Mijn Kifid

2014-330 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-330 d.d. 17 september 2014
(mr. C.E. du Perron, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars en mr. B.F. Keulen, leden en mr. I.M.L. Venker, secretaris)

Samenvatting

Gemengde levensverzekering. De partner van Consument is verzekeringnemer (hierna: verzekeringnemer) onder een gemengde levensverzekering (hierna: de verzekering) en treedt tevens op als verzekerde. De zoon van Consument en verzekeringnemer is begunstigde onder de verzekering. Consument en verzekeringnemer zijn niet gehuwd en geen geregistreerd partnerschap aangegaan. Consument en verzekeringnemer hebben gezamenlijk een hypothecaire geldlening afgesloten. Het recht van hypotheek is verleend op het woonhuis van Consument en verzekeringnemer. Volgens de hypotheekakte is de uitkering uit de verzekering verpand aan de bank. De verpanding is niet aangetekend op de polis. Na overlijden van verzekeringnemer heeft de verzekeraar de uitkering aan de bank betaald ter voldoening van de hypothecaire schuld waardoor Consument een schuld aan haar zoon heeft. De zoon moet over de verkrijging erfbelasting betalen. Consument stelt dat Aangeslotene is tekortgeschoten nu deze verzekeringnemer niet heeft geadviseerd om Consument als begunstigde aan te wijzen. De Commissie dient te beoordelen of Aangeslotene verantwoordelijk kan worden gehouden voor het liquiditeitsprobleem dat bij Consument is ontstaan doordat niet zij maar haar zoon begunstigde was. Met het overlijden van verzekeringnemer heeft de zoon, als enig erfgenaam, de uitkering uit de verzekering verkregen. Dit is blijkens de polis en het aanvraagformulier conform de wens van de verzekeringnemer. De Commissie acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om aan te nemen dat Aangeslotene is tekortgeschoten in haar advisering en bemiddeling bij het sluiten van de verzekering door de verzekeringnemer. De vordering wordt afgewezen.

Consument,

tegen

Administratiekantoor H.C. Snoei, gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief van Consument met daarbij het door Consument ondertekende vragenformulier, ingekomen op 23 juli 2013;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument; en
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 19 maart 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. De partner van Consument (hierna: de verzekeringnemer) heeft door bemiddeling van Aangeslotene een levensverzekering bij een verzekeraar (hierna: de verzekeraar) gesloten met ingangsdatum 1 januari 2008. Verzekeringnemer was premiebetaler en verzekerde onder de verzekering. Van de standaardbegunstiging is niet afgeweken. Begunstigden onder de verzekering zijn daarmee de verzekeringnemer, de weduwe/weduwnaar van de verzekeringnemer, de kinderen van de verzekeringnemer en de erfgenamen van de verzekeringnemer. Bij overlijden van de verzekerde vóór 1 januari 2038 wordt een verzekerd kapitaal van € 263.000,- aan de begunstigde uitgekeerd.
3.2. In een gespreksnotitie van de boekhouder van verzekeringnemer, met datum 25 oktober 2007, over de te sluiten verzekering staat: “Nog besproken wat te doen als hij komt te overlijden. Helemaal niets!! “Als mij iets overkomt gaat alles naar mijn zoon” en aan niemand anders!”
3.3. Consument en verzekeringnemer waren niet gehuwd en geen geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hadden één zoon.
3.4. Op 1 augustus 2008 hebben Consument en verzekeringnemer een hypothecaire geldlening bij Bank X (hierna: de bank) afgesloten voor een bedrag van € 263.000,-. Het recht van hypotheek is verleend op het woonhuis van Consument en verzekeringnemer. In de hypotheekakte is, voor zover van belang, bepaald dat alle rechten voortvloeiende uit de verzekering gesloten met de verzekeraar ter meerdere zekerheid voor de betaling van het geleende bedrag in pand aan de bank zijn gegeven en dat de bank zichzelf als begunstigde van die verzekering heeft aangewezen.
3.5. Bij brief van 30 juli 2008 heeft de bank aan de verzekeraar meegedeeld dat Consument en verzekeringnemer bij akte van geldlening alle rechten die voor de verzekeringnemer uit de overeenkomst van levensverzekering voortvloeien aan de bank in pand heeft gegeven en de bank die in pand heeft aanvaard. Aan het slot van de brief staat:
“Wij verzoeken u in verband met het vorenstaande de vereiste aantekeningen op de polis te stellen en deze daarna aan ons te doen toekomen.”
De brief is door verzekeringnemer en Consument ondertekend.
3.6. Consument was bij de gesprekken met Aangeslotene over het sluiten van de verzekering en hypothecaire lening niet aanwezig.
3.7. Verzekeringnemer is op 21 maart 2010 overleden. De, toen nog minderjarige, zoon heeft, als begunstigde, de uitkering uit de verzekering verkregen. De verzekeraar heeft de uitkering rechtstreeks aan de bank betaald waarmee de hypothecaire schuld is voldaan. De zoon heeft een aanslag erfbelasting ontvangen voor een bedrag van € 42.897,-, vermeerderd met heffingsrente van € 894,-.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert primair aanpassing van de verzekering met terugwerkende kracht zodat zij als begunstigde op de polis staat vermeld en de zoon geen erfbelasting is verschuldigd en subsidiair betaling van een bedrag van € 48.791,- bestaande uit de te betalen erfbelasting en de heffingsrente van € 43.791,- en extra kosten in verband met zekerheidstelling voor het bedrag dat zij aan haar zoon dient te betalen, door Consument begroot op € 5.000,-.
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– Aangeslotene is tekortgeschoten in haar verplichting om in het belang van verzekeringnemer te handelen als gevolg waarvan de zoon erfbelasting moet betalen.
– Aangeslotene had de gevolgen van de begunstiging voor de te betalen erfbelasting met verzekeringnemer en Consument moeten bespreken en moeten adviseren om Consument als begunstigde aan te wijzen en als premieplichtige op de polis te vermelden zodat zij geen erfbelasting verschuldigd zou zijn. Gelet op het samenlevingscontract tussen Consument en verzekeringnemer waarin een verblijvingsbeding was opgenomen op grond waarvan onder meer de hypothecaire geldlening aan de langstlevende verbleef, en de gezamenlijke aankoop van het woonhuis, lag het ook voor de hand dat Consument begunstigde zou zijn. In dat geval was er meer ten goede gekomen aan de zoon; geheel conform de wens van de verzekeringnemer. De verpanding van de uitkering heeft geen invloed op het verschuldigd zijn van erfbelasting.
– Een kopie van een gespreksverslag waarin staat dat de verzekeringnemer tegen zijn boekhouder heeft gezegd dat ‘alles’ naar zijn zoon moet, is onvoldoende om aan te nemen dat verzekeringnemer wilde dat de zoon begunstigde was. Aangeslotene heeft niet aangetoond dat hij in zijn overige adviezen hier ook naar heeft gehandeld. Verder bevestigt de brief van de bank aan de verzekeraar van 30 juli 2009 dat verzekeringnemer 1e begunstigde is en Consument 2e begunstigde. Deze brief was in het bijzijn van de notaris ondertekend. Verzekeringnemer heeft bij die gelegenheid niet gezegd dat de inhoud van die brief onjuist was.
– Aangeslotene heeft als hypotheekadviseur zowel Consument als verzekeringnemer geadviseerd bij het sluiten van de hypothecaire geldlening voor de aankoop van het woonhuis. De verzekering was aan deze geldlening gekoppeld. Aangeslotene diende dus ook in het belang van Consument te handelen.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– Verzekeringnemer had de uitdrukkelijke wens ‘alles’ aan zijn zoon na te laten. Dit blijkt uit het aanvraagformulier en uit het polisblad dat conform de aanvraag is opgemaakt en ook uit een gespreksnotitie van de boekhouder van de verzekeringnemer van
25 oktober 2007. Aangeslotene heeft de consequenties van de wens van de verzekeringnemer met hem besproken. Conform de overeengekomen begunstiging, en daarmee de wens van verzekeringnemer, heeft de zoon de uitkering uit de verzekering ontvangen. Over een erfenis dient belasting te worden betaald. Voor een mogelijk gunstiger erfrechtelijke constructie had Consument een fiscaal adviseur moeten raadplegen. Verzekeringnemer noch Consument heeft Aangeslotene gevraagd een fiscaal zo gunstig mogelijke constructie te adviseren. De omstandigheid dat het volledige uitkeringsbedrag is aangewend voor betaling van de hypotheekschuld, waardoor de zoon onvoldoende middelen had om de erfbelasting te voldoen, kan niet aan Aangeslotene worden toegerekend. Aangeslotene is dus niet tekortgeschoten jegens verzekeringnemer.
– Het was de bedoeling dat de uitkering aan de bank werd verpand. De verzekeraar heeft echter niet de hiervoor vereiste aantekening op het polisblad gemaakt waardoor de verpanding niet tot stand is gekomen. Dit kan niet aan Aangeslotene worden toegerekend.
– Indien het standpunt van Consument dat de verzekeraar de uitkering rechtstreeks aan de bank heeft betaald omdat deze aan de bank was verpand juist is, kan Aangesloten daarmee niet rijmen dat de zoon, begunstigde, een aanslag erfbelasting heeft ontvangen. Indien de zoon het bedrag heeft ontvangen, en daarover om die reden erfbelasting verschuldigd was, maar Consument met de uitkering de schuld aan de bank heeft voldaan waardoor de zoon vervolgens onvoldoende middelen had om de erfbelasting te voldoen, kan Aangeslotene hiervoor niet worden aangesproken.
– Aangeslotene is met betrekking tot de verzekering opgetreden als belangenbehartiger van verzekeringnemer. Bij de advisering over de hypothecaire lening die later werd gesloten, bestond geen aanleiding Consument te informeren over de inhoud van de verzekering.
– De aanslag erfbelasting kan niet als schade worden aangemerkt.

5. Beoordeling

5.1. De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of Aangeslotene is tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens verzekeringnemer en Consument. Meer in het bijzonder dient de Commissie te beoordelen of Aangeslotene verantwoordelijk kan worden gehouden voor het liquiditeitsprobleem dat bij Consument is ontstaan doordat niet zij maar haar zoon begunstigde onder de verzekering was.
5.2. Met het overlijden van verzekeringnemer heeft de zoon, als begunstigde de uitkering uit de verzekering verkregen. Dit is blijkens de polis en het aanvraagformulier conform de wens van de verzekeringnemer. De aantekening van de boekhouder van verzekeringnemer waarin staat dat ‘alles’ naar de zoon moest, bevestigt dat verzekeringnemer dit wilde. De verzekeraar heeft de uitkering rechtstreeks aan de bank betaald, als ware de verpanding aangetekend op de polis. Het antwoord op vraag of de verpanding geldig is, kan in het midden blijven nu dit geen verandering kan brengen in de omstandigheid dat de zoon erfbelasting over zijn verkrijging moet betalen. In ieder geval was het, zo blijkt uit de stukken, wel de bedoeling van verzekeringnemer om met de uitkering uit de verzekering de hypothecaire lening af te lossen. Ter zitting is de Commissie gebleken dat Aangeslotene de erfrechtelijke consequenties van de aanwijzing van zijn zoon als begunstigde van de uitkering bij verzekeringnemer onder de aandacht heeft geprobeerd te brengen maar dat verzekeringnemer daar geen oor naar had en alleen maar wilde bewerkstelligen dat ‘alles’ naar zijn zoon ging.
5.3. Hoewel de Commissie kan begrijpen dat het liquiditeitsprobleem waarmee Consument zich thans ziet geconfronteerd voor haar een probleem kan zijn dat nu oplossing behoeft, zijn er naar de mening van de Commissie, gelet op bovengenoemde omstandigheden, onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat Aangeslotene is tekortgeschoten in haar advisering en bemiddeling bij het sluiten van de gemengde verzekering door de verzekeringnemer.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de vordering van Consument afgewezen. Al hetgeen partijen verder nog hebben gesteld, kan niet tot een andere beslissing leiden en zal onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie wijst bij wege van bindend advies de vordering van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak