Mijn Kifid

Beslissing 2019-024

Beslissing Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-024
(mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter, mr. R.J. Paris, mr. A.W.H. Vink, leden en
mr. J.J. Guijt, secretaris)
Op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 46 van het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid) bemiddeling en (bindend) advies (hierna: het Reglement) van:

[Consument], wonende te [Woonplaats], hierna te noemen Consument,

tegen:

mr. J.S.W. Holtrop, lid van de Geschillencommissie, hierna te noemen Verweerder.

Samenvatting

Wraking lid geschillencommissie.

1. Procesverloop

1.1. Bij brief van 3 december 2018 heeft Consument tegen Verweerder een wrakingsverzoek ingediend en bezwaar gemaakt tegen de (verdere) behandeling van zijn klacht door Verweerder.

1.2. Bij brief van 3 januari 2019 heeft Verweerder schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en gemotiveerd laten weten niet in de wraking te berusten.

1.3. De financieel dienstverlener in de hoofdzaak heeft bij e-mailbericht van 18 december 2018 medegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om op het wrakingsverzoek te reageren.

1.4. De Commissie heeft geen aanleiding gezien om het wrakingsverzoek in een hoorzitting te behandelen.

2. Standpunt van Consument

2.1. Consument legt aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag.
Verweerder stond als voorzitter van de Geschillencommissie die de klacht behandelde niet open voor de door Consument tijdens de hoorzitting op 23 november 2018 aangevoerde (nieuwe) argumenten en is niet bereid de klacht van Consument onbevooroordeeld en met inachtneming van al hetgeen over en weer is aangevoerd te beoordelen. Volgens Consument wekte Verweerder gedurende de gehele hoorzitting de indruk dat hij zich al een – voor Consument nadelig – oordeel over de klacht had gevormd. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan:
– Verweerder heeft tijdens de hoorzitting in de hoofdzaak op 23 november 2018 geen enkele vraag gesteld aan de financieel dienstverlener over de door Consument aangevoerde nieuwe aspecten, waaronder de niet-toepasselijkheid van de zogenaamde ‘MCD-regeling’;
– Consument heeft tijdens de hoorzitting in de hoofdzaak aangevoerd dat de financieel dienstverlener tweemaal aan hem heeft verdiend, hetgeen een van de cruciale punten van de klacht is. Verweerder knikte instemmend toen de financieel dienstverlener daarop antwoordde dat zij niet gehouden was Consument, dan wel de Commissie, inzicht te geven in haar funding;
– Verweerder knikte ook instemmend op de opmerking van de financieel dienstverlener, inhoudende dat Consument blij moest zijn met de toepassing van de ‘MCD-regeling’. Dit terwijl Consument toepassing van die regeling juist had betwist; en
– Verweerder heeft ter zitting opgemerkt al meerdere malen met de ter zitting aanwezige vertegenwoordigsters van de financieel dienstverlener in de hoofdzaak te hebben gesproken over de toepassing van de MCD-regeling.

3. Standpunt van Verweerder

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop voor zover nodig hieronder zal worden ingegaan.

4. Beoordeling

4.1. Ingevolge artikel 46.4 van het Reglement kan een lid van de Geschillencommissie door een of meer partijen worden gewraakt op grond van te zijnen aanzien bestaande feiten of omstandigheden waardoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijk oordeel bij de behandeling van de Klacht aan twijfel onderhevig zou kunnen zijn.

4.2. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een lid van de Geschillencommissie geldt als uitgangspunt dat het lid uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich concrete omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de betreffende partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De Commissie is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.

4.3. Het verzoek tot wraking van Verweerder is gestoeld op het feit dat Verweerder tijdens de hoorzitting op 23 november 2018 niet open stond voor de door Consument nieuw aangevoerde argumenten en niet bereid is de klacht van Consument onbevooroordeeld en met inachtneming van al hetgeen over en weer is aangevoerd te beoordelen. Consument heeft daartoe aangevoerd dat Verweerder tijdens de hoorzitting in de hoofdzaak geen vragen heeft gesteld aan de financieel dienstverlener over de door Consument nieuw aangevoerde aspecten, dat Verweerder meermaals instemmend heeft geknikt naar aanleiding van stellingen en antwoorden van de financieel dienstverlener en dat hij heeft laten weten al vaker met de ter zitting aanwezige vertegenwoordigsters van de financieel dienstverlener te hebben gesproken over de aan de orde zijnde discussie over de (al dan niet toepasselijkheid van de) MCD-regeling. Verweerder heeft betwist dat van vooringenomenheid sprake is.

Hij heeft medegedeeld dat hij vooraf kennis had genomen van de eerder gevormde jurisprudentie over de in de hoofdzaak aan de orde zijnde problematiek maar dat hij zich vóór de zitting nog geen oordeel over de zaak had gevormd omdat geen enkele zaak dezelfde is. Verweerder is van mening dat Consument hem niet kan verwijten dat hij als lid van de Geschillencommissie met partijen over de eerdere rechtspraak in gesprek gaat, als hij dat gewenst of nodig vindt. Dat dat in de ogen van Consument misschien te prikkelend is gebeurd, maakt dit niet anders, aldus Verweerder.

4.4. De Commissie overweegt dat het enkele feit dat Verweerder tijdens de hoorzitting in de hoofdzaak geen vragen zou hebben gesteld aan de financieel dienstverlener over de door Consument nieuw aangevoerde aspecten, dan wel dat Verweerder verschillende malen instemmend zou hebben geknikt op opmerkingen van de financieel dienstverlener onvoldoende grond vormen om aan te nemen dat Verweerder jegens Consument vooringenomenheid koestert. Dat Consument de wijze van behandeling van zijn klacht wel zo heeft ervaren is, hoe vervelend dat ook is, op zichzelf geen voldoende grond om aan te nemen dat daadwerkelijk sprake is van vooringenomenheid, althans dat de bij Consument dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de mededeling van Verweerder dat hij in eerdere zaken ter zitting met medewerkers van de financieel dienstverlener over de toepassing van de MCD-regeling had gesproken brengt niet mee dat hij vooringenomen is jegens Consument, dan wel dat sprake zou zijn van de schijn van vooringenomenheid, althans dat de bij Consument dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aanvullende feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, heeft Consument niet aangevoerd en zijn overigens niet gebleken.

4.5. Op grond van het vorenstaande zal de Commissie het verzoek tot wraking afwijzen.

5. Beslissing

De Commissie wijst het wrakingsverzoek van Consument af en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

In artikel 47.5 van het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid) bemiddeling en (bindend) advies is bepaald dat tegen de beslissing over wraking geen bezwaar kan worden gemaakt of zelfstandig beroep kan worden ingesteld.

Bekijk de volledige uitspraak