Mijn Kifid

Einduitspraak 2019-068 (Bindend)

Einduitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-068
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mr. W.F.C. Baars, mr. J.W.M. Lenting, leden en
mr. D.W.Y. Sie, secretaris)

Klacht ontvangen op : 31 augustus 2015
Ingediend door : [Consument I] en [Consument II], verder tezamen te noemen Consumenten
Tegen : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 30 januari 2019
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Einduitspraak. Aangezien de Bank aanvankelijk geen bewijs had geleverd en de echtheid van de handgeschreven tekst en de handtekening door Consument I wordt betwist, heeft de Commissie de Bank de gelegenheid geboden om de echtheid van de handgeschreven tekst en de handtekening te laten onderzoeken middels grafologisch onderzoek. De Bank heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De grafoloog heeft geconcludeerd dat de handtekening en handgeschreven tekst op de pandgevingsakte van 8 maart 2012 veel waarschijnlijker en zeer veel waarschijnlijker zijn gezet en geschreven door Consument I. Daarmee staat naar het oordeel van de Commissie voldoende vast dat toestemming door Consument I is verleend in de zin van artikel 1:88 BW. Er zijn geen noemenswaardige verschillen gesteld of gebleken ten aanzien van de initiële overeenkomst van
4 juli 2011. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een contractovername waarvoor separaat toestemming van Consument I vereist is. De stelling dat het rapport onvoldoende betrouwbaar is, is naar het oordeel van de Commissie onvoldoende onderbouwd. De Commissie concludeert op grond van het voorgaande dat voldoende is vast komen te staan dat de pandgevingsovereenkomst rechtsgeldig is aangegaan. De vordering van Consumenten wordt daarom afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken en daarbij behorende bijlagen:

· De [niet gepubliceerde] tussenuitspraak van 23 februari 2017 en de [niet gepubliceerde] hersteltussenuitspraak van 28 september 2017 en de daarin genoemde stukken (hierna tezamen aangeduid als: ‘de Tussenuitspraak’);
· de e-mail van de Bank van 26 oktober 2017 waarin zij aangeeft gebruik te willen maken van de aangeboden gelegenheid vermeld in overweging 4.3 van de Tussenuitspraak;
· de e-mail van de Bank met het eindrapport van de grafoloog van 20 augustus 2018;
· de brief van de gemachtigde van Consumenten van 21 november 2018;
· de e-mail van de Bank van 7 december 2018 met een aanvulling op het eindrapport van de grafoloog.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak opnieuw mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Beoordeling

Inleiding
2.1 In de Tussenuitspraak heeft de Commissie geoordeeld dat de bewijslast van de echtheid van de handgeschreven tekst “ten blijke van mijn toestemming” en de handtekening op de verpandingsakte van 8 maart 2012 rust op degene die de akte als bewijsstuk gebruikt of zich daarop beroept. De Bank heeft gesteld dat de akte door beide Consumenten rechtsgeldig is ondertekend. Consument 1 heeft echter de echtheid van zijn handtekening alsmede de handgeschreven tekst “ten blijke van mijn toestemming” betwist.

2.2 Aangezien de Bank aanvankelijk geen bewijs had geleverd en de echtheid van de handgeschreven tekst en de handtekening door Consument I wordt betwist, heeft de Commissie de Bank de gelegenheid geboden om de echtheid van de handgeschreven tekst en de handtekening te laten onderzoeken middels grafologisch onderzoek. De Bank heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Onderzoek op basis van een kopie
2.3 Nu geen originele verpandingsakte beschikbaar is, heeft de grafoloog bij zijn onderzoek gebruik gemaakt van een kopie ervan. Consumenten stellen dat een tweetal bekende forensisch handschriftkundigen hebben verklaard dat zij enkel uitspraken kunnen en willen doen over originele documenten, althans handtekeningen. Hierdoor zijn Consumenten van mening dat geen deugdelijk grafologisch onderzoek verricht kan worden op basis van een kopie. De grafoloog heeft, op verzoek van de Commissie, zijn werkwijze op dit punt nader toegelicht in een aanvullend rapport.

2.4 In de nadere toelichting heeft de grafoloog aangegeven dat aan de hand van materiaaltoetsing bepaald kan worden of het te onderzoeken materiaal geschikt en bruikbaar is voor het onderzoek.

Daarbij is volgens de grafoloog enkel het volgende van belang: “a. of het oorspronkelijke bewegingsverloop in voldoende mate kan worden gereconstrueerd, b. of voldoende schrijverspecifieke kenmerken zijn waar te nemen, c. of de aard, kwantiteit en kwaliteit van de voor identificatie in aanmerking komende kenmerkenconfiguratie een voldoende grafische complexiteit hebben en d. of de combinatie van de verschillende interactiepunten voldoende ‘identificatie-waarde’ heeft.” Na het vergelijken van de betwiste handgeschreven tekst en de handtekening op de kopie van de verpandingsakte van 8 maart 2012 met het vergelijkings-materiaal heeft de grafoloog vastgesteld dat onderzoek aan het origineel geen toegevoegde waarde (meer) zou verschaffen.

2.5 Naar oordeel van de Commissie is hiermee voldoende aangetoond dat in het onderhavige geval het onderzoek deugdelijk verricht kon worden door de grafoloog op basis een kopie. Bovendien hebben Consumenten geen onderbouwing gegeven van hetgeen de forensisch handschriftkundigen zouden hebben verklaard, waardoor deze stelling niet kan worden gebruikt bij de beoordeling van het geschil.

Het rapport van de grafoloog
2.6 Op 20 augustus 2018 heeft de grafoloog in een deskundigenbericht verslag gedaan van het door hem verrichte onderzoek naar de handgeschreven tekst en de geplaatste handtekening op de verpandingsakte van 8 maart 2012. Het onderzoek is opgesplitst in vergelijkend onderzoek van het handschrift (deelonderzoek I) en vergelijkend onderzoek van de handtekening (deelonderzoek II). In deelonderzoek I en II zijn twee hypotheses tegen elkaar geplaatst. Hypothese I luidt dat de betwiste handgeschreven tekst dan wel handtekening door Consument I is geschreven dan wel geplaatst. Hypothese II luidt dat de betwiste handgeschreven tekst dan wel handtekening door een willekeurig ander persoon is geschreven dan wel geplaatst.

2.7 Voor de resultaten van het onderzoek is door de grafoloog gebruik gemaakt van de zogeheten ‘waarschijnlijkheidstrap’. Dit betreft de vergelijking van waarschijnlijkheid van de eerste hypothese ten opzichte van de tweede hypothese. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt te verdelen: ongeveer even waarschijnlijk, iets waarschijnlijker, waarschijnlijker, veel waarschijnlijker, zeer veel waarschijnlijker, extreem veel waarschijnlijker.

2.8 De conclusie van deelonderzoek I luidt: “Op basis van het mij ter beschikking gestelde materiaal ben ik van mening dat het veel waarschijnlijker is dat het betwiste tekstfragment is geschreven door [Consument I], dan dat het tekstfragment is geschreven door een willekeurig ander persoon.” Uit de conclusie van deelonderzoek II volgt: “Op basis van het mij ter beschikking gestelde materiaal ben ik van mening dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening is geproduceed door [Consument I], dan dat die handtekening is geplaatst door een willekeurig ander persoon.”
2.9 Consumenten hebben gesteld dat de onderzochte handtekening op de verpandingsakte van 8 maart 2012 mogelijk is overgetrokken of overgeschreven van een ander document. De Bank beschikt immers over de handtekening van Consument I doordat hij bij de Bank een zakelijke rekening heeft geopend. De Commissie is van oordeel dat Consumenten deze stelling onvoldoende hebben onderbouwd. Dat het relatief eenvoudig zou zijn om een handtekening te vervalsen, leidt niet direct tot de vergaande vaststelling dat de Bank de handtekening daadwerkelijk heeft vervalst. Bovendien hebben Consumenten deze stelling niet met het betreffende aangevoerde stuk onderbouwd, waardoor niet van de juistheid van de stelling kan worden uitgegaan.

2.10 De Commissie merkt ook op dat Consumenten de deskundigheid van de grafoloog hebben betwist. Zo zou het onderzoek onder meer zijn verricht op basis van tekst die afkomstig is van Consument II in plaats van Consument I. Ter onderbouwing stellen Consumenten dat de ‘g’ van ‘ten blijke van mijn toestemming’ gebaseerd zou zijn op iets wat Consument II heeft geschreven. De Commissie overweegt dat de grafoloog in zijn rapport meerdere vergelijkingen heeft gemaakt tussen de handgeschreven tekst en het vergelijkingsmateriaal. De onderdelen van de handgeschreven tekst die gebruikt zijn voor de vergelijking zijn genummerd van 1 tot en met 12. In het vergelijkingsmateriaal wordt meerdere malen naar één van deze nummers verwezen. De enkele stelling dat één vergelijking van de vele in het rapport niet zou kloppen, is naar het oordeel van de Commissie onvoldoende om het gehele rapport alsook de conclusies daarin terzijde te leggen.

Artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek
2.11 Consumenten menen dat geen sprake is van een rechtsgeldige pandgevingsovereenkomst, omdat op geen moment sprake is geweest van een – door hen beiden – nadrukkelijk overeengekomen pandgevingsovereenkomst. Daarom zijn Consumenten van mening dat het onderzoek van de grafoloog geen (toegevoegde) waarde heeft in het geschil. De handgeschreven tekst en de handtekening kunnen immers wel op echtheid zijn geverifieerd, maar dat zegt niks over de authenticiteit van het document of de rechtsgeldigheid van verpandingsakte. Consumenten hebben verder in hun brief van
21 november 2018 gesteld: “Nu er evenwel al sprake was van een pandgevingsovereenkomst in 2011, kan de nadien in maart 2012 alsnog opgemaakte overeenkomst niet anders worden opgevat dan als een contractovername achteraf en in dit geval met terugwerkende kracht verkrijgen van de benodigde instemming door de bank, van in dit geval de echtgenoot, [Consument I].”

2.12 De Commissie overweegt dat Consumenten met dit klachtonderdeel een beroep doen op artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin staat bepaald dat een echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot behoeft bij “overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt”. Op basis van artikel 1:88 lid 1 BW heeft een echtgenoot voor een viertal categorieën rechtshandelingen toestemming van de andere echtgenoot nodig. Indien deze andere echtgenoot geen toestemming heeft gegeven voor één van deze vier rechtshandelingen, dan kan deze andere echtgenoot een beroep doen op vernietiging (artikel 1:89 lid 1 BW).

2.13 De Commissie overweegt dat de initiële verpandingsakte op 4 juli 2011 door
Consument II is ondertekend ter zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Bank heeft te vorderen van ‘[Naam bedrijf]’. Daarmee heeft Consument II, zoals vermeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW, zekerheid verschaft voor een schuld van een derde. Niet is gebleken dat zij handelde in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Ook blijkt niet op de initiële verpandingsakte dat haar echtgenoot zijn toestemming heeft verleend voor de pandgeving, terwijl daarop is aangegeven: “N.B. Indien de Pandgever gehuwd is c.q. het partnerschap van de Pandgever geregistreerd is, moet de echtgeno(o)t(e)/partner ten blijke van zijn (haar) toestemming, de akte medeondertekenen. Boven de handtekening dient hij (zij) te schrijven: “Ten blijke van mijn toestemming”.

2.14 Hoewel op de initiële pandgevingsakte niet van de door de Bank verzochte hand-geschreven tekst en handtekening van Consument I is gebleken, overweegt de Commissie het volgende. Uit de bewoordingen van artikel 1:88 BW volgt niet in welke vorm en op welk moment ‘de andere echtgenoot’ toestemming dient te geven. Doordat op de initiële pandgevingsakte een onjuist rekeningnummer stond vermeld, is op 8 maart 2012 een vervangend document ondertekend met daarop de handtekeningen van Consumenten alsook de handgeschreven tekst van Consument I. De handgeschreven tekst en de handtekening op de overeenkomst van 8 maart 2012 dienen als bewijs van deze toestemming.

2.15 De Commissie is van oordeel dat Consument I met de handgeschreven tekst en de handtekening op de verpandingsakte van 8 maart 2012 zijn toestemming heeft verleend voor de pandgeving op zich, zoals bepaald in artikel 1:88 BW. Consument I heeft echter de echtheid van de handgeschreven tekst en zijn handtekening betwist. Hierdoor is het onderzoek van de grafoloog – anders dan Consumenten beweren – in dit geschil relevant.

2.16 Nu de grafoloog heeft geconcludeerd dat de handtekening en handgeschreven tekst veel waarschijnlijker en zeer veel waarschijnlijker zijn gezet en geschreven door Consument I, staat naar het oordeel van de Commissie voldoende vast dat toestemming door Consument I is verleend in de zin van artikel 1:88 BW. Daarbij merkt de Commissie op dat, anders dan het gewijzigde rekeningnummer, de datum en de handtekening en handgeschreven tekst op naam van Consument I, geen noemenswaardige verschillen zijn gesteld of gebleken met de inhoud van de initiële overeenkomst van 4 juli 2011. Zoals Consumenten zelf ook hebben gesteld, is hiermee niet de kern van het beding gewijzigd. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een contractovername waarvoor separaat toestemming van Consument I vereist is.

Conclusie
2.17 De Commissie concludeert op grond van het voorgaande dat voldoende is vast komen te staan dat de pandgevingsovereenkomst rechtsgeldig is aangegaan. De vordering van Consumenten wordt daarom afgewezen.

3. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/in-beroep-gaan-bij-kifid.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak