Mijn Kifid

Uitspraak 2009-22

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 22 d.d. 4 mei 2009
(mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter, drs. A.I.M. Kool en G.J.P. Okkema)

Samenvatting

Beleggingsverzekering met lijfrenteclausule. Bij expiratie in 2007 sluit Consument direct ingaande lijfrente, Aangeslotene berekent opnieuw kosten. Consument: Aangeslotene heeft destijds niet gezegd dat DIL een nieuwe overeenkomst is en kosten worden berekend. Afkoop DIL. Commissie: Destijds onvolledige voorlichting over karakter DIL. Dwaling. Aangeslotene moet fiscaal nadeel van afkoop vergoeden.

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de door partijen met de Ombudsman Financiële Dienstverlening gevoerde correspondentie;
– de klacht met bijlagen van 14 januari 2008;
– het door Consument ingevulde en ondertekende vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 8 augustus 2008;
– de repliek van Consument van 17 augustus 2008;
– de dupliek van Aangeslotene van 5 september 2008;
– de pleitnotitie van Consument, ingediend tijdens de nader te noemen zitting van 23 februari 2009.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op maandag 23 februari 2009.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Consument heeft met ingang van 1 november 2000 bij een rechtsvoorganger van Aangeslotene een koopsompolis afgesloten. Waar in het hierna volgende wordt gesproken van Aangeslotene wordt daaronder ook de rechtsvoorganger verstaan. De koopsom is
f 4.000,-. De polis noemt als lijfrente-ingangsdatum 16 juli 2007.

2.2 De offerte van 19 oktober 2000 van Aangeslotene voor de koopsompolis noemt als ingangsdatum van de lijfrente 16 juli 2007 en als einddatum 16 juli 2017.
De offerte noemt als verwachte lijfrente (uitgaande van het historisch fondsrendement) een bedrag van € 38,11 per maand. Daarbij staat vermeld: ‘Het lijfrentekapitaal wordt bij in leven zijn van de verzekerde op de lijfrente-ingangsdatum aangewend voor een oudedags-nabestaandenlijfrente’ en: ‘De genoemde bedragen zijn indicaties. De uitkeringen zijn te zijner tijd afhankelijk van de dan geldende rentevoet en tarieven. De bedragen kunnen dus zowel hoger als lager uitvallen. De uitkeringen worden belast volgens de dan geldende belastingtarieven’.
De offerte vermeldt voorts: ‘De te betalen koopsom wordt voor belegging verminderd met administratiekosten. Deze kosten bestaan uit een vast bedrag van f 400,00 alsmede 1,50% van de koopsom na aftrek van het vaste bedrag. Aan het fonds wordt 0,04% per maand aan administratiekosten onttrokken. Bij aan- en verkoop van participaties wordt 0,4% aan kosten in rekening gebracht. Natuurlijk zijn in de genoemde voorbeeldkapitalen alle kosten al verrekend. Dit betekent dat het kapitaal, als het genoemde rendement wordt gerealiseerd, op de lijfrente-ingangsdatum ook werkelijk beschikbaar komt’.

2.3 Aangeslotene heeft op 23 juni 2007 een offerte uitgebracht voor een direct ingaande lijfrente, ingaand op 16 juli 2007 en eindigend op 16 juli 2017, op basis van een te verwachten koopsom van € 1.254,64. De offerte vermeldt als eerste kosten een bedrag van € 380,- en als doorlopende kosten een bedrag van € 47,- per jaar. Volgens de offerte bedraagt de lijfrente-uitkering € 14,61 per kwartaal, zolang Consument of zijn echtgenote in leven zijn en uiterlijk tot de einddatum van de verzekering.

3 Geschil

3.1 Consument vordert: (primair) vernietiging van de in 2000 gesloten overeenkomst, (subsidiair) terugbetaling door Aangeslotene van de betaalde kosten op het koopsomdeel. Ter zitting heeft Consument een overzicht uitgereikt van zijn kosten ad € 1.053,45 bij nietigheid van deze overeenkomst.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
– Er is sprake van twee overeenkomsten, namelijk in 2000 inzake een beleggingskoopsom (hierna: overeenkomst A) en in 2007 een lijfrenteverzekering (hierna: overeenkomst B). Door overeenkomst A te sluiten zet men tevens een stap naar overeenkomst B. In 2000 gaf Aangeslotene allerlei informatie over het gehele traject, maar niet dat overeenkomst B (substantiële) kosten zou vergen.
– Aangeslotene noemt de koopsom in brieven ook ‘Beleggingskoopsom, deel uitmakend van de (Aangeslotene) Horizon planning’ en ‘Lijfrenteverzekering’. Op de offerte staat ‘De lijfrente gaat in op 16 juli 2007’. Op het polisblad van de koopsom staat ‘Lijfrente-ingangsdatum’. In de folder over de koopsom staat ‘Na de looptijd krijgt u uw kapitaal in de vorm van maandelijkse uitkeringen’.
– Uit de offerte van 23 juni 2007 werd duidelijk dat van het resterende bedrag van (geraamd) € 1.254,64 eenmalig € 380,- en daarna jaarlijks € 47,- zou worden afgetrokken. Het overblijvende bedrag zou beschikbaar zijn voor een lijfrente. Op de koopsom in 2000 van f 4.000,- (= € 1.815,-) was bij het sluiten van overeenkomst A al eenmalig € 181,- aan kosten gerekend en daarna jaarlijks € 30,-.
– Aangeslotene vermeldde in 2000 wel dat uitkeringen hoger of lager kunnen zijn afhankelijk van de in 2007 geldende rentevoet en tarieven, maar gaf toen geen inzicht in de kosten van overeenkomst B in 2007. Zij had hem in 2000 moeten waarschuwen dat er in 2007 (wederom) kosten zouden zijn die waarschijnlijk (veel) hoger zouden zijn. Haar informatievoorziening in 2000 was erop gericht dat hij in 2007 overeenkomst B bij haar zou sluiten. Als zij het in 2000 een reële optie vond dat hij overeenkomst B elders zou sluiten, had zij dat toen onder zijn aandacht moeten brengen, alsook dat ook andere maatschappijen (hoge) kosten zouden rekenen. Hij zou overeenkomst A niet hebben gesloten als hij had geweten wat de kosten voor overeenkomst B in 2007 zouden zijn. Door onjuiste en onvolledige informatie door Aangeslotene is hij benadeeld. In dit kader voert Consument de volgende argumenten aan:
1. Aangeslotene had minstens de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers (RIAV) 1998 in acht moeten nemen in de precontractuele fase van overeenkomst A.
2. Al zou er op basis van de onder 1 genoemde regeling sprake zijn geweest van een lichtere informatieverplichting, dan nog zet deze regeling het overeenkomstenrecht (met name de aanvullende werking van de redelijkheid en de billijkheid, art. 6:248 lid 1 BW) niet opzij.
3. Aangeslotene stelt dat opnieuw wilsovereenstemming nodig is voor de lijfrente-verzekering. De voorlichting in 2000 was daar echter niet op gericht.
4. Aangeslotene stelt dat het redelijk en billijk is om in de uitkeringsfase opnieuw kosten in rekening te brengen. Daarvan had vooraf tenminste melding moeten worden gemaakt.
5. De proportionaliteit (de kosten in verhouding tot de uitkering) ontbreekt.
6. Door toedoen van Aangeslotene heeft Consument in dwaling de overeenkomst gesloten.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
– De folder over de koopsom bevat de belangrijkste productkenmerken. De informatie in de folder moet worden gezien in het licht van de informatieverplichting en indirecte kostentransparantie die in 2000 golden. Nadien zijn de eisen aanzienlijk verzwaard.
– In de offerte en de folder wordt toegezegd dat een kapitaal wordt opgebouwd en op lijfrente-ingangsdatum moet worden aangewend voor uitkering in maandelijkse termijnen. De folder vermeldt onder andere: ‘U kiest zelf wanneer uw kapitaal wordt uitgekeerd en in welke termijnen (rekening houdend met fiscale spelregels)’. Duidelijk is dat alsdan opnieuw wilsovereenstemming nodig is, uitmondend in een nieuwe overeenkomst van lijfrenteverzekering.
– Logisch en billijk is dat (redelijke) kosten zijn gemoeid met de uitkeringsfase. In de opbouwfase (1 november 2000 tot 16 juli 2007) is onbekend hoe laatstgenoemde overeenkomst per de uitkeringsfase (vanaf 16 juli 2007) gestalte zal krijgen en is dan ook geen concreet bedrag aan kosten te berekenen die zullen ontstaan rondom de uitkeringsfase. Het is dan ook gebruikelijk in de branche dat deze kosten (pas) worden geconcretiseerd als de uitkeringsfase aanbreekt, door deze kosten in te bouwen in de nieuw te sluiten lijfrenteverzekering. Dit vloeit voort uit deze verzekeringsconstructie en houdt mede verband met fiscale eisen, zodat daar niet zo expliciet op is gewezen als Consument kennelijk had gewenst.
Het standpunt van Consument kan op grond van de volgende argumenten in redelijkheid niet leiden tot vernietiging van de overeenkomst als gevolg van dwaling.
Ad 1. Toereikende informatie is verstrekt bij de aanvraag van de verzekering, en conform het toen geldende wettelijk kader. De RIAV 1998 gold sinds 1 januari 1999 (de RIAV-beleidsregels van de toenmalige Verzekeringskamer per 1 augustus 1999). De thans door Consument gewenste kostentoelichting is geen concrete eis van de RIAV en/of Code Rendement en Risico (CRR). Artikel 2 q van de RIAV 1998 eist kennisgeving van de invloed van kosten en inhoudingen ten laste van de verzekeringnemer op het rendement en de uitkering verbonden aan de overeenkomst. In de bijbehorende toelichting deelt de Minister mede dat hieraan door invoering van de CRR a1 invulling wordt gegeven. Aangeslotene voldeed en voldoet daaraan. De RIAV eiste slechts indirecte transparantie.
Ad 2. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW) brengt slechts mee dat de kosten van de direct ingaande lijfrenteverzekering rondom de uitkeringsfase worden geconcretiseerd en gecommuniceerd.
Ad 3. Uitgebreid is aangegeven waarom in de initiële overeenkomst niet uitdrukkelijk op de kosten rondom de uitkeringsfase is gewezen.
Ad 4. Door de vele mogelijkheden om te zijner tijd het lijfrentekapitaal aan te wenden en de onmogelijkheid om vooraf de kosten ervan te concretiseren, kon destijds worden volstaan met algemene bewoordingen. Uit de verstrekte informatie had wel duidelijk kunnen zijn, c.q. in de branche was gebruikelijk, dat rondom de uitkeringsfase opnieuw wilsovereenstemming nodig zou zijn en, afhankelijk van de te maken keuze, kosten zouden voortvloeien rondom de nieuwe direct ingaande lijfrenteverzekering. Deze kosten hadden bij Aangeslotene nihil kunnen zijn, als de lijfrente elders werd ondergebracht. Daarom kon of behoefde zij niet vooraf inzicht in deze kosten te geven.
Ad 5. De kosten rondom de uitkeringsfase zijn in de branche gebruikelijk en zijn alleszins redelijk. Procentueel drukken zij zwaar op het geringe lijfrentekapitaal van € 1.254,64.
Ad 6. Bij het afsluiten van de lijfrenteverzekering heeft Consument niet expliciet het kostenaspect benadrukt of aangegeven dat hij het niet eens was met de kosten rondom de uitkeringsfase. Dit aspect maakte hij pas rondom de uitkeringsfase kenbaar. Aangeslotene kon dus niet voorzien dat hij hieromtrent in dwaling was. Een beroep op dwaling gaat dan niet op.
Aangeslotene meent Consument voldoende tegemoet te zijn gekomen door het lijfrentekapitaal ineens en zonder kosten daarvoor in rekening te brengen, uit te keren.

4. Zitting

4.1 Ter zitting hebben Consument en Aangeslotene hun standpunten nader toegelicht.

5. Beoordeling

5.1 Het polisblad van de koopsomverzekering vermeldt dat de ingangsdatum van de lijfrente is 16 juli 2007. De offerte voor deze verzekering vermeldt eveneens dat de lijfrente ingaat op 16 juli 2007 en voorts dat de lijfrente uiterlijk op 16 juli 2017 eindigt. De brochure voor deze verzekering vermeldt in dit verband onder meer: ‘Na de looptijd krijgt u uw kapitaal in de vorm van maandelijkse uitkeringen’. De offerte geeft voorts een indicatie van de te verwachten lijfrente en dat de hoogte ervan afhankelijk is van de dan geldende rentevoet en tarieven. Uit dit een en ander, en ook uit de overige tekst van de polis, de offerte en de brochure, heeft Consument in redelijkheid niet behoeven afleiden dat in 2007 een nieuwe overeenkomst nodig zou zijn en evenmin dat daaraan (wederom) relatief aanzienlijke kosten verbonden zouden zijn.

5.2 Door te handelen zoals onder 5.1 is aangegeven, is Aangeslotene in verregaande mate is tekortgeschoten in haar gehoudenheid te voorkomen dat Consument in 2000 bij het afsluiten van de onderhavige verzekering in dwaling kwam te verkeren omtrent de vraag of ten aanzien van de op 16 juli 2007 ingaande lijfrente al of niet een nieuwe overeenkomst nodig was, of deze nieuwe overeenkomst ook bij een andere verzekeraar kon worden afgesloten en omtrent het feit dat deze nieuwe overeenkomst (wederom) relatief aanzienlijke kosten zou meebrengen. Daarbij trekt de Commissie in haar beschouwing dat Aangeslotene miskent dat haar gehoudenheid te voorkomen dat Consument in 2000 bij het afsluiten van de onderhavige verzekering in dwaling kwam te verkeren niet alleen gebaseerd was op de RIAV 1998 en de Code Rendement en Risico, maar ook op de regeling dienaangaande in het Burgerlijk Wetboek. Aangeslotene had in de hiervoor in r.o. 5.1 genoemde bescheiden in duidelijke bewoordingen erop moeten wijzen dat voor de omzetting van de op 16 juli 2007 tot uitkering komende koopsom in een dan ingaande lijfrente een nieuwe overeenkomst nodig was, dat Consument dan vrij was in de keuze van de verzekeraar, en dat de nieuwe overeenkomst – met Aangeslotene of een andere verzekeraar – wederom relatief aanzienlijke kosten zou meebrengen. Aangeslotene had toen voorts een indicatie van de omvang van die kosten moeten geven.

5.3 Nu Consument gedwaald heeft zou hij in beginsel beide overeenkomsten kunnen vernietigen op grond van art. 6:228 BW. Aan vernietiging van de nieuwe overeenkomst komt echter men niet toe omdat die niet gesloten is. Vernietiging van de koopsom-overeenkomst is niet aan de orde omdat Consument ervoor gekozen heeft de overeenkomst in stand te laten en deze af te kopen. Consument heeft daarbij, daargelaten dat hij nu reeds inkomstenbelasting over dat bedrag moest betalen in plaats van over de latere lijfrente-uitkeringen, schade geleden doordat hij de Belastingdienst revisierente verschuldigd was. Deze schade zal Aangeslotene aan Consument moeten vergoeden.

6. Beslissing

De Commissie beslist, als bindend advies, dat Aangeslotene binnen een termijn van drie weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd aan Consument vergoedt de door deze aan de Belastingdienst betaalde revisierente, met rente gelijk aan de wettelijke rente vanaf de dag dat Consument de revisierente aan de Belastingdienst heeft betaald tot aan de dag van algehele voldoening, en met vergoeding aan Consument van diens eigen bijdrage aan de behandeling van deze klacht, zijnde
€ 50,-.

Bekijk de volledige uitspraak