Mijn Kifid

Uitspraak 2009-61

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening – Postbus 93257 – 2509 AG – Den Haag –
Tel. 070 333 89 60 – Fax 070-3338969 – www.kifid.nl
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 61 d.d. 28 juli 2009
(mr P.A. Offers, voorzitter, mr C.E. du Perron, drs A.I.M. Kool)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende
stukken:
– de met de Ombudsman Financiële Dienstverlening gevoerde correspondentie
waaronder de brief van 12 december 2007 waarbij het eindoordeel van de Ombudsman
Financiële Dienstverlening ter kennis van Consument werd gebracht;
– de klacht met bijlagen van 10 maart 2008;
– het door Consument ingevulde en ondertekende vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 22 september 2008 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 6 november 2008;
– de aanvulling op de repliek van Consument van 12 november 2008;
– de dupliek van Aangeslotene van 9 december 2008.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële
Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen haar advies als bindend zullen
aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op
maandag 20 april 2009.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Per 1 september 2000 is de arbeidsovereenkomst van Consument met zijn
toenmalige werkgever ontbonden onder toekenning van een vergoeding van
€ 204.201,00. Per 1 januari daaropvolgend is Consument een WW- uitkering
toegekend.
2.2. Consument heeft zich tot Aangeslotene gewend daarbij te kennen gevend dat hij de
ontbindingsvergoeding wenste te gebruiken voor de aankoop van een lijfrentepolis
teneinde gedurende een periode van 8 jaar tot aan de ingangsdatum van zijn
prepensioen, aan zijn financiële verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
2/6
2.3 Aangeslotene heeft bij een verzekeraar een offerte aangevraagd voor een direct
ingaande lijfrente op basis van beleggingen. Deze lijfrente is met terugwerkende
kracht op 1 augustus 2000 ingegaan en kende als einddatum 1 augustus 2008. De
voor de lijfrente verschuldigde koopsom werd volledig ondergebracht in het
betreffende Mix Fonds van verzekeraar en werd gespreid over zowel aandelen (30%),
obligaties (60%) als vastgoed (10 %).
2.4. Ingevolge de bepalingen van de polis zou de hoogte van de kwartaaluitkering per
1 augustus 2005 worden herzien. Bedoelde herziening heeft echter nimmer
plaatsgevonden. Wegens tegenvallende beleggingsresultaten is de
lijfrente-uitkering vervolgens per 1 augustus 2006 vroegtijdig beëindigd. Tot op
dat moment had Aangeslotene aan Consument 23 termijnen van € 8.222,77 plus
een slotuitkering van € 2.976,80 gedaan, in totaal een bedrag van € 192.100,51,
zijnde ongeveer € 12.000,- minder dan Consument had ingelegd.
3 Geschil
3.1 Consument vordert primair vernietiging en secundair ontbinding van de uitgebrachte
offerte respectievelijk lijfrenteverzekering en vergoeding van de door hem geleden
schade die door hem wordt begroot op een bedrag van € 66.595,81. Consument
vordert tevens vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten ad
€ 3.000,-.
3.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende
grondslagen.
– Aangeslotene heeft misbruik van omstandigheden gemaakt door Consument
af te raden om een door een andere verzekeraar uitgebrachte offerte voor een
lijfrenteverzekering te accepteren door hem voor te houden dat
Aangeslotene over zou kunnen gaan tot herbeoordeling van een eerder door
Consument bij Aangeslotene afgesloten hypothecaire lening waarbij de lijfrenteuitkering
van Consument niet zou worden meegenomen bij de beoordeling van
zijn inkomen. Consument werd daardoor bewogen tot het accepteren van de
hier aan de orde zijnde offerte terwijl Consument zonder deze opmerking van
Aangeslotene deze rechtshandeling niet zou hebben verricht. Daarbij is tevens
van belang dat Consument niet deskundig was op het gebied van beleggingen.
– Door het doen van de hier bovengenoemde mededeling met betrekking tot
de door Consument afgesloten hypothecaire lening heeft Aangeslotene
Consument willen en wetens misleid respectievelijk bewogen door een
kunstgreep welke bestaat uit het doen van een of meer onjuiste
mededelingen. Consument vordert dan ook vernietiging cq ontbinding van de
3/6
overeenkomst.
– Consument betwist uitdrukkelijk de stelling van Aangeslotene dat er een
vijftal adviesgesprekken heeft plaatsgevonden voorafgaand aan
de totstandkoming van onderhavige lijfrenteverzekering waarin Consument
gewezen zou zijn op de mogelijkheden en risico’s van diverse constructies.
Directe afrekening met de fiscus alsook de mogelijkheid van
een zogenaamd stamrecht B.V. zijn nimmer met Consument besproken. Van
meerdere uitgebrachte offertes is bovendien naar de opvatting van
Consument geen sprake geweest.
– Aangeslotene was op grond van de toepasselijke Code Rendement en Risico
1998 verplicht om Consument duidelijk te laten weten dat bij een relatief
korte verzekeringsduur de te behalen rendementen meer kunnen fluctueren
dan bij relatief lange(re) verzekeringsduren. Consument wordt in zijn
opvatting dat hier sprake is van een relatief korte verzekeringsduur gesteund
door het bepaalde in het jaarverslag 2003 van het Klachteninstituut
Verzekeringen waarin valt te lezen dat al bij een beleggingshorizon van negen
jaar van een relatief korte verzekeringsduur moet worden gesproken.
– Het door Aangeslotene verstrekte advies c.q. de offerte had nimmer mogen
worden verstrekt gelet op het doel en de duur van de verzekering alsmede
de wijze waarop de premie werd gebruikt, t.w. het te risicovol beleggen.
Aangeslotene heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met de belangen
van Consument.
– De stelling van Aangeslotene dat de door Consument gevorderde schade
veeleer een gevolg is van de ontwikkelingen op de beleggingsmarkten met
name in de periode van 2000 tot 2002 maakt het door haar gegeven advies
nog onbegrijpelijker. Ten tijde van het advies was zij immers al op de hoogte
van de negatieve ontwikkelingen op de beleggingsmarkt.
– Aangeslotene is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op
haar rustende verbintenis door Consument tussentijds niet te wijzen op de
waardedaling van de participaties en de hoogte van de kwartaaluitkering op
1 augustus 2005 niet te herzien. Consument was daardoor van de ene op de
andere dag verstoken van aanvullend inkomen waardoor hij niet in de
gelegenheid is gesteld om op voorhand maatregelen te treffen en de
participaties om te zetten.
4/6
3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren aangevoerd.
– Op grond van haar Reglement is de Commissie niet bevoegd om
een uitspraak tot vernietiging te doen. Nu de onderhavige verzekering reeds
in 2006 is beëindigd is het bovendien niet mogelijk om deze nog te
ontbinden. Om beide redenen dient Consument dan ook niet ontvankelijk in
zijn klacht te worden verklaard.
– Aangeslotene betwist en distantieert zich nadrukkelijk van de beschuldiging van
de zijde van Consument dat zij hem onder druk heeft gezet om de lijfrente bij
deze verzekeraar af te sluiten. Enig bewijs voor zijn stelling heeft Consument
daarvoor niet aangedragen.
– Naar de opvatting van Aangeslotene is een direct ingaande lijfrente een
overbruggingslijfrente die dient ter overbrugging van het inkomen tot aan de
pensioendatum en heeft deze een verzekeringduur van gemiddeld vijf tot tien jaar.
Van een relatief korte verzekering in de zin van artikel 8, hoofdstuk 2 van de
Code Rendement en Risico is dan ook geen sprake geweest.
– Zoals door de Code Rendement en Risico wordt aanbevolen is Consument in de
offerte ook gewezen op de risico’s die samenhangen met beleggen. Indien
Consument een gegarandeerd inkomen had willen ontvangen, dan had hij een
ander product moeten afsluiten. Van een schending van de zorgplicht is dan ook
geen sprake.
– Verzekeraar heeft in de door hem uitgebrachte offerte verwezen naar de Code
Rendement en Risico. Het had daarbij op de weg van Consument gelegen om,
indien er bij hem enige onduidelijkheid bestond over het mogelijke
beleggingsrisico, deze Code op te vragen.
– Aangeslotene betwist dat het product kennelijk te risicovol zou zijn geweest. De
door Consument gevorderde schade is veeleer een gevolg van de ontwikkelingen
op de beleggingsmarkten met name in de periode van 2000 tot 2002 waarin zelfs
beleggingen met een laag risicoprofiel zoals de onderhavige de gevolgen daarvan
ondervonden. Aangeslotene is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van deze
koersdalingen.
– Het feit dat Consument tussentijds nimmer gewezen zou zijn op de waardedaling
van zijn participaties en op 1 augustus 2005 geen herziening van de
kwartaaluitkering heeft plaatsgevonden rechtvaardigt geen ontbinding van de
verzekeringsovereenkomst nu Consument hierdoor geen schade heeft geleden.
Consument had jaarlijks waardeoverzichten kunnen opvragen en zou
gedurende een langere periode nog een (overigens lagere) kwartaaluitkering
hebben kunnen ontvangen, door Aangeslotene te vragen de rekenrente te
verlagen.
5/6
– Herziening van de kwartaaluitkering was bovendien aan verzekeraar en niet aan
Aangeslotene. Er kan ook niet gesproken worden van een verplichting van
verzekeraar tot herziening van de kwartaaluitkering. Er is slechts sprake van een
mogelijkheid.
– Het door Consument aangehaalde uit het jaarverslag 2003 van het
Klachteninstituut Verzekeringen heeft evident geen betrekking op een direct
ingaande lijfrenteverzekering. Het gaat hier immers niet om vermogensopbouw
binnen een bepaalde horizon – er is hier al sprake van een opgebouwd vermogen
– maar om het bepalen van een bepaald rendement.
4. Beoordeling
4.1. De Commissie is in de eerste plaats van oordeel dat Consument onvoldoende
aannemelijk heeft gemaakt dat Aangeslotene Consument onder druk heeft gezet
om de via haar bemiddeling tot stand gebrachte offerte voor de hier aan de orde
zijnde lijfrenteverzekering te accepteren. Partijen spreken elkaar tegen en de
Commissie beschikt niet over gegevens op grond waarvan het standpunt van een
van partijen voor juist kan worden gehouden.
4.2. De Commissie is voorts van oordeel dat ontbinding respectievelijk
vernietiging van de onderhavige overeenkomst van levensverzekering alleen
ingesteld kan worden jegens de contractuele wederpartij van Consument, in casu
de betreffende verzekeraar. Waar Aangeslotene als adviseur bemiddeld heeft bij
de totstandkoming van deze overeenkomst, dient hier de vraag beoordeeld te
worden of sprake is geweest van een ondeugdelijk advies van de kant van
Aangeslotene en of daarmee gesproken kan worden van een toerekenbare
tekortkoming in de nakoming van onderhavige adviesovereenkomst.
4.3. Mede gezien het bepaalde in de Code Rendement en Risico 1998 is de
Commissie van oordeel dat van een redelijk handelend adviseur mag worden
verwacht dat hij zijn cliënten, afgezien van de algemene in de offerte opgenomen
waarschuwingen voor het beleggingsrisico, nadrukkelijk wijst op de mogelijkheid
dat indien het rendement zich minder ontwikkelt dan geprognosticeerd, het
belegd vermogen zich, gezien de relatief korte verzekeringsduur onvoldoende
zou kunnen herstellen. Dat klemt naar het inzicht van de Commissie te meer
indien sprake is van een direct ingaande lijfrenteverzekering die is bedoeld ter
aanvulling op het inkomen. Aangeslotene had onder de specifieke
omstandigheden als redelijk handelend en bekwaam adviseur Consument
verschillende productoffertes moeten voorleggen. Daarvan is de Commissie
echter niet gebleken.
6/6
4.4. Daar staat tegenover dat in de door Aangeslotene overgelegde
en door Consument ondertekende offerte nadrukkelijk en meerdere malen
wordt gewezen op het beleggingsrisico. Consument mag daarom worden geacht
zich van dat risico bewust te zijn geweest. Dat zo zijnde had van hem, gezien zijn
opleiding, achtergrond en werkomgeving, mogen worden verwacht dat
hij zich op dat punt nader door Aangeslotene had laten informeren indien hij
geen beleggingsrisico wilde lopen, of over dat risico meer informatie had willen
krijgen. Doordat hij dit heeft nagelaten, dienen de gevolgen van het nemen van dit
beleggingsrisico voor rekening van Consument te blijven.
De Commissie neemt daarin tenslotte mee dat Consument uit andere bron ook
beschikte over een offerte voor een gegarandeerde lijfrente-uitkering en dan ook
op de hoogte was van alternatieve mogelijkheden. Dat hij daarvoor niet heeft
gekozen kan niet aan Aangeslotene worden toegerekend.
5. Beslissing
De commissie wijst de vordering bij wijze van bindend advies af.

Bekijk de volledige uitspraak