Mijn Kifid

Uitspraak 2009-68

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening – Postbus 93257 – 2509 AG – Den Haag –
Tel. 070 333 89 60 – Fax 070-3338969 – www.kifid.nl
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 68 d.d. 25
augustus 2009
(mr. B. Sluijters, voorzitter, mr. drs. M.L. Hendrikse en drs. A.I.M. Kool)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende
stukken:
– de door Consument en zijn toenmalige werkgeefster ondertekende, op 12 februari 1998
gedateerde beëindigingovereenkomst;
– de brief van Aangeslotene van 22 juni 2007 met bijlagen, gericht aan de Ombudsman
Financiële Dienstverlening;
– de brieven van Consument van 26 juli, 3 en 21 augustus 2007;
– het door Consument ingevulde en op 11 september 2007 ondertekende vragenformulier;
– de brief van Consument van 27 september 2007 met bijlagen;
– het antwoord van Aangeslotene van 20 december 2007 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 6 februari 2008 met bijlagen;
– de brief van Aangeslotene van 15 februari 2008 met bijlagen;
– de dupliek van Aangeslotene van 27 februari 2008 met bijlagen;
– de brief van Aangeslotene van 31 maart 2008.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële
Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen
aanvaarden.
De Commissie heeft vastgesteld dat het geschil zich leent voor een schriftelijke afdoening als
bedoeld in artikel 16 van haar Reglement.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
Een aan de toenmalige werkgeefster van Consument gelieerd pensioenfonds heeft met
ingang van 1 januari 1995 bij Aangeslotene de ten behoeve van de werknemers getroffen
pensioenvoorziening herverzekerd. Voordien liep de herverzekering bij een andere
verzekeraar (hierna: Verzekeraar A). Vanaf 1 januari 2006 is de pensioenvoorziening
ondergebracht bij weer een andere verzekeraar (hierna: Verzekeraar I). Het dienstverband
van Consument bij bedoelde werkgeefster liep van 1 februari 1984 tot 1 maart 1996. In een
op 12 februari 1998 gedateerde beëindigingsovereenkomst tussen Consument en de
werkgeefster is bepaald dat Consument bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
2/3
recht heeft op verdere premievrije opbouw van het pensioen conform het per 1 maart 1996
bij de werkgeefster geldende pensioenreglement. Blijkens een brief van 27 januari 2006 van
UWV was Consument van 1 juli 1991 tot 4 april 1994 gedeeltelijk, en van 4 april 1994 tot
datum van de brief volledig arbeidsongeschikt. De pensioendatum van Consument was 1
januari 2007.
3 Geschil
3.1. Consument vordert: dat Aangeslotene alsnog met terugwerkende kracht de in de
beëindigingsovereenkomst tussen de werkgeefster en Consument gemaakte keuzes
honoreert, erkent dat niet in het belang van Consument is gehandeld en de rekening ervan
bij de rechtsopvolgster van de werkgeefster legt.
3.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
1. Aangeslotene heeft de pensioenvoorziening voortgezet op basis van een nieuw
pensioenreglement dat gold vanaf 1 januari 1995. De pensioengrondslag van Consument
werd bevroren per 1 januari 1992. Aangeslotene handelde zo in strijd met de bij
Verzekeraar A geldende pensioenregeling en stelde op grond van onjuiste informatie de
arbeidsongeschiktheid van Consument vast. Een lager pensioen was voor Consument het
gevolg.
2. Als vertrekvoorwaarde was met de werkgeefster overeengekomen dat de bij Verzekeraar
A geldende pensioenregeling zou worden voortgezet. Ook dat kwam Aangeslotene niet na,
met een lager pensioen voor Consument dan bedoeld in de beëindigingsovereenkomst als
gevolg.
3. Ondanks alle door Consument gedane pogingen daartoe lukte het hem niet om
rechtstreeks en schriftelijk informatie, waaronder statusoverzichten, van Aangeslotene te
verkrijgen. Pas in een brief van 22 juni 2007 gaf deze opening van zaken.
4. Verder heeft Aangeslotene aan Consument te kennen gegeven dat de voor hem geldende
pensioenbedragen verhoogd moeten worden, maar dat heeft nog niet ertoe geleid dat
Verzekeraar I tot hogere uitkeringen is overgegaan.
3.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd. 1.
Aangeslotene heeft jegens Consument juist gehandeld. De beëindigingsovereenkomst is
gesloten tussen Consument en zijn werkgeefster. Aangeslotene is daarbij geen partij en niet
verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan. Aangeslotene vernam overigens pas begin
2007 van het bestaan van de beëindigingsovereenkomst.
2. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van Consument heeft
Aangeslotene gebruik gemaakt van de gegevens van het UWV. Verder heeft Aangeslotene
exact de gegevens omtrent Consument van Verzekeraar A overgenomen wat betreft
splitsing in premievrije en niet-premievrije pensioenopbouw. Bovendien gold onder de
werking van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (Psw) dat Aangeslotene slechts jegens de
3/3
werknemer tot pensioenuitkering gehouden is voor zover de premie daarvoor door de
werkgeefster is betaald: ook al zouden op basis van afspraken van Consument met zijn
werkgeefster verdergaande pensioenafspraken zijn ontstaan dan die welke verzekerd waren,
zouden die slechts tot een gehoudenheid van Aangeslotene leiden voor zover deze door de
werkgeefster zijn gefinancierd.
3. Aangeslotene is, zie al onder 1., geen partij bij de beëindigingsovereenkomst. Hij heeft
(slechts) de pensioenregeling van het pensioenfonds herverzekerd op basis van het
pensioenreglement van 1 januari 1995 van het pensioenfonds. Ook het eerder op de
pensioenregeling van toepassing zijnde pensioenreglement van het pensioenfonds geldt niet
voor Aangeslotene. Overigens is Aangeslotene op verzoek van de werkgeefster op één punt
in het voordeel van Consument van het pensioenreglement afgeweken.
3. Aangeslotene heeft Consument alle informatie verstrekt die hij als verzekeraar aan een
verzekerde zou moeten verstrekken. Volgens de verzekeringsovereenkomst met het
pensioenfonds verstrekt hij de jaarlijkse pensioenopgaven aan het fonds, dat deze opgaven
aan de verzekerden kan verstrekken.
4. Aangeslotene betreurt dat de voor Consument geldende hogere pensioenbedragen nog
niet ertoe geleid hebben dat Verzekeraar I tot hogere uitkeringen is overgegaan. Hij zal dit
met laatstgenoemde opnemen.
6. Beoordeling
6.1. In de op 12 februari 1998 gedateerde beëindigingovereenkomst tussen Consument
en de werkgeefster is bepaald dat Consument bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
recht heeft op verdere premievrije opbouw van het pensioen conform het
per 1 maart 1996 bij de werkgeefster geldende pensioenreglement. Aangeslotene heeft met
reden aangevoerd, en Consument heeft ook niet betwist, dat dit het pensioen-reglement is
dat gold vanaf 1 januari 1995. De Commissie gaat daarom uit van de toepasselijkheid van dit
reglement op de onderhavige verzekeringsovereenkomst. Verder heeft Aangeslotene met
reden aangevoerd dat het niet aan hem is om de beëindigings-overeenkomst, waarbij hij geen
partij is, uit te voeren als hem de uitvoering ervan niet door de werkgeefster via het aan de
werkgeefster gelieerde pensioenfonds is verzocht.
6.2. Niet is gebleken dat Aangeslotene te weinig informatie heeft gegeven.
6.3. Dit alles leidt ertoe dat de Commissie de klacht zal afwijzen.
7. Beslissing
De Commissie wijst, als bindend advies, de klacht af.

Bekijk de volledige uitspraak