Mijn Kifid

Uitspraak 2010-114

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 114 d.d.
22 juni 2010
(mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. B.F. Keulen en dr. D.F. Rijkels)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de door partijen met de Ombudsman Financiële Dienstverlening gevoerde correspondentie;
– de brief van Consument van 8 juli 2008 met bijlagen;
– het door Consument ingevulde en op 23 juli 2008 ondertekende vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 14 april 2009;
– de repliek van Consument van 20 mei 2009;
– de dupliek van Aangeslotene van 27 mei 2009 met bijlagen;
– de pleitnotitie van Consument, ingediend tijdens de nader te noemen zitting van 1 juni 2010.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op dinsdag 1 juni 2010.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– Consument is op 29 april 2004 (het eerste ongeval) en op 18 december 2004 (het tweede ongeval) schuldloos betrokken geweest bij verkeersongevallen.
– WAM-verzekeraar A heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen voor Consument van het eerste ongeval erkend. Aangeslotene heeft als WAM-verzekeraar jegens Consument aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het tweede ongeval.
– In discussie tussen partijen is in welke mate beide verkeersongevallen letsel bij Consument hebben veroorzaakt.
– Aanvankelijk betrof het door Consument aan de Commissie voorgelegde geschil ook verzekeraar A, maar Consument heeft dit deel van de klacht in september 2009 ingetrokken.

3 Geschil

3.1 Consument vordert, naar zijn opgave ter zitting, dat de Commissie uitspraak doet op drie resterende, hierna onder 4. Zitting genoemde principiële punten.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
– Consument is van mening dat hij zich tijdig nadat het oordeel van de Ombudsman hem ter kennis was gebracht, tot de Commissie heeft gewend.
– Voorts is hij van mening dat hij een Consument is als bedoeld in het Reglement van de Commissie.
– Aangeslotene heeft een onjuiste uitleg gegeven aan de uitspraken nrs. 2000/117 Mo, 2000/122 Mo en 2002/13 Mo van de Raad van Toezicht Verzekeringen, met betrekking tot de (analoge) toepassing van de Regeling Schuldloze Derde. Consument was tweemaal het slachtoffer van een ongeval en wenst niet de dupe te zijn van getouw¬¬trek tussen beide verzekeraars over de vraag wie van hen als regelend verzekeraar de totale schade dient te regelen en vergoeden (behoudens verhaal op de andere verzekeraar). Zijn schade behoort zo snel mogelijk te worden vergoed, al dan niet bij wege van voorschot en/of tegen cessie.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
– Het geschil is niet tijdig bij de Commissie ingediend. Volgens artikel 10.1.d van het Reglement van de Commissie moest Consument zich binnen drie maanden nadat het oordeel van de Ombudsman hem ter kennis was gebracht, tot de Commissie hebben gewend. De Ombudsman heeft op 15 april 2008 zijn oordeel gegeven. Het in artikel 11.1 van het Reglement voor het indienen van een geschil voorgeschreven formulier is gedateerd 23 juli 2008 en is dus te laat door de Commissie ontvangen. Weliswaar heeft de Commissie op 10 juli 2008 een brief van de advocaat van Consument ontvangen, maar dat is niet bepalend voor de vraag of tijdig werd geklaagd.
– Aangeslotene voert verder aan dat en waarom Consument geen Consument is als bedoeld in het Reglement van de Commissie. Hij is geen afnemer van een financiële dienst als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening. Hij heeft weliswaar op grond van artikel 6 WAM een rechtstreeks vorderingsrecht op de financiële dienstverlener, maar dat maakt hem nog geen middellijke of onmiddellijke belanghebbende bij de overeenkomst.

4. Zitting

Ter zitting hebben Consument en Aangeslotene hun standpunten nader toegelicht.
– Consument heeft daarbij aangegeven dat verzekeraar A inmiddels doende is als regelend verzekeraar zijn gehele schade te regelen en dat Consument geen enkel financieel belang meer heeft bij het onderhavige geschil. Wel resteren de navolgende principiële kwesties waaromtrent hij het oordeel van de Commissie wil vernemen:
– is hij een Consument als bedoeld in het Reglement van de Commissie,
– is het geschil tijdig voorgelegd aan de Commissie,
– de wijze van uitleg van artikel 10 (meervoudige veroorzaking) van Bedrijfsregeling no. 15.

5. Beoordeling

5.1 Consument heeft ter zitting verklaard dat hij geen financieel belang meer heeft bij het geschil. Artikel 6.2 van het Reglement bepaalt daaromtrent: ‘De Geschillencommissie behandelt geen zaken waarin de vordering van de Consument een totaal beloop heeft van minder dan 100 euro.’ Daarom zal de Commissie de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

5.2 Gelet op de discussie die ter zitting heeft plaatsgehad, vindt de Commissie echter aanleiding om ten overvloede uit te spreken dat Consument, anders dan Aangeslotene betoogt, zich tijdig tot de Commissie heeft gewend. Volgens artikel 10.1.d van het Reglement van de Commissie moest Consument zich binnen drie maanden nadat het oordeel van de Ombudsman hem ter kennis was gebracht, tot de Commissie hebben gewend. De Ombudsman heeft op 15 april 2008 zijn oordeel gegeven. Consument heeft zich op 10 juli 2008, dus tijdig, met een brief van zijn advocaat tot de Commissie gewend. Met het in artikel 11.1 van het Reglement bedoelde formulier diende vervolgens het geschil aan de Commissie te worden voorgelegd. Artikel 11.1 van het Reglement vereist niet dat ook dit formulier binnen drie maanden nadat het oordeel van de Ombudsman aan Consument ter kennis was gebracht, aan de Commissie werd voorgelegd.

6. Beslissing

De Commissie verklaart de vordering niet-ontvankelijk.

Bekijk de volledige uitspraak