Mijn Kifid

Uitspraak 2010-124

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 124 d.d. 1 juli 2010
(mr. J. Wortel, voorzitter, en de heren R.H.G. Mijné en de heer H. Mik RA)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken.
Voor wat betreft het geschil betreffende het X fonds:
– de brief van Consument, die door de Commissie is ontvangen op 16 februari 2009,
waarmee Consument een verzoek tot geschilbeslechting bij de Commissie aanhangig
maakt;
– zijn aanvulling van 9 maart 2009 met bijlagen waaronder het door hem ingevulde vragenformulier;
– de brief van 5 april 2009 met bijlagen.
Voor wat betreft het geschil met betrekking tot Y:
– de brief van Consument met bijlagen die door de Commissie is ontvangen op 25 februari 2009;
– de op 7 april 2009 door de Commissie ontvangen aanvulling van Consument met bijlagen, waaronder het door hem ingevulde vragenformulier;
– de brief van 4 augustus 2009 met bijlagen.
Voor beide geschillen voorts:
– het gevoegde antwoord van Aangeslotene met bijlagen van 14 september 2009;
– de gevoegde repliek van Consument van
28 september 2009;
– de gevoegde dupliek van Aangeslotene van
7 oktober 2009;
– de door Consument ter zitting overgelegde pleitaantekeningen;
– de relevante stukken uit het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 17 maart 2010. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Tussen Consument en Aangeslotene bestaat sinds 11 januari 2003 een effectendienstverleningsrelatie op basis van advies.
2.2 Op 6 juni 2004 heeft Consument het antwoordformulier beleggersprofiel ingevuld.
Op basis van de door hem gegeven antwoorden werd vastgesteld dat portefeuillemodel II het best bij zijn persoonlijke situatie paste. Consument heeft er echter voor gekozen om in afwijking daarvan te kiezen voor portefeuillemodel IV.
2.3 Op 18 januari 2006 ging Consument op advies van Aangeslotene over tot aankoop van 2.500 units X fonds, genoteerd aan de effectenbeurs van Z, voor een totaalbedrag van € 21.428,12. Consument heeft de units op 30 november 2006
verkocht. De verkoopopbrengst bedroeg
€ 13.175,07.
2.4 Tevens bouwde Consument op advies van Aangeslotene zijn aandelenbelang in de zogenaamde Y van A en B vanaf het voorjaar van 2006 af.
3. Geschil
Het geschil houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
3.1 Consument verwijt Aangeslotene dat zij hem met betrekking tot het X fonds een onjuist advies heeft gegeven door hem te adviseren tot aankoop van participaties in dat fonds over te gaan terwijl dat fonds enkele weken voor de aankoop zijn hoogste waarde had bereikt en de waardedaling van het fonds ten tijde van de aankoop inmiddels was ingezet. Voorts stelt Consument zich op het standpunt dat Aangeslotene hem heeft voorgehouden dat het om participaties in een obligatiefonds zou gaan. Deze zouden hem naar zijn zeggen zijn geadviseerd in plaats van
Nederlandse obligaties omdat die in die periode een laag rendement gaven. Door aankoop van deze participaties zou Consument, naar de Commissie van Consument begrijpt, het door Aangeslotene onwenselijk geachte tekort aan obligaties in zijn portefeuille verminderen.
3.2 Consument stelt verder dat Aangeslotene hem in dezelfde periode heeft afgeraden om zijn belang in Y van A en B te vergroten en hem zelfs meerdere malen indringend heeft geadviseerd om zijn beleggingen ter zake af te bouwen omdat deze beleggingen te risicovol voor zijn portefeuille zouden zijn geweest. Consument benadrukt echter
dat zijn beleggingen in Y van A en B beleggingen in gespreide beleggingspakketten betroffen die na de door Aangeslotene afgedwongen verkoop een waardestijging hebben laten zien. Consument stelt door de gedwongen verkoop winst te hebben
gederfd die hij anders zou hebben genoten.
3.3 Consument is van mening dat Aangeslotene aansprakelijk kan worden gehouden voor de verstrekte naar zijn mening onjuist gebleken adviezen met betrekking tot zowel het X fonds als Y van A en B. Het door hem als gevolg van deze advisering geleden verlies dient naar zijn mening door Aangeslotene aan hem te worden vergoed.
3.4 Aangeslotene betwist dat zij Consument onjuist heeft geadviseerd. Zij stelt dat zij Consument aanvankelijk heeft geadviseerd om meer obligaties aan te kopen. Omdat Consument haar echter liet weten het rendement op de obligaties te laag te vinden, heeft zij hem als alternatief het X fonds voorgesteld. Het fonds had een hoog rendement en zou naar haar mening tevens voor een betere spreiding van de portefeuille kunnen zorgen. Ook kwam het product naar Aangeslotene stelt tegemoet aan de wens van Consument om een vaste inkomensstroom te hebben zonder dat in obligaties wordt belegd. Aangeslotene betwist dat zij Consument zou hebben voorgehouden dat het in deze om een obligatiebelegging zou gaan. Dat de
koers van het fonds is gedaald is het gevolg van marktontwikkelingen, vooraf niet te voorziene belastingmaatregelen van de C overheid en een claimemissie.
3.5 Aangeslotene erkent dat zij Consument heeft geadviseerd om zijn belang in Y af te bouwen. Consument belegde steeds rond de 30% van zijn aandelenportefeuille in deze sector, terwijl Aangeslotene een percentage van maximaal 10% verantwoord acht. Aangeslotene is dan ook van mening dat de door haar verstrekte adviezen tot
afbouw zorgvuldig zijn geweest.
4. Beoordeling
Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, overweegt de Commissie als volgt.
4.1 De Commissie stelt vast dat partijen een adviesrelatie met elkaar zijn aangegaan.
Voorts stelt de Commissie vast dat Consument Aangeslotene in het kader van hun adviesrelatie gegevens heeft verstrekt op basis waarvan Aangeslotene portefeuillemodel II (defensief) als het beste passend bij zijn situatie heeft vastgesteld.
Omdat Consument op zoek was naar hogere rendementen en meer risico’s wilde nemen dan op basis van het vastgestelde portefeuillemodel verantwoord zou zijn, heeft Consument zelf gekozen voor portefeuillemodel IV (matig offensief).
4.2 In een adviesrelatie neemt de belegger uiteindelijk, al dan niet na daartoe verkregen
advies van de financiële instelling, zelf de beslissingen en is hij daarmee in beginsel ook
zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn beslissingen. Dit betekent echter niet dat de instelling voor onjuiste adviezen niet aansprakelijk kan zijn. Wanneer de instelling een advies heeft gegeven dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur in redelijkheid niet had mogen geven, is de instelling verantwoordelijk voor het als gevolg van dat advies geleden nadeel.
4.3 Consument stelt zich op het standpunt dat de door Aangeslotene aan hem verstrekte adviezen onjuist zijn geweest. De vraag die de Commissie thans dient te beantwoorden is derhalve of de door Aangeslotene verstrekte adviezen kwalificeren
als adviezen die een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur in de gegeven omstandigheden had mogen geven. De Commissie stelt dienaangaande vast dat de door Aangeslotene gegeven adviezen neerkomen op het verkleinen van het percentage aandelen en het vergroten van het percentage obligaties in de portefeuille van Consument. Tevens behelzen de gegeven adviezen dat binnen het aandelenpakket een grotere mate van spreiding wordt aangebracht.
4.4 Vast staat, door Consument immers niet weersproken, dat zowel het door Consument aangehouden aandelenbelang in zijn portefeuille als het percentage Y binnen zijn aandelenpakket, overwogen was, zelfs ook voor het door hemzelf
gekozen portefeuillemodel IV. Nu de door Aangeslotene verstrekte adviezen erop gericht waren de portefeuille van Consument meer in lijn te brengen met het door hem gekozen portefeuillemodel, is de Commissie van oordeel dat de gegeven adviezen geen adviezen zijn geweest die een redelijk handelend en redelijk bekwaam
beleggingsadviseur in redelijkheid niet had mogen geven. Het enkele feit dat de waarde van het geadviseerde X fonds na aankoop (verder) is gedaald en dat de waarde van de door Consument verkochte aandelen Y in A en B na de verkoop zijn
gestegen, maakt vorenstaande niet anders. Van een beleggingsadviseur kan overigens niet worden verwacht dat hij koers- of marktontwikkelingen kan voorzien. Voor wat betreft het X fonds merkt de Commissie nog op dat Consument niet heeft betwist
dat de koersdaling het gevolg is geweest van omstandigheden die ten tijde van het advies onvoorzien waren.
4.5 Ten aanzien van het door Consument geuite verwijt dat het X fonds hem is aanbevolen als een obligatiebelegging, overweegt de Commissie dat zij het op grond van het door partijen ter zake over en weer gestelde aannemelijk acht dat Aangeslotene Consument van meet af aan duidelijk heeft gemaakt dat het om een belegging in een aandelenfonds ging. Dat Aangeslotene Consument daarbij tevens heeft verteld dat het fonds vanwege de stabiele inkomensstroom vergeleken kan worden met een participatie in een obligatiefonds, doet aan het vorenstaande niet af.
Consument heeft geen gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat onderhavige belegging hem zou zijn gepresenteerd als een belegging in een obligatiefonds. De opmerking dat het X fonds hem is voorgesteld als een alternatief
voor Nederlandse obligaties, is daarvoor onvoldoende.
4.6 Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de vorderingen van Consument moeten worden afgewezen.
5. Beslissing
De Commissie stelt het bindend advies vast dat de vorderingen van Consument worden afgewezen.

Bekijk de volledige uitspraak