Mijn Kifid

Uitspraak 2010-127

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 127 d.d. 1 juli 2010
(mevrouw mr. E.M. Dil-Stork, voorzitter, en mevrouw mr. J.W.H. Lenting en de heer
E.J.M. MacKay)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de klacht met bijlagen van Consumenten de dato 15 juli 2009;
– het ingevulde en door Consumenten ondertekende vragenformulier van 4 juni 2009;
– het verweer van Aangeslotene van 2 oktober 2009;
– de repliek van Consumenten van 14 oktober 2009;
– de dupliek van Aangeslotene van 6 november 2009;
– de brief van Aangeslotene de dato 19 maart 2010;
– de brief van Consumenten van 20 april 2010.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot een oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft tevens vastgesteld dat beide partijen haar advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op vrijdag
5 maart 2009. Ter zitting zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
Consumenten hebben aanvankelijk ieder voor zich dan wel uiteindelijk op beider naam, in de loop van 2001 een aantal achtereenvolgende overeenkomsten betreffende kredieten in rekening-courant met Aangeslotene afgesloten. De limiet van
deze kredieten werd daarbij telkenmale verhoogd met de nog openstaande schuld ter zake van de eerder daarvoor op eigen naam afgesloten kredietovereenkomst waarbij met het afsluiten van iedere nieuwe kredietovereenkomst, de daaraan voorafgaande kredietovereenkomst werd beëindigd. Het laatstelijk op beider naam van
Consumenten afgesloten krediet betrof een bedrag van ƒ 70.000. Consumenten maken thans aanspraak op een deel van de in hun ogen niet benutte kredietruimte ter zake waarvan zij een klacht aan Aangeslotene hebben voorgelegd.
Ter zitting heeft de Commissie Aangeslotene in de gelegenheid gesteld om nadere informatie aan te leveren over door haar op 8 januari 2001 en
9 november 2001 naar een andere financieel dienstverlener overgemaakte bedragen van
ƒ 3.000,– resp. ƒ 5.200,–, hetgeen zij bij schrijven van 19 maart 2010 heeft gedaan.. Consumenten
zijn daarna in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, van welke geboden mogelijkheid zij gebruik hebben gemaakt middels hun brief van
20 april 2010.
3. Geschil
3.1. Consumenten vorderen vergoeding van de door hen geleden, niet nader begrote schade.
3.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
3.2.1 Consumenten voelen zich door Aangeslotene en bemiddelaar misleid en vernederd. Een uitleg over de leningen en de daarvoor bedoelde
bestemming in de vorm van verzekeringen en aandelen, is nimmer verstrekt.
Consumenten hebben als gevolg daardoor grote psychische schade geleden en zijn thans niet meer in staat aan hun financiële verplichtingen te voldoen. Een deel van de benutte kredietruimte werd door hen nimmer gebruikt.
Consumenten menen daarop dan ook alsnog aanspraak te kunnen maken.
3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
3.3.1. Bij het inlossen van de verschillende kredieten zijn geen bedragen achtergebleven
op de betreffende kredieten. De kredieten werden volledig ingelost. Een grond voor een geschil is mitsdien niet aanwezig.
4. Beoordeling
Ter beantwoording ligt de vraag voor of Consumenten voldoende aannemelijk hebben kunnen maken dat zij, zoals door hen gesteld, nog aanspraak kunnen maken op niet benutte kredietruimte.
Gezien de inhoud van de aan de Ombudsman Financiële Dienstverlening gerichte brief van Aangeslotene de dato 17 februari 2009 welke brief Aangeslotene op de zitting nog heeft toegelicht, komt de Commissie tot een ontkennende beantwoording van de vraag.
Uit bedoelde brief en de daaraan ten grondslagen liggende documentatie kan genoegzaam worden afgeleid dat alle beschikbare kredietruimte volledig werd gebruikt, hetzij middels betalingen aan Consumenten zelf, hetzij middels aflossingen
ten behoeve van de eerder door hen afgesloten kredieten.
De enkele stelling van Consumenten dat op
8 januari 2001 onder andere een bedrag van
ƒ 3.000,– werd gestort ter aflossing van een van de leningen, terwijl Aangeslotene op 9 november 2001 is overgegaan tot overmaking van een bedrag van ƒ 5.200,- zijnde eveneens bedoeld ter volledige aflossing van hetzelfde krediet, zodat
in ieder geval ƒ 3.000,– teveel is betaald, moet in dat kader onvoldoende worden geacht. Documenten die die stelling ondersteunen ontbreken in het dossier, terwijlgezien het ruime tijdsverloop- van Aangeslotene niet verlangd kan worden die alsnog te produceren.
De Commissie betreurt dat Consumenten zich door Aangeslotene (en hun bemiddelaar) misleid achten. Aangeslotene is in deze echter slechts opgetreden in haar hoedanigheid van kredietverstrekker. Daarbij kan het niet tot de taak van Aangeslotene worden gerekend om uitleg te verstrekken over het doel van de voor de verschillende leningen aan te schaffen financiële producten. Dit verwijt van
Consumenten jegens Aangeslotene treft daarmee geen doel.
Het voorgaande dient ertoe te leiden dat de vordering van Consumenten moet worden afgewezen.
5. Beslissing.
De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering van Consumenten af.

Bekijk de volledige uitspraak