Mijn Kifid

Uitspraak 2010-135

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 135 d.d. 8 juli 2010
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mevrouw mr.
A.M.T. Wigger en drs. A. Adriaansen)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief inhoudende de klacht van Consument met bijlagen van 19 augustus 2009;
– het door Consument ingevulde vragenformulier en de verklaring ontvangen op 20 augustus 2009;
– het verweer van Aangeslotene van 28 december 2009;
– de repliek van Consument van 21 januari 2010;
– de dupliek van Aangeslotene van 18 februari 2010.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 9 april 2010.
Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Consument heeft sinds geruime tijd een bancaire relatie met Aangeslotene welke onder meer een privé en een zakelijke bankrekening omvat. In december 1988 sluiten Consument en Aangeslotene een kredietovereenkomst. Daarin is onder meer en voor zover hier van belang opgenomen op pagina twee: “Voor het geval afzonderlijke rekeningen worden aangehouden zullen deze, uitsluitend ter bepaling van de schuldverhouding, tegenover ons als één geheel worden beschouwd.”
2.2 In juni 1997 sluiten Consument en Aangeslotene een nieuwe kredietovereenkomst. In
haar brief van 4 juni 1997 schrijft Aangeslotene dat eerdere kredietovereenkomsten met het afsluiten van de nieuwe overeenkomst komen te vervallen en dat op deze overeenkomst de algemene bepalingen voor kredietverlening van Aangeslotene van toepassing zijn.
2.3 De eerste rekening van Consument vertoont in de jaren 2001 tot en met 2007 een aanzienlijk creditsaldo. Vanaf 2001 vertoont de tweede rekening een debetsaldo dat nagenoeg gelijk is aan het creditsaldo op de eerste rekening en waarvoor ieder kwartaal, voor het eerst op 31 maart 2001, debetrente in rekening wordt gebracht. Dit wordt
driemaandelijks op de bankafschriften vermeld. Bij brief van 30 november 2007 verstrekt Aangeslotene aan Consument op zijn verzoek een overzicht waaruit blijkt dat vanaf 2001 tot en met het najaar van 2007 door Aangeslotene op de tweede rekening in totaal een bedrag van
€ 21.582,63 aan debetrente in rekening is gebracht.
3. Geschil
3.1 Consument vordert vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit de ten onrechte geheven debetrente, door hem begroot op € 21.582,63, met veroordeling van Aangeslotene tot betaling van de kosten van het geding en een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand.
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
Consument stelt er altijd van uit te zijn gegaan dat alleen debetrente betaald hoefde te worden over het saldoverschil tussen beide rekeningen. Aangeslotene heeft derhalve over de periode maart 2001 tot en met september 2007 ten onrechte debetrente in rekening gebracht. De zorgvuldigheid brengt met zich mee dat Aangeslotene Consument had moeten wijzen op de mogelijkheid van rentecompensatie, althans, gelet op hetgeen in de kredietovereenkomst is vermeld, Consument er op had mogen vertrouwen dat er
rentecompensatie zou worden toegepast aangezien in de overeenkomst staat dat “voor het geval afzonderlijke rekeningen worden aangehouden zullen deze, uitsluitend ter bepaling van de schuldverhouding, tegenover ons als één geheel worden beschouwd.” Aangeslotene is aldus jegens Consument toerekenbaar tekortgeschoten, althans heeft onrechtmatig gehandeld, althans heeft haar zorgplicht geschonden, althans levert haar handelwijze misbruik van recht op.
Een afzonderlijke overeenkomst voor rentecompensatie was niet noodzakelijk aangezien er ook saldocompensatie toegepast is waartoe evenmin een afzonderlijke overeenkomst werd
opgesteld. Consument mocht er dan ook op vertrouwen dat er rentecompensatie door Aangeslotene zou worden toegepast. Nu zij dat niet heeft gedaan is er in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld conform het bepaalde in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV): “De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen.
Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden, (…)” Zij
heeft niet naar haar beste vermogen met de belangen van Consument rekening gehouden.
Consument ontkent voorts dat door een beroep op de artikelen 12 (inzake de controle van de bankbescheiden) en 13 (inzake de goedkeuring van de bankbescheiden) van de ABV, Aangeslotene niet gehouden zou zijn de geleden schade te vergoeden. In ieder geval gaat een zodanig beroep niet op voor de periode over welke Consument tijdig kenbaar heeft gemaakt het niet eens te zijn met de rekeningafschriften betreffende de jaren 2006 en 2007.
3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende weren aangevoerd.
Aangeslotene heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelende bank mag worden verwacht. Consument mocht er niet op vertrouwen dat Aangeslotene rentecompensatie toe zou passen aangezien dit nimmer tussen partijen overeen is gekomen. Het staat Aangeslotene vrij rentecompensatie aan te bieden aan haar relaties, maar Consument heeft er geen recht op.
Bovendien heeft Consument de inhoud van de rekeningafschriften niet binnen een termijn van
12 maanden bestreden zoals de artikelen 12 en 13 van de ABV verlangen. Consument is verplicht de bankafschriften te controleren en indien de inhoud niet binnen voornoemde periode door Consument betwist wordt, mag Aangeslotene er redelijkerwijs van uitgaan dat deze door Consument zijn goedgekeurd.
Het bevreemdt Aangeslotene dat Consument eerst na enige jaren opmerkt dat de rentelasten erg hoog zijn. Het had op de weg van Consument gelegen dit eerder aan de bank te melden, bijvoorbeeld direct na ontvangst van het afschrift met de eerste hoge renteafschrijving. Ook heeft Consument nagelaten schadebeperkende maatregelen te nemen.
Hij had door het tekort aan te zuiveren kunnen voorkomen dat de debetstand steeds verder opliep.
Aangeslotene kan niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade die Consument stelt te hebben geleden. Deze dient dan ook voor rekening van Consument te blijven.
4. Beoordeling
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de Commissie als volgt.
4.1 De Commissie stelt vast dat op de verhouding tussen partijen de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) van toepassing zijn. Het eerst bij repliek door Consument gehouden betoog dat de ABV hem nimmer ter hand gesteld zijn en dan ook niet
overeengekomen zijn, wordt verworpen. Dat betoog komt ongeloofwaardig voor, nu Consument reeds in de Ombudsmanfase een beroep gedaan heeft op artikel 2 ABV, zoals hieronder nog aan de orde zal komen.
4.2 Voorts staat vast dat Aangeslotene aan Consument nimmer rentecompensatie heeft
aangeboden, zodat zulks niet tussen partijen overeengekomen is. Consument heeft een beroep gedaan op artikel 2 ABV (zorgplicht ). De Commissie is het met Aangeslotene eens dat rentecompensatie een commercieel instrument is, dat Aangeslotene in het kader van haar zorgplicht niet gehouden is aan te bieden. Het beroep op artikel 2 ABV wordt dan ook verworpen.
4.3 Consument heeft een beroep gedaan op de in de kredietovereenkomst van december 1988 overeengekomen saldocompensatie (het uitsluitend voor de schuldverhouding als één geheel beschouwen van afzonderlijke rekeningen). Daargelaten of die bepaling nog tussen partijen van kracht is, wordt overwogen dat saldocompensatie wat anders is dan rentecompensatie en, voor zover het Consument onduidelijk was geweest wat precies met saldocompensatie bedoeld werd, het op zijn weg gelegen had daarover verduidelijking te vragen. Ten overvloede wijst de Commissie erop dat het op de weg van Consument gelegen had te reageren op de rentenota’s per kwartaal, waaruit het hem
duidelijk geweest had moeten, doch in elk geval had kunnen zijn dat er geen rentecompensatie werd toegepast. In zoverre gaat het beroep van Aangeslotene op de artikel 12 en 13 ABV op.
4.4 Het bovenstaande leidt de Commissie tot de conclusie dat de klachten van Consument ongegrond zijn en dat zijn vordering dient te worden afgewezen.
5. Beslissing
De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

Bekijk de volledige uitspraak