Mijn Kifid

Uitspraak 2010-172

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 172
d.d. 11 oktober 2010
(mr. B.F. Keulen, voorzitter, mr. E.M. Dil – Stork, prof. mr. M.L. Hendrikse)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de door partijen met de Ombudsman Financiële Dienstverlening gevoerde
correspondentie;
– het door Consumenten ingevulde en op 22 april 2009 ondertekende vragenformulier met
bijlagen;
– het antwoord van Aangeslotene van 5 maart 2010;
– de repliek van Consumenten van 7 april 2010 met bijlage;
– de dupliek van Aangeslotene van 26 april 2010 met bijlagen.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft ervan afgezien partijen op te roepen voor een mondelinge behandeling en heeft besloten dit geschil overeenkomstig artikel 16.4 van het Reglement af te doen op de stukken.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– Consumenten zijn de erfgenamen van de heer X. Op 28 mei 1997 heeft deze een aanvraag¬formulier ingevuld ten behoeve van een lijfrenteverzekering, ingaande per 1 juli 1997. Voornoemde verzekering stelde periodieke uitkeringen in het vooruitzicht vanaf zijn 65-jarige leeftijd. Van de in het formulier geboden mogelijkheid een aanvullende verzekering af te sluiten – die bij zijn overlijden voorziet in een uitkering aan de nabestaanden – heeft hij geen gebruik gemaakt.
– Vervolgens ontving de heer X het polisblad en de daarbij behorende polisvoorwaarden. In de polis werd onder meer een lijfrente-ingangsdatum van 1 maart 2010 vermeld. In de polisvoorwaarden werd daarnaast onder meer bepaald: “De (…) verzekerde uitkering van oudedagslijfrente betreft een levenslange lijfrente op het leven van de begunstigde, ingaande op de lijfrente-ingangsdatum, indien de verzekerde dan in leven is, die verkregen kan worden voor het lijfrentekapitaal”.
– Naast de maandelijkse stortingen van FL 100,-, stortte de heer X eind 1997/begin 1998 en in 2000 in totaal FL. 5.000,= aanvullend. In dat verband ondertekende hij op 26 december 1997 een aanvraagformulier waarin werd aangegeven: “NB 1) (…) vinden alleen uitkeringen plaats bij in leven zijn op de datum van uitkering (…)”.
– Blijkens een brief van Consumenten van 4 april 2009 was de heer X bij een andere verzekeraar een soortgelijke polis overeengekomen. Daarbij zou (wel) het hiervoor genoemde overlijdensrisico aanvullend zijn gedekt. De desbetreffende verzekeraar zou blijkens voornoemde brief van 4 april 2009 in een persoonlijk gesprek met de heer X met het oog op diens gezinssituatie geadviseerd hebben het overlijdensrisico aanvullend te dekken.
– De heer X is voor de 65-jarige leeftijd overleden. Aangeslotene heeft vervolgens aan¬gegeven niet tot uitkering te zullen overgaan.

3. Geschil

3.1 Consumenten vorderen dat Aangeslotene alsnog tot uitbetaling van de polis overgaat
dan wel tot overboeking van de polis op naam van de kinderen van de heer X.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
– De heer X heeft zich niet gerealiseerd dat bij zijn overlijden geen enkele uitkering zou volgen. Aangeslotene is in dit verband toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van op haar rustende verplichtingen hem volledige en juiste informatie te verstrekken. Als Aangeslotene hem goed had geïnformeerd, had de heer X deze verzekering niet gesloten.
– Er is sterke gelijkenis met huurkoop, terwijl niet werd voldaan aan het toe¬stemmings¬vereiste bedoeld in artikel 1: 88 BW. De echtgenote van de heer X heeft nooit schriftelijk toestemming gegeven om deze verzekering te sluiten.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
– Er is wel degelijk volledige en juiste informatie verstrekt.
– Aangeslotene heeft geen aanleiding te veronderstellen dat het product niet heeft overeengestemd met de wil van de heer X. Het was hem duidelijk althans had hem duidelijk moeten zijn dat hij koos voor een verzekering zonder dekking van het overlijdensrisico.
– Aangeslotene heeft verwezen naar een van toepassing zijnde brochure. Daarin is onder meer (in het kader van overlijdensdekking) vermeld dat het eindbedrag van de koopsompolis alleen beschikbaar komt indien de verzekerde op de einddatum in leven is. Deze brochure werd door Aangeslotene gehanteerd in de periode waarin de heer X de verzekering sloot. In dit verband heeft Aangeslotene tevens aangevoerd dat zij haar producten aanbiedt op basis van “execution only”. Dat wil zeggen dat naast het verstrekken van productinformatie, niet wordt geadviseerd.
– Van huurkoop is geen sprake. Het toestemmingsvereiste geldt dan ook niet.

4. Afdoening op stukken

Volgens artikel 16.4 van het Reglement kan de Commissie afzien van het oproepen van partijen voor een mondelinge behandeling en overgaan tot een afdoening op stukken. Een dergelijke afdoening leent zich in zijn algemeenheid voor geschillen waarvan de feiten zo duidelijk uit de stukken naar voren komen, dat een mondelinge behandeling van het geschil niet nodig is. De Commissie is van oordeel dat artikel 16.4 kan worden toegepast nu de heer X is overleden en geen van Consumenten uit eigen wetenschap bekend is met de beweeg¬redenen van de heer X om de onderhavige verzekering te sluiten zonder dekking van het overlijdensrisico.

5. Beoordeling

5.1 Blijkens het door de heer X op 28 mei 1997 ondertekende aanvraagformulier heeft hij wel voor een pensioen gekozen maar heeft hij geen gebruik gemaakt van de op dat formulier uitdrukkelijk geboden mogelijkheid om een aanvullende verzekering te sluiten, op grond waarvan bij zijn overlijden voor de ingangsdatum van het pensioen de nabestaanden de helft van de door de heer X betaalde inleg als netto-uitkering zouden ontvangen. Daarnaast wordt op het polisblad vermeld dat het hier gaat om een oudedagslijfrente conform artikel 6.1 van de verzekeringsvoorwaarden, welk artikellid luidt: “…………betreft een levenslange lijfrente op het leven van de begunstigde, ingaande op de lijfrente-ingangsdatum, indien de verzekerde dan in leven is……”
Op het polisblad staat de heer X zowel als verzekeringnemer als (enige) begunstigde vermeld.

5.2 In verband met een door de heer X gedane extra storting is door hem een aanvraag¬formulier ingevuld, waarop stond vermeld dat alleen uitkering plaats vindt bij in leven zijn op de uitkeringsdatum.

5.3 Naar het oordeel van de Commissie kan van de door de heer X gemaakte keuze Aangeslotene geen verwijt worden gemaakt. Het in 1997 door Aangeslotene gehanteerde aanvraagformulier was voldoende duidelijk evenals de door haar in die periode gehanteerde folder, het polisblad en de hier relevante verzekerings¬voorwaarden. Aangeslotene heeft de heer X voldoende geïnformeerd en hem geen voor het aangaan van de verzekering relevante informatie onthouden.

5.4 De overeenkomst tussen de heer X en Aangeslotene kan niet kan worden aan¬gemerkt als een overeenkomst voor het aangaan waarvan de echtgenote van de heer X op grond van artikel 1:88 BW toestemming had dienen te geven. Met name is de gesloten verzekering niet aan te merken als een vorm van koop op afbetaling of huurkoop, reeds omdat laatstgenoemde overeenkomsten volgens artikel 7A: 1576 lid 1 jo. art. 7A: 1576h BW uitsluitend betrekking hebben op zaken en zaken zijn volgens artikel 3:2 BW ‘de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten’.

5.5 Op grond van het hiervoor overwogene is de Commissie van oordeel dat de vordering van Consumenten dient te worden afgewezen.

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af.

Bekijk de volledige uitspraak