Mijn Kifid

Uitspraak 2010-173

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 173
d.d. 12 oktober 2010
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mw. mr. E.M. Dil-Stork en mr. B.F. Keulen)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– het door de Ombudsman Financiële Dienstverlening overgelegde dossier;
– het ingevulde en op 18 augustus 2009 door Consument ondertekende vragenformulier met bijlage;
– het antwoord van Aangeslotene van 19 februari 2010 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 4 mei 2010;
– de dupliek van Aangeslotene van 20 mei 2010.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op maandag 27 september 2010.

Consument heeft aangegeven niet ter zitting te kunnen verschijnen en heeft ingestemd met een behandeling ter zitting waarbij alleen vertegenwoordigers van Aangeslotene aanwezig zijn.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– Consument is per 20 december 2004 arbeidsongeschikt geworden. Op die datum was hij in dienst bij X;
– door X is ten behoeve van haar werknemers (o.a.) een arbeidsongeschiktheids- pensioen als aanvulling op de vervolguitkering WAO (“WAO-aanvullingspen-sioen”) bij Aangeslotene verzekerd;
– het toepasselijke Reglement WAO-aanvullingspensioen d.d. 15 juni 2004 (“Reglement”) bepaalt voorzover hier van belang het volgende:
“Artikel 2.3 Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. bij het bereiken van de 58-jarige leeftijd;
c. op de datum waarop de dienstbetrekking eerder wordt beëindigd.
(…..).”

“Artikel 9 Beëindiging van het deelnemerschap wegens ontslag
Eindigt het deelnemerschap wegens ontslag dan vervalt de aanspraak op WAO-aanvullingspensioen en de verzekering daarvan behoudens dat gedeelte van de verzekering dat voordien is ingegaan dan wel waarvoor voordien vrijstelling van premiebetaling wegens arbeids¬ongeschiktheid is verleend. Voor laatstbedoeld gedeelte van het WAO-aanvullingspensioen is/wordt aan de (gewezen) deelnemer een bewijs van verzekering verstrekt.”

“Artikel 10 Ingang, einde en uitbetaling van het WAO-
aanvullingspensioen

10.1 Het WAO-aanvullingspensioen gaat in op de dag waarop een vervolguitkering WAO aan de (gewezen) deelnemer is toegekend
10.2 (…..)
10.3 (…..)”
– het dienstverband van Consument bij X is per 1 augustus 2005 door ontslag beëindigd;
– in november 2006 is aan Consument een vervolguitkering WAO toegekend;
– Aangeslotene heeft met beroep op de artikelen 2.3, sub c, 9 en 10.1 van het Reglement aangegeven dat Consument geen recht op WAO-aanvullingspensioen kan doen gelden.

3. Geschil

3.1 Consument vordert betaling door Aangeslotene van het WAO-aanvullings- pensioen met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de vervolguitkering WAO (november 2006).

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen:
Uit artikel 9 van het Reglement volgt dat de verzekering van het WAO-aanvullingspensioen vervalt vanaf de ontslagdatum. Artikel 9 van het Reglement is volgens Consument in casu niet van toepassing omdat de aanspraak op WAO-aanvullingspensioen is ontstaan per 20 december 2004 en Consument op dat moment nog in dienst was bij X. Artikel 10.1 van het Reglement bepaalt vervolgens vanaf welk tijdstip de uitkeringen uit hoofde van het WAO-aanvullingspensioen worden uitbetaald, namelijk het moment waarop de vervolguitkering WAO ingaat. Hiernaast stelt Consument dat de vervolguitkering WAO altijd volgt op de beëindiging van het dienstverband. De uitleg door Aangeslotene van het Reglement zou dan meebrengen dat de aanspraak op het WAO-aanvullingspensioen altijd vervalt.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
Het WAO-aanvullingspensioen gaat alleen in indien de betrokkene ten tijde van het van kracht worden van de vervolguitkering WAO nog in dienst is van de werkgever. Uit de artikelen 2.3, sub c, 9 en 10.1 van het Reglement volgt dat als de betrokkene uit dienst is door ontslag op het moment waarop de vervolguitkering WAO in gaat er geen recht ontstaat op het WAO-aanvullingspensioen. Dat de vervolguitkering WAO altijd volgt op de beëindiging van het dienstverband is niet juist. Ten tijde van de WAO werd het dienstverband normaal gesproken niet eerder dan na twee jaar ziekte beëindigd en de WAO kende een wachttijd van 52 weken.

4. Zitting

4.1 Ter zitting heeft Aangeslotene haar standpunt nader toegelicht.

5. Beoordeling

5.1 Het dienstverband van Consument bij X is per 1 augustus 2005 door ontslag beëindigd. Op grond van artikel 2.3, sub c j˚ artikel 9 van het Reglement verviel daardoor vanaf 1 augustus 2005 de aanspraak op WAO-aanvullingspensioen en de verzekering daarvan. Van de door artikel 9 van het Reglement genoemde uitzondering is in het onderhavige geval geen sprake.

5.2 Dat Consument in november 2006 een gedeeltelijke vervolguitkering WIA-WGA-uitkering ontving, kan er niet toe leiden dat hij alsnog aanspraak op gedeeltelijke uitkering van het WAO-aanvullingspensioen uit hoofde van het Reglement kan doen gelden.

5.3 Met artikel 2.3, sub c en artikel 9 van het Reglement heeft Aangeslotene de omvang van de dekking begrensd, hetgeen haar vrijstaat (zie HR 9 juni 2006, NJ 2006, 326, r.o. 3.4.2 en HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284 r.o. 3.4.2).

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering van Consument af.

Bekijk de volledige uitspraak