Mijn Kifid

Uitspraak 2010-19

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 19 d.d. 8 februari 2010
(mr. V. van den Brink, voorzitter, en de heren
prof. drs. A.D. Bac RA en G.J.P. Okkema)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de brief van Consument met bijlage van
13 januari 2009, waarmee Consument een verzoek
tot geschilbeslechting bij de Commissie aanhangig maakt;
– het door Consument ingevulde vragenformulier ontvangen op 2 maart 2009;
– de door Consument aan de Commissie gezonden afschrift van de overeenkomst Effectenrekening, ontvangen op 4 juni 2009;
– het antwoord van Aangeslotene van 21 augustus 2009 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 4 september 2009;
– de dupliek van Aangeslotene van 22 september 2009; en
– de relevante stukken uit het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 25 november 2009 daar zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Tussen Consument en Aangeslotene bestaat sedert 1998 een effectendienstverleningsrelatie. Aanvankelijk op basis van advies, vanaf 2004 op basis van “Direct Beleggen” dat moet worden gekwalificeerd als execution-only.
2.2 Consument koopt op 17 april 1998 300 ING Groep B-warrants tegen een koers van € 26,52 (oorspronkelijk NLG 58,45). De warrants hebben een looptijd tot 5 januari 2008.
2.3 Consument verkoopt de warrants op 2 januari 2008 tegen een koers van € 3,24.
3. Geschil
Het geschil houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
3.1 Consument stelt in 1998 tot aankoop van de warrants te zijn overgegaan na een daartoe strekkend advies van Aangeslotene. Als de koers van de warrants na jaren van daling eind 2006 weer een stijgende lijn vertoont, neemt Consument begin 2007 contact op met Aangeslotene. Hij wil de warrants verkopen maar krijgt van Aangeslotene het advies de warrants (waarvan de koers op dat moment ongeveer € 21 bedraagt) aan te houden. In oktober/november van datzelfde jaar neemt
Consument opnieuw contact op met Aangeslotene, die hem mededeelt dat de koers van de warrants is gedaald tot € 4- € 6. Op 2 januari 2008 verkoopt hij de warrants met een aanzienlijk verlies.
3.2 Consument is van mening dat Aangeslotene hem niet had mogen adviseren om de warrants aan te houden en zijn opdracht om de warrants te verkopen had moeten uitvoeren. Door dat niet te doen heeft Consument een aanzienlijk verlies geleden.
Voor dat verlies houdt hij Aangeslotene aansprakelijk.
3.3 Aangeslotene betwist dat zij Consument heeft geadviseerd de warrants aan te houden dan wel de opdracht tot verkopen niet te hebben uitgevoerd. Aangeslotene verzoekt de Commissie dan ook de vordering van Consument af te wijzen.
4. Beoordeling
4.1 Hoewel de effectendienstverlening bij een execution only relatie beperkter is dan bij een adviesrelatie, geldt voor beide vormen van effectendienstverlening dat de belegger zelf de beleggingsbeslissingen neemt en daarom tevens in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn beslissingen.
4.2 Consument stelt begin 2007 contact te hebben opgenomen met Aangeslotene met het verzoek zijn warrants te verkopen en dat Aangeslotene in plaats van uitvoering te geven aan de verstrekte opdracht heeft geadviseerd de warrants aan te houden. De
Commissie stelt vast dat Consument geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die zijn stelling dat tijdens voornoemd gesprek door hem een expliciete verkoopopdracht is verstrekt, staven. Aannemelijk acht de Commissie deze door
Consument opgeworpen stelling ook niet aangezien uit het dossier blijkt dat Consument zich eerst ná ontvangst van het oordeel van de Ombudsman Financiële Dienstverlening op het standpunt heeft gesteld dat hij Aangeslotene in 2007 een
verkoopopdracht heeft verstrekt. Gelet op het voorgaande gaat de Commissie er dan ook vanuit dat van opdrachtverstrekking op voornoemd moment begin 2007 geen sprake is geweest. Zou de desbetreffende medewerker, zoals Consument lijkt te betogen, werkelijk tegen Consuments wil geweigerd hebben de door Consument gegeven verkoopopdracht uit te voeren, dan had het niet alleen voor de hand, maar ook op Consuments weg gelegen dat hij die order nog eens expliciet (telefonisch, schriftelijk of via internet) zou herhalen.
4.3 Verder stelt de Commissie vast dat Consument er evenmin in is geslaagd om zijn stelling dat hem een advies tot aanhouden van de warrants is verstrekt te onderbouwen. In aanmerking nemende het gegeven dat tussen partijen sinds 2004 een execution only relatie bestaat, komt deze stelling van Consument de Commissie ook niet aannemelijk voor, zodat zij het ervoor houdt dat van advisering door Aangeslotene eveneens geen sprake is geweest.
4.4 De Commissie merkt daarbij nog op dat zelfs indien Consument er wel in geslaagd zou zijn om zijn stelling dat hij is geadviseerd aannemelijk te maken, zulks onverlet laat het feit dat Consument er zelf voor heeft gekozen dat advies op te volgen. Het verlies dat hij als gevolg van zijn eigen keuze heeft geleden zou alsdan in beginsel ook voor zijn rekening zijn gebleven.
4.5 De Commissie is derhalve van oordeel dat de vordering van Consument ongegrond is.
5. Beslissing
De Commissie stelt het bindend advies vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

Bekijk de volledige uitspraak