Mijn Kifid

Uitspraak 2010-201

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 201
d.d. 16 maart 2010
(mr R.J. Verschoof, voorzitter, mr P.A. Offers en mr J. Wortel)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de door Consument met de Tuchtraad Financiële Dienstverlening (Assurantiën) en de Ombudsman Financiële Dienstverlening gevoerde correspondentie;
– het ingevulde en ondertekende, op 9 juli 2008 gedateerde vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 4 november 2008;
– de repliek van Consument van 28 november 2008;
– de dupliek van Aangeslotene van 18 december 2008 met bijlage;
– de brief van 6 mei 2009 van de Secretaris;
– de brief van 21 mei 2009 van Consument.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

Consument heeft op 24 oktober 2001 een bedrijfsongeval gehad. Zijn rechtsbijstand¬verzekeraar heeft bij brief van 21 november 2002 zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade van Consument. In een brief van 3 december 2002 heeft de rechtsbijstand¬verzekeraar echter aan de werkgever bericht:
‘Op 21 november stelde ik u aansprakelijk voor de schade van mijn cliënt en uw werknemer (…). Nu blijkt dat ik voorbarig was. (Consument) wilde graag antwoord op een aantal vragen rond dit ongeval zonder dat hij meteen u daarvoor aansprakelijk wilde stellen. U kunt mijn brief dus als niet geschreven beschouwen. (…)’
Met een brief van 4 juli 2007 heeft Consument zich opnieuw tot zijn werkgever gewend omtrent het ongeval. Aangeslotene, bij wie de werkgever ten tijde van het ongeval het aansprakelijkheidsrisico had verzekerd, heeft vervolgens in een brief van 16 augustus 2007 aan Consument een beroep op verjaring gedaan. In een brief van 20 december 2007 heeft Aangeslotene zich jegens Consument bovendien erop beroepen dat de vordering niet was ingesteld en niet bij Aangeslotene was gemeld tijdens de looptijd van de verzekering.

3. Geschil

3.1 Consument vordert: vergoeding door Aangeslotene van zijn schade, op te maken bij staat, waaronder smartengeld, verlies arbeidsvermogen en gemaakte kosten.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
Aangeslotene heeft:
– bestaande regelingen en aanbevelingen van het Verbond van Verzekeraars, alsook uitspraken van de Raad van Toezicht Verzekeringen genegeerd,
– traag gereageerd,
– geen antwoord gegeven op gestelde vragen,
– het opgewekte vertrouwen van Consument geschonden.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
Kennelijk wilde Consument het geschil voorleggen aan de Tuchtraad. Voor Aangeslotene is niet duidelijk welke taak de Commissie in het geschil heeft.
Toen Aangeslotene de claim ontving, was direct al duidelijk dat de zaak verjaard was. Dit is aan Consument meegedeeld. Aan de werkgever heeft Aangeslotene bericht dat er geen dekking is, en de werkgever is niet binnen de gestelde termijn van zes maanden daarop teruggekomen. Dat Aangeslotene zich niet direct maar pas in een brief van 20 december 2007 jegens Consument bovendien erop heeft beroepen dat de werkgever voor deze kwestie geen dekking heeft omdat de vordering niet is ingesteld en niet bij Aangeslotene is gemeld tijdens de looptijd van de verzekering, doet niet eraan af dat Aangeslotene Consument in deze kwestie verder niet van dienst kan zijn.

4. De brief van 6 mei 2009 van de secretaris

In een brief van 6 mei 2009, geschreven in naam van de voorzitter van de Commissie, heeft de secretaris bericht dat de Commissie het geschil niet verder in behandeling neemt omdat geschillenbeslechting door de Commissie niet betrekking heeft op de vordering van een derde-gelaedeerde op een aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader-verzekerde, waarbij (mede) vragen van aansprakelijkheidsrecht of schadevergoedingsrecht aan de orde zijn.

5. De brief van 21 mei 2009 van Consument

In zijn brief van 21 mei 2009 heeft Consument aan de Commissie bericht dat hij deze – vervanger van de Raad van Toezicht Verzekeringen – niet heeft gevraagd om een uitspraak over verjaring of de aansprakelijkheid, maar over het gedrag van Aangeslotene.

6. Beoordeling

6.1 De brief van 6 mei 2009 betreft een op grond van art. 13.1 van het toen geldende Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (hierna “het Reglement”) genomen besluit. Consument heeft vervolgens bij zijn brief van 21 mei 2009 op de voet van art. 13.3 tegen het besluit bezwaar aangetekend. De Commissie beslist op dit bezwaar als volgt.

6.2 Dit aan de Commissie voorgelegde geschil werpt de vraag op of de Commissie bevoegd is om te oordelen in aansprakelijkheidskwesties waarin een slachtoffer (derde-gelaedeerde) een vordering instelt tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader (laedens).
De Commissie beantwoordt die vraag ontkennend. De geschillenbeslechting onder de Wet op het financieel toezicht is naar haar strekking bedoeld voor klachten die betrekking hebben op financiële producten of financiële diensten als zodanig. In de verhouding tussen aansprakelijkheidsverzekeraar en derde-gelaedeerde is geen sprake van financiële dienstverlening in de zin van art. 1 Wft. Evenmin is er sprake van een nauwe relatie tussen de derde-gelaedeerde en een financieel product. De derde-gelaedeerde neemt in een aantal gevallen slechts een bijzondere positie in als schuldeiser ten aanzien van een specifieke vordering van de dader-verzekerde op diens verzekeraar (art. 7:954 B.W.). Bovendien schrijft de wet voor dat – op een uitzondering na – naast de verzekeraar ook de verzekerde in het geding wordt geroepen. De procedure bij de Commissie biedt daarvoor in de regel geen gelegenheid, doordat de verzekerde niet bij de Commissie zal zijn aangesloten.

6.3 In het licht van het voorgaande brengt een redelijke uitleg van de begrippen ‘Consument’ en ‘Geschil’ in het Reglement mee dat onder ‘blijk van onvrede inzake financiële producten of financiële dienstverlening, tussen een Consument en een of meer Aangeslotene(n)’ niet moet worden begrepen de klacht van een derde-gelaedeerde met betrekking tot een claim tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader-verzekerde. De Commissie is onbevoegd deze vordering te beoordelen. Een uitzondering maakt de Commissie voor zaken waarin de derde-gelaedeerde aan de wet een ongeclausuleerd eigen recht tegen de verzekeraar ontleent, zoals in de WAM.

6.4 Consument heeft nog aangevoerd dat in de voorwaarden bij de aansprakelijkheids¬verzekering van zijn werkgever (rubriek B, Bedrijfsaansprakelijkheid, artikel 1) een definitie is opgenomen van het begrip ‘verzekerde’ en dat hij onder die definitie valt, omdat daartoe ook ondergeschikten van deze werkgever behoren. Deze stelling berust op een verkeerde lezing van de desbetreffende bepaling. Door deze bepaling is ook gedekt de aansprakelijkheid van ondergeschikten van de werkgever-verzekeringnemer. Consument is in deze procedure echter niet te beschouwen als een dader die zelf voor een onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden. Hij is dus niet een verzekerde in de zin van bedoelde bepaling. Consument stelt immers slachtoffer te zijn van een bedrijfsongeval waarvoor zijn toenmalige werkgever aansprakelijk is.

6.5 Consument heeft in zijn brief van 21 mei 2009 aan de Commissie bericht dat hij niet heeft gevraagd om een uitspraak over verjaring of de aansprakelijkheid, maar over het gedrag van Aangeslotene. Voor een zuiver tuchtrechtelijke beoordeling van het gedrag van Aangeslotene is de Commissie niet de aangewezen instantie.

7. Beslissing

De Commissie is onbevoegd de vordering van Consument te beoordelen.

Bekijk de volledige uitspraak