Mijn Kifid

Uitspraak 2010-42

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 42 d.d. 9 maart 2010
(mr R.J. Verschoof, voorzitter, mr P.A. Offers en mr J. Wortel)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– bescheiden uit het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brieven van Consument van 30 en 31 januari 2009 met bijlagen, waaronder het ingevulde en ondertekende vragenformulier;
– de brief van de secretaris van 4 februari 2009;
– het antwoord van Aangeslotene van 23 juni 2009;
– de brief van de secretaris van 22 juli 2009 aan Consument;
– het faxbericht van Consument, ontvangen op 3 augustus 2009;
– daarna nog van Consument ontvangen faxberichten.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– Consument heeft bij Aangeslotene een rechtsbijstandverzekering gesloten. Aangeslotene heeft de rechtshulpverlening krachtens de verzekering opgedragen aan een stichting. Waar in het hiernavolgende over Aangeslotene wordt gesproken, wordt daaronder ook deze stichting verstaan.
– Consument is op 22 juli 2007 bij een kop-/staartbotsing van achteren aangereden. Hij heeft in verband met de door hem daardoor geleden schade Aangeslotene om rechtsbijstand verzocht. Deze heeft een schaderegelingsbureau ingeschakeld. De W.A.-motorrijtuig¬verzekeraar van de wederpartij heeft de aansprakelijkheid erkend. Met deze verzekeraar heeft Consument vervolgens een vaststellingsovereenkomst gesloten.

3. Geschil

3.1 Consument vordert: – aldus verstaat de Commissie zijn faxbericht van 6 januari 2010 – betaling van een bedrag van € 30.000,- door Aangeslotene.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
Aangeslotene heeft onvoldoende toezicht gehouden op de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand. Consument had aan het schaderegelingsbureau meegedeeld dat hij snel geld nodig had om een medische behandeling in het buitenland te ondergaan en daarom het dossier vlot afgehandeld wilde hebben. Het schaderegelingsbureau heeft dit aldus verstaan dat Consument de zaak voor een laag bedrag wilde schikken. Consument moest dit schriftelijk aan dat bureau voorstellen, waarop het bureau dit aan de tegenpartij heeft voorgelegd. Vervolgens is de vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen waarbij aan Consument een bedrag van € 10.000,- is uitgekeerd. Later heeft Consument vernomen dat het bureau dit absoluut niet zo had mogen doen, maar een voorschot op de schade-uitkering had moeten vragen en de schade later had moeten afwikkelen.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
Volgens Consument heeft Aangeslotene een partijdige stelling ingenomen, maar deze stellingname van Consument ontgaat Aangeslotene, temeer omdat elke onderbouwing ervan ontbreekt. Aangeslotene heeft conform de Gedragscode Behandeling Letselschade en ook overigens zorgvuldig gehandeld. Ook heeft zij geen overtreding van deze gedragscode of onzorgvuldig handelen bij het ingeschakelde schaderegelingsbureau geconstateerd.
Uit de stukken leidt Aangeslotene af dat Consument stelt dat zijn schade € 36.000,- bedraagt. De schade van Consument is echter door middel van een vaststellings¬overeenkomst geschikt voor een bedrag van € 10.000,-. Bij de beantwoording van de vraag of Consument aanspraak kan maken op de resterende € 26.000,- is de vraag aan de orde of de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en zo nee, of Aangeslotene daarvoor aansprakelijk is. De beantwoording van deze vragen ligt echter buiten de grenzen van dit geding.

4. De brief van 22 juli 2009 van de secretaris

In een brief van 22 juli 2009, geschreven in naam van de voorzitter van de Commissie, heeft de secretaris aan Consument bericht dat de Commissie het geschil niet verder in behandeling neemt omdat geschillenbeslechting door de Commissie niet mede betrekking heeft op de inhoudelijke uitvoering van een rechtsbijstandverzekering.

5. Het faxbericht van Consument, ontvangen op 3 augustus 2009, en zijn latere faxberichten

– In een faxbericht, door de Commissie op 3 augustus 2009 ontvangen, heeft Consument, naar de Commissie daaruit afleidt, bedoeld te vragen om haar overwegingen in een uitspraak neer te leggen. Consument heeft daarbij en in zijn latere faxberichten onder meer nog meegedeeld dat Aangeslotene zelf hem naar Kifid heeft verwezen en dat de Ombudsman de kwestie wel heeft behandeld. Consument stelt dat het wel degelijk gaat om financiële dienstverlening. Volgens Consument zou het zeer onbevredigend zijn als de Commissie het geschil om formele redenen en wegens het ontbreken van specifieke kennis niet zou behandelen. Aangeslotene zou zo straffeloos haar verantwoordelijkheid ontlopen.
Consument heeft verder aangegeven dat hij zich ad hoc en vrijwillig aan het oordeel van de Commissie onderwerpt, indien de Commissie zich onbevoegd zou verklaren op grond van haar reglement.
– In een faxbericht van 18 december 2009 heeft Consument de Commissie verzocht in een zitting te worden gehoord.

6. Beoordeling

6.1 De brief van 22 juli 2009 betreft een op grond van art. 13.1 van het toen geldende Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (hierna “het Reglement”) genomen besluit. Consument heeft vervolgens bij zijn faxbericht van 3 augustus 2009 en zijn latere faxberichten op de voet van art. 13.3 tegen het besluit bezwaar aangetekend. De Commissie beslist op dit bezwaar als volgt.

6.2 Dit aan de Commissie voorgelegde geschil werpt de vraag op of de Commissie bevoegd is om te oordelen in geschillen betreffende de kwaliteit van rechtsbijstand en, in verband daarmee, de uitvoering van een rechtsbijstandsverzekering.
De Commissie beantwoordt die vraag ontkennend. De geschillenbeslechting onder de Wet op het financieel toezicht is naar haar strekking bedoeld voor klachten die betrekking hebben op financiële producten of financiële diensten als zodanig. Dit wordt bevestigd doordat, in het verlengde daarvan, de wet- en regelgeving op grond waarvan de Commissie haar werkzaamheden verricht, andere deskundigheden bij de samenstelling van de Commissie op het oog heeft dan die nodig zijn bij de beoordeling van de inhoudelijke uitvoering van een verzekering waarbij rechtsbijstand wordt verleend. De inhoudelijke uitvoering van een verzekering waarbij rechtsbijstand wordt verleend, staat naar het oordeel van de Commissie in een te ver verwijderd verband van de onderwerpen waarop de geschillenbeslechting over financiële producten en diensten in de regel betrekking heeft.

6.3 In het licht van het voorgaande brengt een redelijke uitleg van de begrippen ‘Consument’ en ‘Geschil’ in het Reglement mee dat onder ‘blijk van onvrede inzake financiële producten of financiële dienstverlening, tussen een Consument en een of meer Aangeslotene(n)’ niet moet worden begrepen de klacht van een verzekerde over de inhoudelijke uitvoering van een rechtsbijstandverzekering.
Dit leidt ertoe dat de Commissie onbevoegd is de vordering van Consument te beoordelen, omdat die vordering louter is gebaseerd op de inhoudelijke uitvoering van een rechtsbijstandsverzekering.

6.4 Aan deze onbevoegdheid doet niet af dat de Ombudsman de kwestie wel heeft behandeld. De Commissie heeft immers een eigen verantwoordelijkheid bij het uitleggen van haar Reglement, waarbij zij niet gebonden kan zijn aan het oordeel van de Ombudsman.
Nu de bevoegdheidsvraag voorafgaand aan deze beslissing nog niet eerder was beslist, valt het Aangeslotene niet te verwijten, zoals Consument doet, dat deze Consument naar de Commissie verwees.
Het argument dat Aangeslotene door de onbevoegdverklaring door de Commissie haar verantwoordelijkheid kan ontlopen, zoals Consument het formuleert, miskent dat de overheidsrechter zonder meer bevoegd is.

6.5 De bereidheid van Consument zich ad hoc en vrijwillig te onderwerpen aan het oordeel van de Commissie, maakt de Commissie niet bevoegd en verandert dus niets aan het voorgaande.

6.6 Aangezien blijkens het voorgaande het hier gaat om een geschil dat door de Commissie niet behandeling wordt genomen, heeft Consument er geen aanspraak op om in een zitting te worden gehoord. Het horen van partijen is volgens artikel 17.1 van het Reglement uitsluitend voorgeschreven ‘ter behandeling van het geschil’, en van een behandeling van het geschil is blijkens het voorgaande geen sprake. Ten overvloede merkt de Commissie in dit verband nog op dat Consument in zijn faxbericht van 18 december 2009 zijn wens in een zitting te worden gehoord, heeft gebaseerd op de wijze waarop hem rechtsbijstand is verleend, terwijl het beraad van de Commissie in deze fase uitsluitend zou gaan over de vraag of het geschil volgens het Reglement behandeld zou kunnen worden.

7. Beslissing

De Commissie verklaart zich onbevoegd tot beoordeling van de vordering.

Bekijk de volledige uitspraak