Mijn Kifid

Uitspraak 2010-79

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 79 d.d. 19 april 2010
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mevrouw mr.
P.M. Arnoldus-Smit en mr. J.Th. de Wit)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief van Consument van 17 december 2008;
– het ingevulde en door Consument ondertekende vragenformulier met bijlagen, zoals ontvangen op 27 januari 2009;
– de op 7 juli 2009 per fax ontvangen brief van de gemachtigde van Consument;
– het verweer van Aangeslotene van 5 augustus 2009;
– de conclusie van repliek van Consument van
19 augustus 2009;
– de ter zitting uitgereikte pleitnota van Consument.
Aangeslotene heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te dupliceren.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op vrijdag 5 februari 2010. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
Consument heeft in 2004 een hypothecaire lening bij Aangeslotene afgesloten,
bestaande uit een geldlening en een beleggingsdepot voor vermogensopbouw. De
hypothecaire lening kwam tot stand via bemiddeling van een adviseur. Nadat in november 2006 de partner van Consument is overleden, is Consument gebleken dat geen overlijdensrisicoverzekering aan de hypothecaire lening was gekoppeld. Dit in tegenstelling tot de vorige hypothecaire lening die Consument en wijlen haar echtgenoot hadden afgesloten waarbij dat wel het geval was. Consument kan zich daarmee niet verenigen.
3. Geschil
3.1 Consument vordert dat zij in de positie gebracht wordt, als ware er in 2004 met het
oversluiten van de hypothecaire lening wel een overlijdensrisicoverzekering afgesloten.
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
3.2.1 Consument en wijlen haar echtgenoot hebben bij de totstandkoming van onderhavige
hypothecaire lening nadrukkelijk aangegeven dat zij dezelfde hypotheek wilden aangaan als daarvoor, dat wil zeggen inclusief overlijdensrisicoverzekering. Waar ook toen sprake was van een beleggingsrekening en in het daarvoor maandelijks te storten bedrag ook de premie voor een overlijdensrisicoverzekering was
opgenomen, zijn Consument en wijlen haar partner er van uitgegaan dat een en ander ook bij deze beleggingshypotheek het geval was.
3.2.2 Aangeslotene is tekortgeschoten in haar jegens Consument in acht te nemen zorgplicht zoals de Autoriteit Financiële Markten die voor ogen staat. Consument had geen inkomen ten tijde van het advies in 2004 en Aangeslotene, die hiervan op de hoogte was, had mitsdien een overlijdensrisicoverzekering verplicht moeten stellen.
3.2.3 Het impliciet door Aangeslotene ingenomen standpunt dat de overblijvende partner de woning bij het eventueel overlijden van de kostwinner maar moet verkopen omdat de woning voldoende onderpand bood is in strijd met haar zorgplicht. De
taxatiewaarde is in 2004 bovendien te hoog ingeschat. De huidige OZB-waarde van de woning bedraagt immers € 355.000,- terwijl in 2004 de verkoopwaarde van de woning op € 450.000,- werd geschat.
3.2.4 De hypothecaire lening mag dan wel zijn afgesloten via bemiddeling van een onafhankelijk
tussenpersoon maar dat neemt niet weg dat deze zelf geen voorwaarden kan stellen aan de totstandkoming daarvan. Deze dient zich te houden aan de voorwaarden zoals deze door de geldverstrekker worden gesteld. Het is dan ook Aangeslotene die aansprakelijk kan worden gehouden voor de door Consument geleden schade.
3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
3.3.1 Aangeslotene kan niet aansprakelijk worden gehouden voor het ontbreken van de overlijdensrisicoverzekering. Indien Consument dit had gewild, had zij dit moeten bespreken met haar adviseur, waarbij het vervolgens op diens weg had geleden om hetzij te controleren of een dergelijke verzekering was afgesloten hetzij Consument
te adviseren een dergelijke verzekering alsnog af te sluiten. Nu de adviseur dit kennelijk heeft nagelaten geeft Aangeslotene Consument in overweging om de adviseur daarvoor aan te spreken.
3.3.2 Aangeslotene heeft voorts geen aanleiding gezien Consument en haar partner te verplichten een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Ook is zij niet gehouden relaties altijd op de mogelijkheid te wijzen een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. De executiewaarde van het onderpand ad € 400.000,- was in casu dermate hoog ten opzichte van de leensom van € 265.000,- dat het risico voor de bank om de woning bij het overlijden van een van de schuldenaren te moeten verkopen tegen een
lager bedrag dan de openstaande schuldenlast, nihil was. Te meer omdat Consument via een erkend tussenpersoon haar hypotheek heeft overgesloten, behoorde het niet tot de zorgplicht van Aangeslotene om op de mogelijkheid van een
overlijdensrisicoverzekering te wijzen.
4. Beoordeling
De Commissie stelt voorop dat de adviseur die bemiddeld heeft bij de totstandkoming van onderhavige hypothecaire lening, niet in deze procedure betrokken is geweest. Voor zover onderhavige klacht van Consument dan ook mede
tegen hem gericht is, treft deze geen doel. De Commissie stelt daarnaast vast dat Aangeslotene hier heeft gehandeld in haar hoedanigheid van geldverstrekker en in dat kader ook geen adviesgesprek met Consument heeft plaatsgevonden. Waar de Commissie voorbij moet gaan aan de niet nader onderbouwde stelling van
Consument dat geen sprake was van voldoende zekerheid als onderpand voor de verstrekte lening, gaat de zorgplicht van Aangeslotene naar het oordeel van de Commissie niet zover dat deze haar relaties dient te waarschuwen voor de situatie
die ontstaat als het enige beschikbare inkomen komt te vervallen. Dat is immers in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de betreffende adviseur die heeft geadviseerd en bemiddeld bij de totstandkoming van onderhavige hypothecaire lening en moet worden gezien als de vertegenwoordiger van Consument. Waar Consument ervan uit lijkt te gaan dat Aangeslotene en Adviseur als een eenheid kunnen worden
beschouwd, is sprake van een misvatting van Consument. Aangeslotene en adviseur dienen in deze immers als twee aparte (rechts)personen, ieder met een eigen verantwoordelijkheid te worden aangemerkt. De Commissie stelt daarnaast tevens vast dat in de door Aangeslotene uitgebrachte en door Consument en wijlen haar echtgenoot ondertekende hypotheekofferte, geen melding wordt gemaakt van een
overlijdensrisicoverzekering. Evenmin is sprake geweest van een aanvraag voor een dergelijke verzekering dan wel een op deze aanvraag gebaseerde medische keuring.
Ook een medisch vragenformulier werd niet ingevuld. Consument had zich bovendien ook in latere instantie kunnen en moeten realiseren dat zij niet op de hoogte was van de omvang van de voor een overlijdensrisicoverzekering verschuldigde premie waarvan zij aannam dat deze in rekening werd gebracht. Een en ander had voor Consument (en wijlen haar echtgenoot) op zijn minst aanleiding
moeten vormen om de bemiddelaar daarover te benaderen hetgeen zij heeft nagelaten. Zo daarmee al geen sprake is van omstandigheden die voor rekening van Consument dienen te blijven, kan Aangeslotene daarvan naar het oordeel van de Commissie in ieder geval geen verwijt worden gemaakt. Van een gebrek in de
nakoming van een op Aangeslotene rustende zorgplicht is naar het oordeel van de Commissie mitsdien geen sprake geweest.
Het vorenstaande moet er dan ook toe leiden dat de vordering van Consument wordt afgewezen.
5. Beslissing
De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

Bekijk de volledige uitspraak