Mijn Kifid

uitspraak 2010-91

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 91 d.d. 6 mei 2010
(mr. J. Wortel als voorzitter, R.H.G. Mijné en H. Mik RA)
1. Verloop procedure
De Commissie beslist op basis van de volgende stukken:
– de klacht met bijlagen, ontvangen op 16 april 2009;
– het antwoord van Aangeslotene, ontvangen op
6 oktober 2009;
– de schriftelijke repliek van Consument, ontvangen op 4 november 2009;
– de schriftelijke dupliek van Aangeslotene, ontvangen op 20 november 2009.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid, en ook overigens is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil volgens het Reglement van de Commissie kan worden behandeld.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 23 december 2009. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Op verzoek van de Commissie heeft de aangeslotene na de hoorzitting nog nadere
informatie verstrekt, te weten aaneensluitende portefeuille-overzichten. Gemachtigde is in staat gesteld daarop te reageren.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Consumenten hebben op 14 december 2006 een overeenkomst van vermogensbeheer met Aangeslotene gesloten. In deze overeenkomst is bepaald (art. 2.3) dat Aangeslotene bij de uitvoering daarvan gebruik gemaakt van de diensten van bankinstelling X.
Consumenten hebben Gemachtigde (door middel van een geschrift met koptekst
“Voorwaarden Machtiging op de Rekening”) aangewezen als degene die bevoegd was over
de bij X geopende rekening te beschikken. Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift,
gedateerd 26 december 2006, waarin Gemachtigde en diens echtgenote zijn aangewezen als
“beheernemers” ten aanzien van een bedrag van
€ 100.000 dat zij ten behoeve van Consumenten, aangeduid als “beheergevers”, hebben gestort.
2.2 Bij het sluiten van de beheersovereenkomst met Consumenten was het Aangeslotene bekend dat het in beheer gegeven vermogen hen toebehoorde, en Gemachtigde ten aanzien van dit vermogen optrad als beheerder.
2.3 Ten tijde van het sluiten van deze beheersovereenkomst was tussen Aangeslotene en
Gemachtigde reeds een overeenkomst van kracht betreffende het beheer van vermogen dat
Gemachtigde en diens echtgenote zelf toebehoort. Bij de stukken bevindt zich een uit drie bladzijden bestaand formulier met het opschrift “Hoofdstuk 0 / Z cliënt”, ingevuld door het aankruisen van vakjes en door Gemachtigde en diens echtgenote ondertekend op 27 september 2005.
2.4 Een gelijkluidend formulier dat Aangeslotene heeft toegezonden om door Consumenten te worden ingevuld is retour gezonden, met alle vragen doorgehaald, niet ondertekend en de opmerking “Niet van toepassing; zie onderhandse
beheersovereenkomst”.
2.5 Een formulier van dezelfde strekking doch met anders geredigeerde vragen (en de koptekst “Y-profiel”) hebben Consumenten ingevuld, door henzelf ondertekend en gedagtekend 8 september 2007 aan Aangeslotene retour gezonden.
2.6 Welk bedrag bij aanvang van de onder 2.1 genoemde beheersovereenkomst in beheer is gegeven, kan de Commissie niet nauwkeurig vaststellen. Gemachtigde heeft (in zijn schriftelijke repliek) € 109.824 genoemd, maar ook € 115.000 (in de tot de Ombudsman Financiële Dienstverlening gerichte brief van 21 oktober 2008). In Bijlage 5 bij de klacht zoals die bij brief van 9 juli 2008 aan de Ombudsman Financiële Dienstverlening is voorgelegd, is evenwel te vinden dat in de maand januari 2007 € 103.120 in beheer was gegeven, en in de maand februari 2007 nog eens € 8.824 is bijgestort, waarmee het in beheer gegeven bedrag € 111.944 beliep. Deze laatste cijfers stemmen het meest overeen met een door
Aangeslotene (bij haar schriftelijke dupliek) overgelegd overzicht, waarin melding is gemaakt
van een storting van € 103.165 in januari 2007 en nog een storting van € 8.824 in februari 2007. De Commissie gaat ervan uit dat Consumenten vanaf februari 2007 ongeveer € 112.000 in beheer hebben gegeven.
2.7 Na ontvangst van de door de Ombudsman Financiële Dienstverlening doorgestuurde klacht met bijlagen heeft Aangeslotene met betrekking tot het in beheer gegeven vermogen geen transacties meer uitgevoerd. Tot die bijlagen behoort een e-mail die Gemachtigde stelt op 12 mei 2008 aan Aangeslotene te hebben gezonden, met de instructie verdere transacties achterwege te laten. Aangeslotene stelt die e-mail niet rechtstreeks te hebben ontvangen, en daarvan pas na ontvangst van de door de Ombudsman Financiële Dienstverlening toegezonden stukken op de hoogte te zijn geraakt. Vanaf dat moment heeft Aangeslotene geen transacties meer uitgevoerd, en zij heeft transactiekosten en koersverliezen die
voortvloeiden uit na 12 mei 2008 uitgevoerde transacties aan Consumenten vergoed.
2.8 De waarde van de portefeuille heeft niet onaanzienlijke schommelingen vertoond. Zo
beliep zij (volgens de overzichten die Aangeslotene op verzoek van de Commissie heeft nagezonden) op 1 juni 2007 € 115.416, op 1 januari 2009
€ 74.635 en op 1 januari 2010 € 87.825. Op 1 mei 2008 – de datum die het dichtst bij de onder 2.7 genoemde datum van 12 mei 2008 is gelegen – was de portefeuille € 95.628 waard.
3. Het geschil
3.1. De klacht komt er kort gezegd op neer dat Aangeslotene op drie punten is tekortgeschoten. Consumenten stellen:
a) dat Aangeslotene het beheer had moeten richten op de haar bekende omstandigheid dat het in beheer gegeven vermogen (niet aan Gemachtigde doch) aan Consumenten toebehoorde, en er daarom van uit had moeten gaan dat haar wederpartijen geen enkele beleggingservaring hadden terwijl hun in beheer gegeven vermogen minstens in stand diende te blijven.
b) dat Aangeslotene de verklaring van Consumenten dat zij tussentijdse waardedalingen
van minder dan tien procent nog acceptabel zouden vinden, had moeten opvatten als een met een “stop-loss opdracht” vergelijkbare instructie, en dus een daarmee corresponderende limiet had moeten hanteren.
c) dat het beheer ondeugdelijk is gebleken, aangezien uit de mate waarin het in beheer gegeven vermogen in waarde is gedaald, blijkt dat er in het geheel geen sprake is geweest van
behoudend beheer doch integendeel onaanvaardbaar grote risico’s zijn genomen.
3.2 Consumenten vorderen schadevergoeding ten bedrage van € 104.001,65, zijnde de hoogste waarde die de portefeuille heeft bereikt (in mei 2007) minus de tien procent die volgens hen de hoogst toelaatbare waardedaling vormde, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede vergoeding van ten onrechte in rekening gebracht bewaarloon ten bedrage van minstens € 231,01.
3.3 Aangeslotene voert gemotiveerd verweer. De door partijen betrokken stellingen worden in het hiernavolgende voor zover nodig besproken.
4. De beoordeling
4.1 Zoals hiervoor, onder 2.2, vastgesteld was het Aangeslotene ten tijde van het sluiten van de beheersovereenkomst bekend dat het in beheer gegeven vermogen toebehoort aan Consumenten, terwijl Gemachtigde ten aanzien van dit vermogen als hun beheerder optreedt. Aan vermogensbeheer is eigen dat de beheerder zijn beheerstaken naar eigen inzicht vervult. Daarom kon Aangeslotene de instructies volgen die Gemachtigde – die, naar
Aangeslotene wist, over enige beleggingservaring beschikte – haar gaf, en behoefde zij niet zelf te onderzoeken of die instructies wel in overeenstemming waren met de persoonlijke
omstandigheden, inclusief financiële beperkingen en doelstellingen, van Consumenten.
Consumenten hebben geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel moeten voeren.
4.2 Met hun klacht dat zij Aangeslotene hebben duidelijk gemaakt geen groter waardeverlies te willen accepteren dan tien procent, hebben Consumenten klaarblijkelijk het oog op het hiervoor, onder 2.5, genoemde “Y-profiel” gedateerd 8 september 2007. Daarin komt namelijk een vraag voor die in de eerder door Aangeslotene uitgereikte vragenformulieren, hiervoor genoemd onder 2.3 en 2.4, niet te vinden is, te weten vraag 28
“Bij welke tussentijdse waardedaling van uw beleggingsportefeuille voelt u zich nog comfortabel? “, waarbij Consumenten hebben aangekruist het antwoord “Voor mij zijn (tussentijdse) waardedalingen van minder dan 10% acceptabel”.
4.3 Het “Y-profiel” oftewel “B-profiel” dat met of aan de hand van dit door Consumenten ingevulde formulier is vastgesteld – destijds overigens ingevolge een voorschrift van de wettelijk aangewezen toezichthouder, en inmiddels ingevolge een wettelijke bepaling – kan, wat de maximaal aanvaardbare blootstelling aan koersverliezen betreft, geen andere betekenis hebben dan de vastlegging van risico’s waarvoor de financiële dienstverlener zijn cliënt zo veel mogelijk behoort te vrijwaren. Welke actie ondernomen dient te worden in geval de waarde van de portefeuille, of van individuele beleggingen, een groter koersverlies dreigt te ondergaan dan het door de cliënt opgegeven maximum, is evenwel afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de verwachting aangaande koersontwikkelingen in de naaste toekomst. Daarom kan de aanduiding van een maximaal aanvaardbaar koersverlies in het “Y-profiel” of “B-profiel” niet worden opgevat als dwingende aanwijzing om, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, beleggingen af te stoten zodra die grens wordt bereikt.
Bovendien zien Consumenten over het hoofd dat zij bij de bewuste vraag ook hadden kunnen invullen “De waarde van mijn beleggingen mag nooit (tussentijds) lager zijn dan de aanvangwaarde”.
4.4 De onder 3.1, a) en b) samengevatte onderdelen van de klacht missen derhalve doel.
Ten aanzien van de aldaar onder c) samengevatte klacht overweegt de Commissie als volgt.
Blijkens de stukken bood Aangeslotene haar diensten als vermogensbeheerder ten tijde van
het tot stand komen van de onderhavige overeenkomst aan met gebruik van vier vaste
risicoprofielen, te weten “1”, “2”, “3” en “4”. Het verschil tussen deze risicoprofielen is (uiteraard) gelegen in de gehanteerde verdeling van het in beheer genomen vermogen over verschillende soorten van belegging, hierna de “asset-allocatie”. In een overzicht (Hoofdstuk 1) dat deel uitmaakt van de met Consumenten gesloten overeenkomst is ten aanzien van deze asset-allocatie voor het behoudende risicoprofiel bepaald:
“Verdeling van het vermogen binnen de volgende bandbreedtes, naar inzicht van de beheerder:
Effect Minimum Maximum
Aandelen (incl. preferente aandelen) 0% 30%
Converteerbare obligaties 0% 30%
Reverse convertibles 0% 25%
Bedrijfsobligaties 0% 60%
Staatsobligaties 0% 60%
Vastgoedaandelen 0% 25%
Defensieve optiestrategieën 0% 40%
Special Structured Notes 0% 25%
Futures 0% 0%
Hedgefunds 0% 30%
Cash 0% 100%”
4.6 Het is geenszins onaanvaardbaar dat een vermogensbeheerder de ondergrens van (de
belegging in) toegelaten beleggingsvormen op telkens 0% stelt. Deugdelijk vermogensbeheer
kan meebrengen dat een belegging die op zichzelf beschouwd binnen het gekozen risicoprofiel past tijdelijk wordt afgebouwd, of zelfs verlaten, indien de omstandigheden en verwachtingen daartoe aanleiding geven.
4.7 Niettemin geeft het zojuist weergegeven stramien voor de portefeuillesamenstelling met deze bandbreedtes onvoldoende zekerheid dat de bij een behoudend risicoprofiel behorende samenhang tussen de beleggingsvormen in stand blijft. Deze standaard gehanteerde asset-allocatie geeft onvoldoende waarborg tegen een portefeuilleopbouw die over het geheel genomen te offensief, en daarmee onvermijdelijk te risicovol, wordt.
Aangeslotene had dit, in elk geval ten aanzien van zijn als “A” geafficheerde vermogensbeheer, behoren te voorkomen door voor alle beleggingsvormen die het (koers)risico van aandelen benaderen of zelfs evenaren een gezamenlijk maximum te bepalen.
4.8 Voorts maakt de Commissie uit de stukken, waaronder de door Aangeslotene geproduceerde aaneensluitende overzichten van de portefeuilleopbouw, op dat Aangeslotene bij het beheren van het vermogen van Consumenten in de praktijk de volgende verdeling heeft toegepast:
– aandelen gemiddeld iets meer dan 20%
– structured notes tussen 5% en 15%
– company bonds tussen 30% en 40%
– staatsobligaties ten hoogste rond 10%
– vastgoed aandelen rond 15%
– hedgefunds ongeveer 5%, en
– cash circa 5%
4.9 Naar het oordeel van de Commissie dient een vermogensbeheerder, ook naar de inzichten die rond het jaar 2007 algemeen werden gehuldigd, structured notes voor de toepassing van het risicoprofiel tot de aandelen te rekenen. In het verlengde daarvan merkt de Commissie ten aanzien van enkele in de onderhavige portefeuille opgenomen beleggingen het volgende op. Structured notes waarbij in aandelen kan worden afgelost volgen het koersrisico van onderliggende effecten. Zogenaamde autocallable notes geven evenmin garantie op aflossing van de hoofdsom, en ook zogenaamde (op een optieconstructie
gebaseerde) Vega notes brengen een vergelijkbaar risico mee. Voorts dient een prudent handelende vermogensbeheerder (wederom: ook naar de inzichten die ten tijde van het aangaan van de onderhavige beheersovereenkomst gemeengoed waren) voor de toepassing van het risicoprofiel bedrijfsobligaties ten dele, voorzichtigheidshalve tot de helft, tot de aandelen te rekenen, aangezien zulke company bonds ten aanzien van de nominale waarde over het algemeen (veel) minder zekerheid geven dan staatsobligaties.
4.10 Het vorenstaande in aanmerking genomen, stelt de Commissie vast dat Aangeslotene gemiddeld ongeveer 65% van het beheerde vermogen heeft belegd in beleggingsvormen die,
wat het beleggingsrisico betreft, als aandelen zijn te beschouwen, en gemiddeld voor rond de 30% in beleggingen met het beperktere risico dat eigen is aan staatsobligaties. Hierbij merkt de Commissie overigens ook nog op dat Aangeslotene in de portefeuille niet alleen bedrijfsobligaties heeft opgenomen met een niet bijzonder goede ‘rating’, maar ook heeft gekozen voor staatsleningen met een rating die op zijn best kan worden beschouwd als ‘medium risk’.
4.11 De Commissie heeft hiervoor reeds vastgesteld dat Aangeslotene voor de bepaling
van het risicoprofiel kon afgaan op de gegevens die Gemachtigde, optredend als beheerder van het bij Aangeslotene ondergebrachte vermogen, haar verstrekte. Deze had in september 2005 – derhalve voorafgaande aan het sluiten van de onderhavige beheersovereenkomst – voor het beheer van zijn eigen vermogen reeds kenbaar gemaakt dat hij tussen drie en tien jaar ervaring had met beleggen, doch alleen in aandelen en obligaties (en daarin beleggende fondsen), dat er tussen de vijf en tien jaar zouden verstrijken alvorens grotere onttrekkingen aan het beheerde vermogen aan de orde zouden zijn, en dat het beleggingsdoel was gelegen in zowel vermogensgroei als aanvulling op het inkomen (vragen 2 tot en met 5 van het hiervoor, onder 2.3, genoemde formulier). Voor zover daarnaast nog belang kan toekomen aan het gelijksoortige formulier dat Consumenten in september 2007 – derhalve toen Aangeslotene het beheer reeds enige tijd voerde – hebben ingevuld, heeft Aangeslotene daaruit moeten opmaken dat bij een “beleggingshorizon” van tien tot vijftien jaar het
beleggingsoogmerk hoofdzakelijk gelegen was in vermogensgroei.
4.12 Naar het oordeel van de Commissie had Aangeslotene uit deze gegevens, in de eerste plaats de gegevens die zij van Gemachtigde had verkregen, behoren op te maken dat haar wederpartij over beperkte kennis van beleggen beschikte, en een vermogensbeheer verlangde waarbij de blootstelling aan (koers)verlies zeer beperkt is. Daarbij past, in de termen die bij vermogensbeheer over het algemeen gangbaar zijn, een defensief of hooguit neutraal risicoprofiel. Een dergelijk risicoprofiel vergt, zeker met een niet bijzonder lange beleggingshorizon, dat in belangrijke mate wordt belegd in vastrentende waarden van voldoende soliditeit, waaraan de belegging in zakelijke waarden duidelijk ondergeschikt dient te blijven.
4.13 Het door Aangeslotene aangeboden “A-beheer”, met een portefeuille opgebouwd
overeenkomstig de hiervoor, onder 4.5, genoemde uitgangspunten, is niet te beschouwen als een vorm van beheer die past bij zo een defensief of neutraal risicoprofiel. Met name wordt het beheerde vermogen bij dit door Aangeslotene aangeboden “A-beheer” in te grote mate blootgesteld aan de risico’s die eigen zijn aan het beleggen in aandelen. Naar het oordeel van de Commissie had Aangeslotene dit “A-beheer” met bijbehorende (standaard) asset-allocatie niet zonder meer aan Consumenten mogen aanbieden. Beschikkende over de door gemachtigde verstrekte gegevens had Aangeslotene, alvorens de overeenkomst aan te gaan, tenminste nadrukkelijk, in niet mis te verstane bewoordingen, moeten wijzen op de mogelijkheid dat het in beheer te geven vermogen binnen de aangegeven zogenaamde “beleggingshorizon” van tussen vijf en tien jaar een min of meer beduidende waardedaling
zou kunnen ondergaan.
4.14 Deze nadrukkelijke waarschuwing heeft Aangeslotene, naar de Commissie moet aannemen, niet gegeven. Daarmee staat vast dat Aangeslotene niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vermogensbeheerder moet worden verlangd.
4.15 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of dit tekortschieten een door Aangeslotene te vergoeden schade heeft veroorzaakt. Bij het beantwoorden van die vraag
neemt de Commissie in aanmerking dat Aangeslotene onbestreden heeft gesteld dat zij,
gehoor gevend aan de e-mail die Gemachtigde stelt op 12 mei 2008 te hebben verzonden, de
transactiekosten en koersverliezen van de na die datum uitgevoerde transactie(s) heeft vergoed en sindsdien geen andere transacties meer ten laste of ten gunste van het in beheer gegeven vermogen heeft verricht. Daarmee is het vermogensbeheer op verzoek van Consumenten feitelijk gestaakt, en lag het op hun weg verdere instructies te geven voor de behandeling van hun vermogen. Het na
12 mei 2008 opgetreden waardeverlies moet daarom voor rekening van Consumenten blijven.
4.16 Bij de beantwoording van de zojuist gestelde vraag moet verder worden aangenomen dat Consumenten enige blootstelling aan koersrisico’s aanvaardbaar hebben geacht. Dat volgt niet alleen uit het hiervoor, onder 2.5, bedoelde geschrift dat Consumenten hebben ingevuld toen het vermogensbeheer reeds gaande was, maar ook uit de enkele omstandigheid dat zij een vermogensbeheerder hebben ingeschakeld die aankondigde met beleggingen vermogensgroei te kunnen bereiken. Zelfs bij handhaving van een defensief beleggingsbeleid kunnen, al dan niet kortstondige, koersverliezen nooit worden uitgesloten.
Dat is van algemene bekendheid, zodat het ervoor gehouden moet worden dat Consumenten hebben geaccepteerd dat hun bij Aangeslotene in beheer gegeven vermogen werd blootgesteld aan de koersrisico’s die gepaard gaan met een defensief of hooguit neutraal beleggingsbeleid.
4.17 Uit het tot dusverre overwogene vloeit voort dat de door Consumenten ingestelde vordering geen bruikbaar aanknopingspunt is om een voor vergoeding in aanmerking komende schade te berekenen. Ook overigens kan de Commissie zulke schade slechts bij benadering begroten, aangezien Aangeslotene ook binnen de marges van een defensief of hooguit neutraal risicoprofiel nog vele keuzes had kunnen maken die het uiteindelijke
resultaat hetzij positief, hetzij negatief hadden kunnen beïnvloeden.
Bij gebrek aan een nauwkeuriger methode zal de Commissie de voor vergoeding in aanmerking komende schade begroten door het resultaat van het door Aangeslotene gevoerde vermogensbeheer te vergelijken met het resultaat van deelname aan één van de grotere zogenaamde mixfondsen. Zulke fondsen behoren niet tot de allergrootste
beleggingsfondsen, zodat het schaalverschil ten opzichte van een individuele belegger niet al
te zeer vertekent. Van deze mix-fondsen kiest de Commissie het Robeco Solid Mix fonds, met een beleggingsstrategie die goed vergelijkbaar is met beleggen volgens een defensief tot neutraal risicoprofiel zoals hiervoor, onder 4.12, omschreven, terwijl bij dit fonds dividenden niet worden herbelegd doch uitgekeerd zoals ook – naar Aangeslotene onweersproken heeft gesteld – tijdens het hier te beoordelen vermogensbeheer is gebeurd.
4.18 Zoals hiervoor overwogen, gaat de Commissie er (bij gebrek aan nauwkeuriger cijfers) vanuit dat Consumenten vanaf februari 2007 ongeveer € 112.000 in beheer hebben
gegeven. Op 1 mei 2008 (de datum die het dichtst bij 12 mei 2008 ligt) was de waarde van dat vermogen gedaald tot bijna € 96.000. Consumenten hebben in deze periode dus ongeveer 14% van hun vermogen verloren zien gaan. Daar staat tegenover dat Consumenten
volgens de onweersproken stelling van Aangeslotene ongeveer € 10.000 aan dividenden,
coupons en rente hebben ontvangen. Dit beperkt hun verlies per saldo tot 5%.
Om een juiste vergelijking te kunnen maken neemt de Commissie, in verband met de grote
koersvolatiliteit (ook van beleggingsfondsen) in de desbetreffende periode, een gemiddelde koers van het Robeco Solid Mix fonds rond 1 februari 2007. Daarvan uitgaande stelt de Commissie vast dat dit fonds in de relevante periode een koersverlies van 3,4% heeft laten zien. Door uitkering van dividenden werd dit verlies per saldo beperkt tot ongeveer 2,65%.
De schade van Consumenten laat zich dan begroten op (5% minus 2,65% is) 2,35% van
€ 112.000, dat is € 2.632.
4.19 Deze schade komt niet volledig voor vergoeding in aanmerking omdat er sprake is
van eigen schuld aan de kant van Consumenten. Hun Gemachtigde beschikte immers over enige beleggingservaring, en blijkens de door Aangeslotene nagezonden portefeuilleoverzichten heeft de Gemachtigde kunnen zien dat de waarde van de portefeuille na juni 2007 gestaag daalde. Aangezien de Gemachtigde tevens kon vaststellen dat Aangeslotene niet afweek van de asset-allocatie die bij het begin van het vermogensbeheer in het vooruitzicht was gesteld, had het op de weg van de Gemachtigde gelegen om te signaleren dat deze vorm van beheer niet aan de verwachtingen voldeed, en dit ook veel
eerder aan Aangeslotene kenbaar te maken. De Commissie oordeelt naar billijkheid dat de zojuist begrote schade voor de helft aan de tekortkoming van Aangeslotene moet worden toegerekend. Zij zal dus worden veroordeeld aan Consumenten
€ 1.316 te vergoeden.
Daarover zal Aangeslotene ook rente moeten vergoeden, gelijk aan de wettelijke rente, met
ingang van 9 april 2008, de dag waarop Gemachtigde jegens Aangeslotene voor het eerst
aanspraak maakte op vergoeding van rente.
4.20 Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5. Uitspraak
De Commissie stelt het bindend advies vast dat Aangeslotene binnen vier weken na de dag van toezending van een exemplaar van deze uitspraak aan partijen aan Consumenten zal vergoeden een bedrag van € 1.316, te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, te berekenen vanaf 9 april 2008 tot aan de dag van algehele voldoening.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Bekijk de volledige uitspraak