Mijn Kifid

Uitspraak 2011-14

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening – Postbus 93257 – 2509 AG – Den Haag –
Tel. 070 333 89 60 – Fax 070-3338969 – www.kifid.nl
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 14
d.d.20 januari 2011
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mevrouw mr. J.W.M. Lenting en de heer
mr. J.W.H. Offerhaus)
Samenvatting
Continuering en oversluiting van hypothecaire leningen en daaraan gekoppelde
(spaar)verzekeringen zoals afgesloten bij verschillende tot hetzelfde concern van
Aangeslotene behorende ondernemingen. Blokkering aandelendepot van Consument en het
leggen van executoir beslag na diens weigering tot betaling van openstaande aflossingsnota.
Commissie: schending zorgplicht van Aangeslotene. vergoeding koersdaling toegewezen.
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende
stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de klacht en het door Consument ondertekende vragenformulier van 12 december 2008;
– het verweer van Aangeslotene van 10 december 2009;
– de repliek van Consument van 28 januari 2010;
– de dupliek van Aangeslotene van 26 februari 2010.
– de ter zitting door gemachtigde van Consument uitgereikte pleitnota.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële
Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op vrijdag
8 oktober 2010. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
Consument heeft in het verleden een aantal hypothecaire geldleningen afgesloten, te
weten een spaarhypotheek van € 279.074,83 bij een rechtsvoorganger van
Aangeslotene, een tweede hypotheek bij Aangeslotene zelf van € 117.982,86, alsmede
een ook bij Aangeslotene zelf afgesloten derde hypotheek die bestond uit drie
leningen van respectievelijk € 75.000,-, € 50.000,- en € 25.000,-. Aan de
spaarhypotheek was ook een tweetal levensverzekeringen gekoppeld. De
desbetreffende leningen waren onder verschillende rekeningnummers bij
Aangeslotene in de administratie opgenomen.
2/7
Waar de rentevaste periode van de geldlening voor alle leningdelen op 1 maart 2006
zou aflopen, heeft Consument bij brief van 25 januari 2006 een aanbod voor een
nieuwe rentevaste periode voor zijn geldleningen van Aangeslotene ontvangen. Het
aanbod, dat geldig was tot 15 februari 2006, betrof een rentevastperiode voor een
jaar met een rentepercentage van 4,2 .
Consument heeft Aangeslotene in reactie hierop bericht dat hij het aanbod van
Aangeslotene niet marktconform achtte, waarna hij op
7 februari 2006 aan Aangeslotene heeft laten weten dat hij voornemens was om de
hypothecaire geldleningen over te sluiten. Consument heeft Aangeslotene daarbij
tevens verzocht om hem in het bezit te stellen van een pro-forma-aflossingsnota en
de aan de spaarhypotheek gekoppelde verzekeringen te beëindigen. Bij brief van
10 februari 2006 heeft Consument de gevraagde opgave voor alle geldleningen
ontvangen.
Consument heeft vervolgens bij brief van 13 februari 2006 van Aangeslotene de
mededeling ontvangen dat de rentevastperiode bij rente-expiratiedatum van de
spaarhypotheek stilzwijgend zou worden verlengd, waarna Consument op 20 februari
2006 nogmaals schriftelijk zijn opzegging van de hypothecaire geldlening aan
Aangeslotene heeft bevestigd.
Toen Consument in de hiernavolgende periode toch hypotheek- en verzekeringsnota’s
bleef ontvangen, heeft Consument Aangeslotene bij brief van 26 april 2006
nogmaals in kennis gesteld van de opzegging, daarbij aangevende dat er kennelijk
sprake is van een misverstand.
Ten behoeve van de oversluiting heeft Aangeslotene de behandelend notaris de
aflossingsnota voor de geldleningen toegezonden, maar deze bij brief van 3 april 2006
ook bericht dat de spaarhypotheek reeds was afgelost. Laatstbedoelde aflossing was,
zoals ook bekend bij Consument, feitelijk echter nog niet gebeurd. Ter vermijding van
extra kosten is de ten behoeve van de oversluiting opgemaakte hypotheekakte alsnog
op 4 april 2006 gepasseerd. De aanvankelijk voor de aflossing van de spaarhypotheek
bestemde gelden werden daarbij vooralsnog in afwachting van verdere
ontwikkelingen gestort op een internetspaarrekening van Consument in privé.
Op 27 juni 2006 heeft Aangeslotene Consument bericht dat er een ernstige fout was
gemaakt in verband met de algehele aflossing van de spaarhypotheek vergezeld van
een verzoek tot betaling van de openstaande nota ad € 282.071,39. Aangeslotene
heeft in verband daarmee vanaf maart tot 4 april 2006 geen hypotheekrente meer in
rekening gebracht bij Consument.
Consument heeft in reactie hierop bij brief van 1 juli 2006 aan Aangeslotene bericht
dat hij alleen tot betaling van de openstaande nota wenste over te gaan nadat
Aangeslotene op haar beurt zou zijn overgegaan tot uitbetaling van de uit de
spaarverzekeringen vrijkomende gelden. Nadat Aangeslotene daartoe in augustus
2006 was overgegaan en Consument de gelden op zijn privérekening had ontvangen,
3/7
heeft Consument de openstaande hypotheeksom overgemaakt naar Aangeslotene
onder inhouding van – uiteindelijk – een bedrag van € 6.560.-.
Aangeslotene heeft Consument vervolgens een aantal malen aangemaand tot betaling
van het nog openstaande bedrag bij gebreke waarvan Aangeslotene op 30 maart 2007
een dwangbevel heeft laten uitreiken, in april en mei 2007 gevolgd door een
executoir beslag op de internetspaarrekening, respectievelijk de woning van
Consument.
Op 31 mei 2007 is Consument onder protest overgegaan tot volledige voldoening
van de openstaande nota die inmiddels was opgelopen tot een bedrag van bijna
€ 7.000,-. Door genoemde betaling werd de spaarhypotheek op dat moment volledig
afgelost.
Toen Consument op 10 augustus 2007 wilde overgaan tot verkoop van aandelen uit
een op zijn naam staand aandelendepot, werd dat onmogelijk gemaakt door een op
dit depot geplaatste blokkering. Nadat Aangeslotene op 16 augustus 2007 was overgegaan
tot deblokkering, kon Consument alsnog bedoelde transactie laten uitvoeren.
De koerswaarde van de aandelen was inmiddels gedaald. Consument vordert
daarvoor thans een vergoeding van € 5.444,45.
Consument heeft over de gang van zaken een klacht aan Aangeslotene voorgelegd.
Nadat Aangeslotene bij brief van 22 november 2006 haar definitieve standpunt ter
zake had bepaald, heeft Consument daarover eind november 2006 in eerste instantie
een klacht aan De Nederlandsche Bank (DNB) voorgelegd die Consument in mei
2007 heeft doorverwezen naar het Kifid. Bij brief van 13 augustus 2007 heeft
Consument vervolgens zijn klacht voorgelegd aan de Ombudsman Financiële
Dienstverlening.
3. Geschil
3.1. Consument vordert vergoeding van de door hem geleden schade ad
€ 21.555,40, zoals nader gespecificeerd en toegelicht in bijlage 3 van de door zijn
raadsman ter zitting uitgereikte pleitnota.
3.2. Daartoe stelt Consument, voor zover relevant, het volgende:
– Van niet-ontvankelijkheid kan geen sprake zijn: Aangeslotene heeft Consument
immers niet gewezen op de voor de Geschillencommissie Hypothecaire
Financieringen geldende termijn van drie maanden, terwijl Consument wel degelijk
binnen deze termijn zijn klacht heeft voorgelegd aan de DNB zoals hem door
genoemde Geschillencommissie werd geadviseerd.
– Van feiten die uit een te ver verleden stammen, is evenmin sprake. Waar de gewone
rechter hiervoor een termijn van vijf jaar hanteert, heeft onderhavige kwestie zich
bovendien binnen die termijn voorgedaan.
– Aangeslotene heeft zich bediend van een falend operationeel risicobeheer middels
4/7
1) het afgeven van onjuiste en onvolledige aflosnota’s en royementsverklaringen;
2) haar weigering om inzicht te geven in de berekening van de ontvangen bedragen
uit de spaarpolissen en mee te werken aan de beëindiging van de aan de
hypothecaire geldlening gekoppelde spaarverzekering;
3) het uitvoeren van disproportionele en kostenverhogende maatregelen ter incasso
van een bedrag van € 6.560,-
Aangeslotene heeft daarmee gehandeld in strijd met de Wet Financieel Toezicht en
het daarop gebaseerde Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen.
3.3. Aangeslotene heeft, voor zover relevant, het volgende als verweer aangevoerd:
– Op 22 november 2006 heeft Aangeslotene Consument een definitief standpunt doen
toekomen en daarbij expliciet gewezen op de mogelijkheid de klacht voor te leggen
aan de toenmalige Geschillencommissie Hypothecaire Financieringen. Consument
heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Eerst op 13 augustus 2007 is de
klacht aan de Ombudsman voorgelegd. Gelet op het tijdsverloop is de termijn om in
beroep te gaan dan ook ruim verstreken.
– Artikel 10 lid 1 sub e van het Reglement van de Geschillencommissie, waarin is
bepaald dat de Commissie een zaak niet kan behandelen indien de feiten waarop het
geschil betrekking heeft in een te ver verleden liggen, staat aan behandeling van
onderhavige kwestie in de weg. Consument moet mitsdien dan ook niet ontvankelijk
in zijn klacht worden verklaard.
– Aangeslotene betwist gemotiveerd dat zij in strijd met wettelijke bepalingen zou
hebben gehandeld en dat er sprake is geweest van falend risicobeheer.
– Het is de primaire verantwoordelijkheid van Consument om een hypothecaire lening
af te lossen. Dat Aangeslotene in dat kader een fout heeft gemaakt doet daaraan niet
af. Aangeslotene heeft Consument ruimschoots gecompenseerd door een bedrag
van meer dan € 3.000,- kwijt te schelden. Van 4 april 2006 tot en met 22 november
2006 stond bovendien een bedrag van € 279.074,83 op de internetspaarrekening van
Consument hetgeen hem, gelet op de rentevergoeding van 2,5 %, een bedrag van
€ 5.500,- heeft opgeleverd.
– Een en ander klemt naar de opvatting van Aangeslotene te meer nu Consument,
hoewel hij van de gemaakte fout op de hoogte was, heeft geweigerd om de
hypotheek alsnog af te lossen. Voor inhouding van een bedrag van € 6.560,- bestond
bovendien geen enkele grond. Consument heeft de gang van zaken rondom de
aflossing zelf bemoeilijkt.
– Het in de spaarpolissen opgebouwde vermogen dient ter aflossing van de
openstaande restschuld. Consument kon daarop dan ook geen aanspraak maken
omdat de hypotheekschuld nog niet was afgelost. Consument had dat kunnen
begrijpen uit de algemene voorwaarden van zijn spaarhypotheek. Consuments verwijt
dat hij in juni 2006 nog niet op de hoogte had kunnen zijn van de hierop betrekking
5/7
hebbende opvatting van Aangeslotene omdat deze pas in juli 2006 aan hem werd
meegedeeld, treft mitsdien geen doel.
4. Beoordeling
4.1. De Commissie stelt voorop dat als niet door partijen weersproken kan worden
aangenomen dat Consument zich na de verwijzing door Aangeslotene bij haar brief
van 22 november 2006 binnen de hiervoor geldende termijn van drie maanden tot de
Geschillencommissie Hypothecaire Financieringen heeft gewend maar deze
Consument op haar beurt heeft geadviseerd om zich te wenden tot DNB die
Consument vervolgens na verloop van een aantal maanden heeft doorverwezen naar
de Ombudsman Financiële Dienstverlening. Consument kan naar het oordeel van de
Commissie van deze gang van zaken in alle redelijkheid geenszins een verwijt worden
gemaakt. Waar bovendien naar het oordeel van de Commissie geen sprake is van
feiten die in een dusdanig ver verleden liggen dat deze een beoordeling van het
onderhavige geschil op voorhand onmogelijk maken, moet Consument mitsdien
ontvankelijk in zijn klacht worden verklaard.
4.2. Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het door Consument voorgelegde
geschil, overweegt de Commissie als hierna volgend.
4.3. Zoals ook door Aangeslotene wordt erkend in haar aan Consument gerichte brief
van 27 juni 2006 heeft zij door te berichten dat de spaarhypotheek inmiddels was
geroyeerd waar dat feitelijk op een misverstand berustte, niet gehandeld zoals van
Aangeslotene onder de omstandigheden had mogen worden verwacht. Een en ander
heeft naar het oordeel van de Commissie ook te gelden voor de blokkering zoals
die op het aandelendepot ten name van Consument was geplaatst op een moment
dat daarvoor geen aanleiding (meer) was. Volledige inlossing van de nog openstaande
restschuld had immers reeds maanden daarvoor plaatsgevonden. Aangeslotene heeft
in beginsel ook daarmee haar in acht te nemen zorgplicht geschonden hetgeen haar
in beginsel schadeplichtig maakt jegens Consument.
4.4. Voor wat betreft de door Consument gevorderde vergoeding van de door hem aan
onderhavige kwestie bestede uren inclusief de daarvoor gemaakte telefoon- en
kantoorkosten voor een totaal bedrag van € 14.040,-, overweegt de Commissie dat
de aard van de voor de Commissie gevoerde procedure- eenvoudig van opzet, laagdrempelig
en weinig formeel – noopt tot terughoudendheid in de toewijzing van
vergoeding van kosten als de onderhavige. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties,
waartoe de onderhavige kwestie naar het oordeel van de Commissie niet behoort,
acht de Commissie daartoe termen aanwezig.
4.5.1 Voor vergoeding van de door Consument gevorderde kosten van rechtsbijstand acht
6/7
de Commissie evenmin redelijke grond aanwezig. De Commissie stelt in dat verband
vast dat Consument pas na 17 augustus 2006 is overgegaan tot inschakeling van een
raadsman en uitbetaling door Aangeslotene van de uit de spaarverzekering
vrijgekomen gelden toen reeds had plaatsgevonden. Waar mitsdien in de daarop
volgende periode van Consument had mogen en kunnen worden verwacht dat deze
zo spoedig mogelijk was overgegaan tot aflossing van de openstaande schuld uit
hoofde van de hier aan de orde zijnde spaarhypotheek, was – gezien het karakter van
onderhavige procedure – geen noodzakelijke en redelijke grond aanwezig om tot
inschakeling van een raadsman over te gaan. Ook dit onderdeel van de vordering van
Consument dient mitsdien te worden afgewezen.
4.6 De door Consument gevorderde kosten voor een aangetekend schrijven aan
Aangeslotene ad € 6,45, de kosten verbonden aan de raadpleging van het
BKR-register ad € 4,50 en de bij hem door Aangeslotene in rekening gebrachte
deurwaarderskosten ad € 375,44 komen naar het oordeel van de Commissie
evenmin voor toewijzing in aanmerking nu naar het oordeel van de Commissie in alle
redelijkheid kan worden aangenomen dat de door Consument genoten rentebaten
over de periode dat Consument ten onrechte de leensom van de spaarhypotheek
niet had overgemaakt aan Aangeslotene ruimschoots opwegen tegen deze kosten.
4.7 Voor wat betreft het door Consument geleden koersverlies op zijn
aandelenverkoop van augustus 2006 ad € 5.444,45, komt deze, zoals hierboven onder
4.3. overwogen, voor toewijzing in aanmerking nu Aangeslotene niet heeft gehandeld
zoals van haar had mogen worden verwacht. Consument maakt daarbij aanspraak op
vergoeding van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 januari 2010, zijnde de
datum waarop Consument zijn schade jegens Aangeslotene heeft gespecificeerd.
4.7.1 Nu Consument gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, dient Aangeslotene ook
de door Consument in verband met het aanhangig maken en de behandeling van het
Geschil gemaakte kosten ad € 50 ,- te vergoeden.
5. Beslissing
De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vordering van de Consument
gedeeltelijk wordt toegewezen en dat Aangeslotene een bedrag van € 5.444,45 aan
Consument dient te vergoeden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari
2010 tot aan de dag der algehele vergoeding. Ook de door Consument betaalde
eigen bijdrage voor de behandeling van onderhavig geschil van € 50,- dient door
Aangeslotene vergoed te worden. Betaling dient plaats te vinden binnen een termijn
van vier weken na de verzenddatum van dit advies.
In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is
bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie
7/7
Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij
geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.

Bekijk de volledige uitspraak