Mijn Kifid

Uitspraak 2011-196

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 196
d.d. 12 augustus 2011
(mevrouw mr. E.M. Dil-Stork, voorzitter, en drs. A. Adriaansen en mevrouw mr. J.W.M. Lenting, leden)

Samenvatting

Krediet. De feitelijke omstandigheden zoals die uit de stukken naar voor zijn gekomen en ter zitting door partijen zijn toegelicht rechtvaardigen niet de conclusie dat Aangeslotene een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven omtrent het aangaan van de kredietovereenkomst en dat Consument bij ondertekening daarvan heeft gedwaald. De Commissie acht voldoende aannemelijk gemaakt dat Aangeslotene Consument voldoende heeft geïnformeerd over de aard van de kredietovereenkomst en de daarmee gepaard gaande voorwaarden, zoals de hoofdelijke aansprakelijkheid.

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschilbeslechting met bijlagen, waaronder het door Consument ondertekende vragenformulier d.d. 21-06-2010;
– de aanvulling op het verzoek d.d. 27-10-2010;
– het antwoord van Aangeslotene d.d. 21-12-2010;
– de repliek van Consument d.d. 12-01-2011;
– de dupliek van Aangeslotene d.d. 03-02-2011;
– de ter hoorzitting overgelegde pleitnota van de gemachtigde van Consument.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op
15 april 2011. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– De toenmalige partner van Consument was in 2006 in gesprek met Aangeslotene over het aangaan van een kredietovereenkomst. Na onderzoek bleek dat het gevraagde krediet niet verstrekt kon worden op alleen het inkomen van haar zelf.
– Op 26 juli 2006 is Consument samen met zijn partner uitgenodigd voor een gesprek bij Aangeslotene, waarbij werd besproken om het krediet op beide inkomens aan te vragen. Er werd een en/of-bankrekening op beide namen geopend en een kredietovereenkomst X aangegaan voor een bedrag van € 32.000,–. Partijen ondertekenden ter plekke de overeenkomst voor het openen van de bankrekening, de kredietovereenkomst en de bijbehorende productvoorwaarden.
– Verder werd er overeengekomen dat een eerder door een andere bank aan de partner van Consument verstrekt krediet door middel van de nieuwe geldlening afgelost zou worden. Uit een overgelegd rekeningafschrift van 14 augustus 2006 blijkt dat de aflossing is gedaan op 31 juli 2006.
– Wegens het verbreken van de relatie heeft Consument in augustus 2006 Aangeslotene gevraagd de kredietfaciliteit op naam van alleen zijn ex-partner te zetten, dan wel de faciliteit te splitsen. Voor Aangeslotene was er geen aanleiding om Consument te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

3. Geschil

3.1 Consument vordert ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de kredietovereenkomst van 26 juli 2006 ten bedrage van maximaal € 32.000,–, te vermeerderen met de daarmee gepaard gaande rente.
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende
grondslagen.
– Consument is van mening dat het X-krediet door Aangeslotene niet had kunnen en mogen worden verstrekt en dat Aangeslotene hem terzake niet heeft geadviseerd zoals dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur had mogen worden verwacht.
– Het gesprek van 26 juli 2006 betrof volgens Consument geen adviesgesprek, maar slechts een gesprek waarbij werd aangegeven dat hij zijn handtekening moest plaatsen onder bepaalde stukken. Consument stelt dat hem niet duidelijk is gemaakt dat hij zich met het ondertekenen van de stukken hoofdelijk verbond tot het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van het verstrekte krediet, ofwel dat hij hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de schulden van zijn toenmalige partner. De kredietovereenkomst is naar de mening van Consument op basis van een onjuiste voorstelling van zaken aangegaan, ofwel onder invloed van dwaling.
– Consument voegt daaraan toe dat op basis van de bekende inkomensgegevens en de financiële achtergronden überhaupt geen krediet verstrekt had mogen worden. Niet alleen zou de arbeidsovereenkomst tussen Consument en het bedrijf van zijn toenmalige partner een maand na verstrekking van het krediet eindigen, maar gedurende die periode is aan Consument ook geen salaris betaald in verband met de financieel benarde positie van het bedrijf. Consument begrijpt dan ook niet dat Aangeslotene desalniettemin kon besluiten een kredietovereenkomst aan te gaan op beide inkomens. Beide inkomens dienden immers uit hetzelfde – noodlijdend – bedrijf te komen. Volgens Consument heeft Aangeslotene daarmee in strijd gehandeld met de zorgplicht die zij als goed kredietverstrekker jegens Consument in acht had moeten nemen.
3.2.1 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren
gevoerd.
– Aangeslotene acht het weinig aannemelijk dat Consument zich niet bewust was van de gevolgen van het aangaan van het gezamenlijk krediet. Aangeslotene is dan ook niet bereid om Consument te ontslaan uit de hoofdelijkheid met betrekking tot de kredietovereenkomst.
– Aangeslotene stelt dat tijdens elk adviesgesprek standaard het onderwerp “hoofdelijkheid” wordt behandeld. Ook is in de tijdens het gesprek van 26 juli 2006 ondertekende productvoorwaarden in artikel 3 onder meer opgenomen: “Indien aan de kant van de Kredietnemer meer partijen zijn, zullen alle rechten en alle verbintenissen van Kredietnemer hoofdelijk zijn (…)”. Indien Consument deze passage niet had begrepen, had het op zijn weg gelegen hierover opheldering te vragen. Aangeslotene is van mening dat naast de informatieplicht van de bank evenzeer een onderzoeksplicht van Consument geldt.
– Aangeslotene verwijst in dit kader eveneens naar een email van 21 mei 2007 en een verklaring van 5 augustus 2009 van een betrokken bankemployee. Uit beide stukken blijkt dat Consument direct na het verbreken van zijn relatie met zijn toenmalige partner zich tot Aangeslotene heeft gewend met het verzoek het krediet geheel op naam van zijn ex-partner te zetten, of het kredietlimiet in tweeën te delen. Door de penibele financiële situatie van de ex-partner bleek een volledige overdracht aan haar niet mogelijk. De bankemployee heeft aangegeven dit zowel telefonisch als in een gesprek aan Consument te hebben toegelicht. Aangeslotene is dan ook verbaasd dat Consument nu stelt niet over de hoofdelijke aansprakelijkheid te zijn geïnformeerd en zich daar niet van bewust te zijn geweest.
– Aangeslotene betwist ten slotte dat er überhaupt geen kredietovereenkomst had mogen worden aangegaan. Op basis van hetgeen door Consument en diens toenmalige partner op het ondertekende aanvraagformulier is vermeld en te herleiden was uit de overgelegde salarisstroken van het loondienstverband van Consument en de facturen omtrent de inkomsten uit freelance opdrachten van de toenmalige partner, was een krediet van € 32.000,– geoorloofd.
3.4 Ter zitting zijn de standpunten van partijen over en weer herhaald en toegelicht.
– Consument benadrukt dat Aangeslotene had moeten inzien dat er voor hem geen kredietfaciliteit noodzakelijk was. Hij is door zijn toenmalige partner betrokken in de bedrijfsvoering van haar noodlijdende bedrijf met een in het vooruitzicht gesteld mede-eigenaarschap.
– Aangeslotene geeft aan dat er geen incassomogelijkheden zijn op de toenmalige partner van Consument. Een verdeling van de kredietfaciliteit is dan ook niet meer mogelijk. De incassoactiviteiten op Consument zijn momenteel gestaakt in afwachting van de uitspraak van de Commissie.
4. Beoordeling

Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde en hetgeen door hen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, overweegt de Commissie als volgt.
4.1 De Commissie stelt vast dat er op 26 juli 2006 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen Consument, diens toenmalige partner en Aangeslotene. Tijdens dit gesprek zijn een overeenkomst voor het openen van een en/of-bankrekening, een kredietovereenkomst met een limiet van € 32.000,– en bijbehorende productvoorwaarden voor akkoord door partijen ondertekend.
4.2 Ter beoordeling staat of Aangeslotene Consument bij het aangaan van de kredietovereenkomst als een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam financieel dienstverlener heeft geadviseerd en geïnformeerd. De Commissie is van oordeel dat Aangeslotene haar zorgplicht in deze niet heeft geschonden. De feitelijke omstandigheden, zoals die uit de stukken naar voor zijn gekomen en ter zitting door partijen zijn toegelicht, rechtvaardigen niet de conclusie dat Aangeslotene een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven omtrent het aangaan van de kredietovereenkomst en dat Consument bij ondertekening daarvan heeft gedwaald. De Commissie acht voldoende aannemelijk gemaakt dat Aangeslotene Consument voldoende heeft geïnformeerd over de aard van de kredietovereenkomst en de daarmee gepaard gaande voorwaarden, zoals de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarbij gaat de Commissie er van uit dat Consument voor het ondertekenen van de schriftelijke stukken kennis heeft genomen van de betreffende productvoorwaarden en waar nodig om een toelichting heeft gevraagd. Voor zover Consument dit heeft nagelaten, komt dit voor zijn eigen rekening en risico.
4.3 De Commissie wordt in haar opvatting gesterkt doordat Consument na het verbreken van zijn relatie met zijn partner op eigen initiatief naar Aangeslotene is gegaan en heeft verzocht om een aanpassing van de kredietovereenkomst door splitsing van het krediet of ontslag uit de hoofdelijkheid. De Commissie maakt hieruit op dat Consument zich voldoende bewust was van zijn verplichtingen uit de kredietovereenkomst.
4.4 De Commissie acht het voorts gerechtvaardigd dat Aangeslotene vasthoudt aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder der partijen en zo nodig incassomaatregelen neemt jegens Consument, nu is gebleken dat een verdeling van het krediet wegens de penibele financiële situatie van de ex-partner niet mogelijk is.
4.5 De stelling van Consument dat de kredietovereenkomst überhaupt op financiële gronden niet aangegaan had mogen worden, kan niet tot een ander oordeel leiden. De Commissie acht voldoende aannemelijk gemaakt dat op basis van de overgelegde aanvraaginformatie de verstrekte kredietfaciliteit verantwoord was.
4.6 Resumerend acht de Commissie de klacht van Consument in alle onderdelen ongegrond, zodat diens vordering moet worden afgewezen.

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.

Bekijk de volledige uitspraak