Mijn Kifid

Uitspraak 2012-58 (bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-58 d.d. 22 februari 2012
(mr.H.J. Schepen, voorzitter, mr. W.F.C. Baars en mevrouw mr. J.W.M. Lenting, leden en mevrouw mr. F. Faes, secretaris)

Samenvatting

Het is aan Consument om te stellen en – bij gemotiveerde betwisting door Aangeslotene – om te bewijzen dat partijen een rentepercentage van 5,7% zijn overeengekomen. De Commissie oordeelt dat het bewijs daarvan niet is geleverd.

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschillenbeslechting, ontvangen op 28 maart 2011;
– het verweerschrift van Aangeslotene van 7 september 2011;
– de repliek van Consument van 27 september 2011; en
– de dupliek van Aangeslotene van 7 november 2011.

2. Overwegingen

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid en dat partijen het advies van de Commissie als bindend zullen aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op vrijdag 20 januari 2012. Aldaar zijn partijen verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Consument heeft bij Aangeslotene een aflossingsvrije hypothecaire geldlening afgesloten. De rentevastperiode van deze geldlening liep af op 31 juli 2008. Bij brief van 25 juni 2008 heeft Aangeslotene Consument een voorstel gedaan voor een
nieuwe rentevastperiode. De aangeboden rentes varieerden tussen 6,9% en 6,5%, al naar gelang van de gekozen rentevastperiode.
3.2. Naar aanleiding van deze brief heeft Consument contact opgenomen met Aangeslotene om de hoogte van rentepercentages te bespreken. Op 14 juli 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Aangeslotene en Consument, waarin Aangeslotene een nieuw aanbod heeft gedaan. De door Aangeslotene overgelegde gespreksnotities vormen een aanwijzing dat Aangeslotene toen een voorstel heeft gedaan voor 5,9% voor vijf jaar vast.
3.3. Op 23 juli 2008 heeft Aangeslotene Consument telefonisch benaderd en gevraagd of hij al een besluit genomen heeft met betrekking tot de rentevastperiode. Consument heeft toen gevraagd of de rente niet 5,6% kon worden, omdat hij dit aanbod van een andere bank had gekregen. De gespreksnoties van Aangeslotene vormen een aanwijzing dat de medewerker aan Consument toen heeft medegedeeld dat de rente was gedaald en dat Aangeslotene een aanbod kon doen voor 5,8% voor zowel vijf jaar alsook tien jaar vast.
3.4. Op 25 juli 2008 heeft er tussen Consument en Aangeslotene een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin Consument onder meer heeft gezegd dat hij zijn geldlening bij Aangeslotene wenst voort te zetten. Tevens is Consument akkoord gegaan met een rentevastperiode van 11 jaar, omdat hetzelfde rentepercentage goldt als bij een rentevastperiode van tien jaar.
3.5. Consument heeft daarna een brief ontvangen met de bevestiging dat hij had gekozen voor een rentevastperiode van 11 jaar tegen een nominale rente van 6% per jaar. Consument heeft vervolgens bezwaar gemaakt bij Aangeslotene over het vastgestelde rentepercentage en gesteld dat partijen 5,7% zijn overeengekomen. Aangeslotene heeft erkend dat het rentepercentage van 6,00% een vergissing was en het rentepercentage veranderd in 5,8%.

4. Geschil

4.1. Consument vordert dat Aangeslotene wordt veroordeeld tot vergoeding van de door hem teveel betaalde en nog te betalen rente gedurende de rentevastperiode van 11 jaar. In totaal begroot Consument dat Aangeslotene over de rentevastperiode van 11 jaar een bedrag van € 2.246,21teveel in rekening brengt.
4.2. Aan deze vordering legt Consument ten grondslag dat partijen een rentepercentage van 5,7% per jaar zijn overeengekomen voor een rentevastperiode van 11 jaar en dat Aangeslotene daarom gehouden is tot terugbetaling van de te veel te betaalde en te betalen rente.
4.3. Op de stellingen die Aangeslotene aan haar verweer ten grondslag legt wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de Commissie als volgt.
5.1. Partijen verschillen van standpunt over de vraag welk rentepercentage tussen hen is overeengekomen voor de rentevastperiode van 11 jaar. Consument stelt dat een rente van 5,7% is overeengekomen, terwijl Aangeslotene stelt dat een rente van 5,8% is overeengekomen.
5.2. Op grond van art. 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv), dat naar analogie kan worden toegepast in een procedure bij de Commissie, is het aan Consument om te stellen en – bij gemotiveerde betwisting door Aangeslotene – om te bewijzen dat partijen een rentepercentage van 5,7% zijn overeengekomen. Aangeslotene heeft de stelling van Consument gemotiveerd betwist, onder meer door het overleggen van gespreksnotities waarin diverse keren een rente van 5,8% wordt genoemd. In reactie daarop heeft Consument geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat een rentepercentage van 5,7% zou zijn afgesproken.
5.3. Gelet daarop oordeelt de Commissie dat Consument geen bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat een rentepercentage van 5,7% is overeengekomen. Consument is dus niet geslaagd in zijn bewijslast.
5.4. Bij gebrek aan bewijs dient de vordering van Consument te worden afgewezen.
5.5. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen leiden niet tot een ander oordeel leiden en blijven daarom onbesproken.

6. Beslissing

De Commissie beslist bij bindend advies dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.

Bekijk de volledige uitspraak