Mijn Kifid

Uitspraak 2014-031 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2014-031 d.d. 6 oktober 2014
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, prof. mr. F.H.J. Mijnssen en mr. F.P. Peijster, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Samenvatting

Beleggingsverzekeringen. Beroep tegen beslissing van de voorzitter van de geschillencommissie, waarbij verzoek tot aanhouding is afgewezen. Het antwoord op de prejudiciële vragen van de rechtbank Rotterdam kan van belang zijn voor de uitkomst van de onderhavige zaken. Een behoorlijke procesorde brengt mee, mede in aanmerking genomen de ook voor de Geschillencommissie geldende verplichting de volle werking van het Unierecht te verzekeren, dat de behandeling van de onderhavige zaken wordt aangehouden totdat het Hof van Justitie van de EU de prejudiciële vragen heeft beantwoord. De Richtlijn ADR consumenten en andere EU-regels verzetten zich niet tegen aanhouding.

Klik hier voor de uitspraak 1 in eerste aanleg.

Klik hier voor de uitspraak 2 in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1 Bij de op 31 maart 2014 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschriften met bijlagen heeft de Verzekeraar de beslissingen van de voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillen¬commissie) van 18 februari 2014 (dossiernummers [nummers]) ter toetsing voorgelegd.

1.2 Belanghebbende heeft een op 20 mei 2014 gedateerd verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3 Belanghebbende heeft bij brief van 11 augustus 2014 een aanvullend verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.4 De Verzekeraar heeft bij brief van 25 augustus 2014 aanvullende stukken ingediend.

1.5 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 1 september 2014.
Beide partijen waren aanwezig en hebben een pleitnota overgelegd.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 Belanghebbende heeft in 1997 bij de Verzekeraar twee (“[naam]”) beleggingsverzekeringen afgesloten. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verzekeringen “productinherente gebreken” hebben met name wat betreft de kosten en de risicopremie, waarover de Verzekeraar hem bij het sluiten van de verzekeringen in strijd met haar verplichtingen niet of niet volledig heeft geïnformeerd. Bij de Geschillencommissie heeft Belanghebbende primair schadevergoeding gevorderd en subsidiair “poliswaardeherstel”, althans ontbinding van de overeenkomst.

3.2 De Verzekeraar heeft verweer gevoerd en verzocht de behandeling van de zaken aan te houden totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) uitspraak zal hebben gedaan op prejudiciële vragen die de rechtbank Rotterdam bij vonnis van
28 november 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BY5159) heeft gesteld.

3.3 De voorzitter van de Geschillencommissie heeft bij de bestreden beslissing het verzoek tot aanhouding afgewezen, onder verwijzing naar de motivering die is gegeven in een tussen-uitspraak van de Geschillencommissie van 17 september 2013 (2013-03). Die motivering komt kort gezegd erop neer dat de uitspraak van het HvJ EU weliswaar van belang kan zijn voor de beslissing in het onderhavige geschil, maar dat onzeker is hoe de uitspraak zal luiden en wanneer die zal worden gedaan, zodat geen aanleiding bestaat voor aanhouding. Verder nopen Unietrouw, eenheid van rechtspraak en de goede procesorde evenmin tot aanhouding. Gelet op het belang van zijn beslissingen heeft de voorzitter bepaald dat daartegen beroep open staat bij de Commissie van Beroep. In afwachting van de uitkomst van het onderhavige beroep heeft de Geschillencommissie de behandeling van de zaken aangehouden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In dit beroep gaat het alleen om de vraag of de behandeling van de zaken bij de Geschillencommissie moet worden aangehouden. De Commissie van Beroep maakt uit de stellingen van partijen op dat zij geen bezwaar ertegen hebben dat beroep tegen de beslissingen van de voorzitter van de Geschillencommissie is toegelaten, hoewel het Reglement Ombudsman en Geschillencommissie Financiële Dienstverlening en het Reglement Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening daarin niet uitdrukkelijk voorzien.

4.2 In het onderhavige geschil is de vraag aan de orde of de Verzekeraar ten tijde van het sluiten van de beleggingsverzekeringen op grond van het verbintenissenrecht, in het bijzonder wat betreft haar informatie- en zorgplicht jegens Belanghebbende, verdergaande verplichtingen had dan de verplichtingen die voortvloeiden uit voor haar geldende, op het EU-recht gebaseerde publiekrechtelijke regels. De prejudiciële vragen die de rechtbank Rotterdam aan het HvJ EU heeft gesteld (zie hiervoor onder 3.2), hebben daarop betrekking. De procedure bij de rechtbank Rotterdam betreft bovendien het product dat ook onderwerp is van de onderhavige procedures, namelijk de “[naam]”- beleggings-verzekering. Het antwoord op de prejudiciële vragen kan daarom van belang zijn voor de uitkomst van de onderhavige zaken. Een behoorlijke procesorde brengt dan mee, mede in aanmerking genomen de ook voor de Geschillencommissie geldende verplichting de volle werking van het Unierecht te verzekeren, dat de behandeling van de onderhavige zaken wordt aangehouden totdat het HvJ EU de prejudiciële vragen heeft beantwoord.

4.3 De Richtlijn ADR consumenten (Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG) noch andere EU-regels verzetten zich tegen aanhouding, reeds omdat die regels niet beogen af te doen aan de volle werking van het EU-recht en aanhouding van procedures in afwachting van een uitspraak van het HvJ EU in beginsel niet van invloed is op de redelijke termijn waarbinnen procedures behoren te worden afgedaan, indien het afwachten van die uitspraak redelijk is, zoals in dit geval.

4.4 De slotsom is dat de beslissingen van de voorzitter van de Geschillencommissie niet in stand kunnen blijven. De Commissie van Beroep zal alsnog bepalen dat de behandeling van de zaken bij de Geschillencommissie wordt aangehouden totdat het HvJ EU uitspraak heeft gedaan op de eerdergenoemde prejudiciële vragen van de rechtbank Rotterdam en deze beslissing in de plaats te stellen van de bestreden beslissingen.
De bezwaren die de Verzekeraar naar voren heeft gebracht over de gang van zaken bij de procedure voor de Geschillencommissie, behoeven thans geen bespreking.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep stelt de volgende beslissing in de plaats van de bestreden beslissingen:

De behandeling van de zaken met kenmerk GC-[nummer] en GC-[nummer] wordt aangehouden totdat het HvJ EU uitspraak heeft gedaan op de prejudiciële vragen die de rechtbank Rotterdam heeft gesteld bij vonnis van 28 november 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BY5159).

Bekijk de volledige uitspraak