Mijn Kifid

Uitspraak 2014-375 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-375 d.d.
9 oktober 2014
(mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Samenvatting

Consument heeft in 1998 een tweetal effectenleaseovereenkomsten gesloten met Aangeslotene. De Commissie overweegt dat Aangeslotene geen invloed heeft op veranderingen in de wetgeving. Aangeslotene kan dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat renteaftrek in de situatie van Consument niet meer mogelijk was. Naar het oordeel van de Commissie is er terecht een achterstandsregistratie doorgegeven aan het BKR. Het is logisch dat een BKR-registratie gevolgen kan hebben voor de aanvraag van een hypothecaire geldlening. Hetzelfde geldt voor het afsluiten van andere financiële producten. Ten slotte oordeelt de Commissie dat Aangeslotene in het geheel niet verplicht is om tot incasso van de nog openstaande bedragen over te gaan. De vordering van Consument wordt afgewezen.

Consument,

tegen

de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier inclusief bijlagen, ontvangen op
29 april 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 september 2014 waar Aangeslotene is verschenen. Consument is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. Consument heeft in 1998 een tweetal effectenleaseovereenkomsten met de nummers [..1..] en [..2..] (hierna: ‘de overeenkomsten’) gesloten met Aangeslotene. Op 28 oktober 2004 zijn de overeenkomsten (tussentijds) beëindigd.
3.2. Aangeslotene heeft Consument twee eindafrekeningen gezonden inzake de beëindiging van de overeenkomsten. Blijkens deze overzichten bedroeg de restschuld ten aanzien van de overeenkomst met nummer [..1..] een bedrag van € 1.593,75 en de restschuld ten aanzien van de overeenkomst met nummer [..2..] een bedrag van
€ 3.241,49. Aangeslotene heeft Consument verzocht de totale restschuld binnen tien dagen na dagtekening van haar brief te voldoen.
3.3. Ter voldoening van de restschuld is Consument een tweetal betalingsregelingen overeengekomen met Aangeslotene. In de brieven van Aangeslotene van 18 november 2004, waarin de voorwaarden omtrent de betalingsregelingen zijn opgenomen, is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“6. Bureau Krediet Registratie
(…)
Dexia is verplicht om een achterstand in de nakoming van de gespreide betaling van meer dan twee maanden te melden bij BKR.”
3.4. Consument is de betalingsverplichtingen uit hoofde van de betalingsregelingen niet volledig nagekomen.
3.5. Op 21 april 2005 is, ten aanzien van de overeenkomst met nummer [..2..], een achterstandsregistratie (A) doorgegeven aan de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: ‘het BKR’). Op 26 mei 2005 is, ten aanzien van de overeenkomst met nummer [..1..], een achterstandsregistratie (A) doorgegeven aan het BKR.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert vergoeding van de door hem als gevolg van het handelen van Aangeslotene geleden schade.
4.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
– De door Consument betaalde rente voor de in 1998 gesloten overeenkomsten, was per
1 januari 2001 niet meer fiscaal aftrekbaar. Doordat de rente niet meer aftrekbaar was, is er een restschuld ontstaan.
– Vanwege de BKR-registratie is het voor Consument niet mogelijk een hypothecaire geldlening te sluiten met een andere financieel dienstverlener.
– Consument kan geen gebruik maken van hypotheekrenteaftrek, waardoor hij met een schadepost van € 20.000,- wordt geconfronteerd.
– Het is voor Consument niet mogelijk financiële producten af te sluiten, gelet op de
BKR-registratie.
– De restschuld wordt niet door Aangeslotene ingevorderd. Hieruit blijkt dat Aangeslotene zelf ook van mening is dat zij niet in haar gelijk staat.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– Het feit dat de door Consument betaalde rente per 1 januari 2001 niet meer fiscaal aftrekbaar was, is het gevolg van een besluit van de Nederlandse overheid. Aangeslotene had hier geen invloed op. Hierbij merkt Aangeslotene op dat de mogelijkheid tot renteaftrek niet als zodanig is opgenomen in de overeenkomsten.
– De stelling van Consument dat, vanwege het feit dat de rente niet meer fiscaal aftrekbaar was, een restschuld is ontstaan kan Aangeslotene niet volgen. Het ontstaan van een restschuld en het mogelijke belastingvoordeel betreffen immers geheel andere zaken.
– De betreffende BKR-registratie is geheel conform het Algemeen Reglement BKR. In de brieven van Aangeslotene van 18 november 2004 wordt duidelijk vermeld dat de registratie (nadelige) gevolgen kan hebben voor Consument.

5. Beoordeling

5.1. De Commissie stelt vast dat de fiscale mogelijkheden voor renteaftrek per januari 2001 zijn gewijzigd. Als gevolg daarvan was de door Consument betaalde rente, voor de door hem gesloten overeenkomsten, per voornoemde datum niet meer fiscaal aftrekbaar. Consument acht Aangeslotene hiervoor aansprakelijk. De Commissie overweegt dat Aangeslotene geen invloed heeft op veranderingen in de wetgeving. Aangeslotene kan dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat renteaftrek in de situatie van Consument niet meer mogelijk was. Het is de Commissie overigens ook niet gebleken dat Aangeslotene op enige wijze heeft toegezegd, dan wel heeft gegarandeerd dat renteaftrek gedurende de gehele looptijd van de overeenkomsten mogelijk zou zijn. De Commissie concludeert dan ook dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.2. Naar de Commissie begrijpt stelt Consument zich voorts op het standpunt dat het voor hem niet mogelijk is een hypothecaire geldlening te sluiten met een andere financieel dienstverlener, gelet op de BKR-registratie. Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de Commissie als volgt. In de brieven van Aangeslotene van 18 november 2004, waarin de voorwaarden omtrent de betalingsregelingen zijn opgenomen, is uitdrukkelijk vermeld dat Aangeslotene verplicht is om een achterstand in de nakoming van de gespreide betaling van meer dan twee maanden te melden bij het BKR. Nu Consument niet betwist dat er sprake is van een betalingsachterstand, is de Commissie van oordeel dat er terecht een achterstandsregistratie is doorgegeven aan het BKR. Gelet op het feit dat financieel dienstverleners, voordat zij een geldlening aan iemand verstrekken, een zogenaamd
BKR-onderzoek moeten doen en onder andere op basis van de gegevens voortvloeiend uit dit onderzoek bepalen of het verantwoord is de gevraagde geldlening te verstrekken, is het logisch dat een BKR-registratie gevolgen kan hebben voor de aanvraag van een hypothecaire geldlening. Hetzelfde geldt voor het afsluiten van andere financiële producten.
5.3. Voor zover Consument zich er op beroept dat hij geen gebruik kan maken van hypotheekrenteaftrek, waardoor hij met een schadepost van € 20.000,- wordt geconfronteerd, overweegt de Commissie dat de klacht van Consument naast de hiervoor behandelde klacht niet duidelijk is. De Commissie gaat aan dit klachtonderdeel, nu dit onvoldoende is onderbouwd, voorbij.
5.4. Ten aanzien van de stelling van Consument dat de restschuld niet door Aangeslotene wordt ingevorderd, merkt de Commissie op dat Aangeslotene tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij Consument recent een schikkingsvoorstel heeft doen toekomen, echter dat dit niet tot een reactie van Consument heeft geleid. Daar komt bij dat Aangeslotene, naar het oordeel van de Commissie, in het geheel niet verplicht is om tot incasso van de nog openstaande bedragen over te gaan.
5.5. Resumerend is de Commissie van oordeel dat de klacht van Consument ongegrond is en de vordering moet worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak