Mijn Kifid

Uitspraak 2014-395 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-395 d.d.
29 oktober 2014
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter, drs. W. Dullemond en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden en mr. M. van Pelt, secretaris)

Samenvatting

Consument heeft per 31 december 1991 een Koersplanovereenkomst (inclusief beleggingsverzekering) gesloten bij Aangeslotene voor de duur van 12 jaren. Uit de weergegeven feiten blijkt dat Consument in ieder geval ten tijde van zijn klacht bij de Ombudsman Verzekeren in 2005 op de hoogte was van de thans door hem aan zijn beroep op vernietiging wegens dwaling ten grondslag gelegde onjuiste voorstelling van zaken. Ook blijkt uit die klacht dat Consument in 2005 bekend was met de door hem thans gevorderde geleden schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon. Uit de inhoud van de klacht volgt ook onomstotelijk dat Consument in 2005 in staat was diens vordering tot schadevergoeding in te stellen. Dit betekent dat, ook indien er van zou worden uitgegaan dat de klacht bij de Ombudsman Verzekeren de verjaring van de vorderingen van Consument heeft gestuit, de diverse verjaringstermijnen in ieder geval in 2005 weer zijn gaan lopen. Nu Aangeslotene onbetwist heeft gesteld dat Consument nadien geen stuitingshandelingen heeft verricht, totdat hij op 17 juli 2012 zijn klacht wederom aan Aangeslotene stuurde en vervolgens in 2013 de onderhavige klacht bij de Ombudsman en de Commissie instelde, moet met Aangeslotene worden vastgesteld dat de vorderingen van Consument of deze nu strekken tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel op de voet van artikel 6:230 BW, vernietiging, nakoming of schadevergoeding inmiddels alle zijn verjaard. De vorderingen van Consument worden afgewezen.

Consument,

tegen

Aegon Spaarkas N.V. , gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschilbeslechting van Consument met bijlagen, ontvangen op 21 augustus 2013;
– het verweerschrift van Aangeslotene met bijlagen;
– de repliek van Consument met bijlagen;
– de dupliek van Aangeslotene met bijlagen.
De Commissie stelt vast dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening (hierna: de Ombudsman) niet tot oplossing van het geschil heeft geleid en dat partijen het advies van de Commissie als bindend zullen aanvaarden. Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 29 september 2014 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben zowel Consument als Aangeslotene pleitaantekeningen overgelegd.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Consument heeft per 31 december 1991 een Koersplanovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) gesloten bij Aangeslotene voor de duur van 12 jaren.
2.2 Op het inschrijfformulier dat op 11 december 1991 is ondertekend door Consument staat onder meer het volgende.
“Ja, ik wil graag deelnemen aan KoersPlan, de unieke combinatie van sparen en beleggen. (…)
U heeft het recht om zonder kosten uwerzijds binnen 3 maanden na dagtekening van de overeenkomst deze nietig te verklaren.”
2.3 Op 28 april 1997 heeft Consument aan Aangeslotene onder meer het volgende geschreven.
“4 februari jl. ontving ik informatie over mijn koersplan-overeenkomst (…) en 24 april wijst u mij in uw mailing op mijn bijzondere situatie. Het voordeel is mij echter niet geheel duidelijk.
Evenzo zou ik gaarne een goed gespecificeerde opgave ontvangen van het opgebouwde tegoed op de huidige rekening, waaronder opgave van uw risicopremie en administratiekosten en de opgebouwde koerswinst tot op heden of desgewenst 5 jaar.
De opgave in uw brief van 4 april: tegoed per 01.02.’97 ad f. 3387,20 en het verwachte eindresultaat ad f. 13.500,- levert mij de vraag op of dit resultaat wel overeenkomt met hetgene Spaarbeleg heeft beloofd in haar informatiefolder Koersplan, alwaar het eindresultaat staat geprognotiseerd als f. 20.100,- (15 jaar / 10%).
Dit terwijl uit uw jaareffecten valt op te maken dat het resultaat 14,8% gemiddeld is geweest tussen ’92 t/m ’96.
Gaarne ontvang ik dus nadere toelichting alvorens ik wil overwegen om opnieuw een koersplan te sluiten”
2.4 Aangeslotene heeft hierop gereageerd bij brief van 5 mei 1997 met daarin onder meer het volgende.
“Naar aanleiding van uw verzoek, geven wij u onderstaand een specificatie van de berekening van het spaartegoed van bovengenoemde overeenkomst.
De inleg (artikel 1 sub k van de Algemene Voorwaarden Koersplan) van een Spaarbelegovereenkomst is de som van de spaarstortingen en premies van de verzekering voor de overlijdensrisico-dekking. De hoogte van de overlijdensrisico-premie is afhankelijk van de looptijd van de overeen-komst en geslacht en leeftijd van de verzekerde.
De spaarstorting voor uw overeenkomst bedraagt f 43,92 en de overlijdensrisicopremie f 6,08 per maand.
Het éénmalige bedrag aan administratiekosten (conform de Algemene Voorwaarden) bedraagt 4% van de inleg (inleg: als bedoeld in artikel 1 sub k), te voldoen uit de eerste spaarstortingen. De administratiekosten bedragen 4% van (f 50,- x 12 x 12)= f 288,00.
Het spaartegoed, berekend per 1 februari 1997, bedraagt f 3.387,20.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Spaarstortingen : 61 x f 43,92 = f 2.679,12
Verrekening administratiekosten : f 288,00
Netto spaarstortingen : f 2.391,12
Voor deze netto spaarstortingen zijn 136,8260 participaties aangekocht. Per
1 februari 1997 had iedere participatie een waarde van f 24,83. De waarde bedraagt per genoemde datum 136.8260 x f 24,83 = f 3.397,39.
De kosten in verband met de verkoop van de participaties bedragen 0,3% van f 3.397,39 =
f 10,19.
Het spaartegoed bedraagt derhalve f 3.397,39 – f 10,19 = f 3.387,20
(…)
De voorbeeldkapitalen op de einddatum van uw KoersPlan onder bovengenoemd certificaatnummer bedragen, uitgaande van een produktrendement van:
10%: f 13.500,-
12%: f 15.400,-
De looptijd van uw KoersPlan is 12 jaar. De voorbeeldkapitalen, die in de informatiefolder staan vermeld zijn gebaseerd op een looptijd van 15 jaar.
Spaarbeleg maakt voor de op het certificaat en in de brochure genoemde voorbeeldkapitalen gebruik van produktrendementen.
Het produktrendement is het (netto) rendement, dat de deelnemer in de spaarkas op de inleg behaald, indien het voorbeeldkapitaal wordt gerealiseerd.
Deze productrendementen worden berekend aan de hand van in het verleden gerealiseerde reeksen van fondsrendementen.
Het fondsrendement is de totale opbrengst die met beleggingen wordt behaald, uitgedrukt in een percentage. Deze opbrengst bestaat zowel uit beleggingsinkomsten (dividend) als uit waardeontwikkeling (stijging/daling van beurskoersen). De kosten voor het beheer van de beleggingen zijn hierop al in mindering gebracht.
De gerealiseerde fondsrendementen, behaald in het AEGON Equity Fund over de afgelopen jaren bedragen: 1990: – 8,30%
1991: 13,60%
1992: 10,60%
1993: 45,90%
1994: – 13,30%
1995: 7,00%
1996: 24,10%
Certificaathouders worden door ons jaarlijks geïnformeerd over de resultaten van het AEGON Equity Fund (fondsrendementen) middels de brochure “Jaareffect”.
De koers van het Aegon Equity Fund kunt u ook dagelijks terug vinden op de financiële pagina van de landelijke dagbladen onder het kopje “niet beursgenoteerde fondsen” of “afgifteprijzen”.”
2.5 Bij brief van 19 augustus 2003 heeft Aangeslotene aan Consument onder meer het volgende bericht.
“Op uw verzoek sturen wij u bij deze een gespecificeerde berekening van uw tegoed met betrekking tot de bovengenoemde overeenkomst.
De inleg van een Spaarbelegovereenkomst is de som van de spaarstortingen en premies van de verzekering voor de overlijdensrisicodekking. De hoogte van deze premie wordt bepaald door het geslacht en de leeftijd van de verzekerde en de looptijd van de overeenkomst.
De spaarstorting van de inleg voor uw overeenkomst bedraagt EUR 19,93 en de overlijdensrisicopremie EUR 2,76 per maand.
De administratiekosten (conform de Algemene Voorwaarden) en de beleggingskosten (conform de Algemene Voorwaarden) worden in mindering gebracht op uw spaarstortingen.
Het tegoed berekend per 1 augustus 2003, bedraagt EUR 3.037,03.
Voor de spaarstortingen zijn 221,0575 participaties aangekocht. Per 1 augustus 2003 had iedere participatie een waarde van EUR 13,78. De waarde bedraagt per genoemde datum 221,0575 x EUR 13,78 = EUR 3.046,17.
Wij willen u erop attenderen dat de waarde van een overeenkomst afhankelijk is van koersfluctuaties.
Bijgevoegd vindt u het overzicht van uw participatie aankopen per maand over de gehele looptijd. De waarde van de overeenkomst in bijvoorbeeld mei 2003 berekent u door de participaties van april 2003 te vermenigvuldigen met de koers van mei 2003. Dit is de waarde per 1 mei 2003, zonder verkoopkosten.
De kosten in verband met de verkoop van participaties bedragen EUR 9,14.”
2.6 Bij brief van 22 december 2003 heeft Consument aan Aangeslotene onder meer het volgende geschreven.
“December 2003 loopt de bovengeduide ‘spaarovereenkomst’ af.
Duidelijk is geworden oa. uit uw 19.08.03 toegezonden ‘specificatie aankoop participaties’ dat er een uiterst marginaal resultaat behaald zal worden einde dit contract; verre beneden hetgene wat van een spaarinleg mag worden verwacht.
Hiermee zal ik geen genoegen nemen. U heeft klaarblijkelijk misleid.
De door u voorgestelde verwachtingen worden volstrekt niet waargemaakt, er is zelfs nu nog risico voor de nominale inleg. U heeft verwijtbaar nagelaten om spaargelden te beschermen en er kan dientengevolge geen sprake zijn geweest van een Spaar-overeenkomst.
Het is mede mijn overtuiging dat Spaarbeleg niet heeft gehandeld overeenkomstig een maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat er op een enorme schaal schade is berokkend aan particulieren die hun maandelijkse spaargeld, 12 jaar en langer aan u hebben toevertrouwd.
U kent inmiddels ongetwijfeld de diverse goed gemotiveerde klachten jegens dit product. Ik volsta vooreerst met de genoemde in voorafgaande alinea.
(…)
Hierbij verzoek ik u op grond van de genoemde ingebrekestelling mij een compensatieregeling aan te bieden welke redelijkerwijze overeenkomt met hetgeen klanten mochten verwachten op basis van het bij herhaling door u voorgehoudene.”
2.7 Bij brief van 27 januari 2004 heeft Consument onder meer het volgende aan Aangeslotene geschreven.
“Januari 2004 liep de bovengeduide ‘spaarovereenkomst’ af.
Uit onderstaande moge duidelijk worden dat ondergetekende geen genoegen neemt met het resultaat zoals u dat in januari is vastgesteld.
Nog afgezien van de incorrecte berekenwijze zoals geduid in eerste onbeantwoorde schrijven.
Uw koersplan blijkt na 12 jaar wel zo’n 180° uit koers te zijn geraakt.
Hoe is het uit te leggen dat bij 6 euro start- en 14 euro eindkoers bij jarenlange AEF-topresultaten tot wel 48% er nu niet 14, niet 12, niet 10 of 8%, dat er nu niet -10, niet -12 a -14% uitkomt maar eerder zal sluiten op slechter dan -20% rendement?
Sparen voor ‘de studie van kinderen’ en dergelijke lange termijn doelen voert u momenteel nog steeds aan ter motivatie voor dit Koersplan.
(…)
SB heeft steeds geafficheerd met gemiddelden; elke bandbreedte was sterk positief.
Ook ten tijde dat deze beweringen hoogst ongedekt waren is SB blijven beweren dat lange termijnresultaten en gemiddelden voor voldoende risicodekking zouden zorgen. Zo heeft bijvoorbeeld de heer Barge in ’98 bericht dat het 33,9% AEF resultaat een positief effect zou hebben op het spaarresultaat. Dit is stellig en klaarblijkelijk onjuist geweest. Het heeft geleid tot zeer dure en riskante inkoop zoals dit ook later is herhaald als gevolg van het SB beleid dat overigens tot ander handelen bevoegd was.
(…)
U heeft suggestieve verwoordingen gebruikt als zouden gemiddelde rendementen voor stabiele groei borgen terwijl er per contract enkel en alleen op eindkoers wordt afgerekend.
(…)
U wordt bij voorbaat verzocht om een goede en coulante regeling te ontwerpen die uw client ten minimale laat toekomen hetgeen van een gangbare spaarovereenkomst verwacht mocht worden. Een bonus daarnaast zou zeker op zijn plaats zijn.”
2.8 Op 13 januari 2005 heeft Consument zijn klacht voorgelegd aan de Ombudsman Verzekeren. In zijn begeleidende brief gedateerd op 23 december 2004 heeft Consument onder meer het volgende geschreven.
“A. Beschuldig SB/Aegon ervan opzettelijk te hebben misleid: haar publiek, haar clienten
1. Dat zij in diverse berichtgevingen haar publiek en haar clienten heeft misleid en niet eerlijk en objectief heeft gediend als belanghebbend. Laat staan als gelijkwaardig belanghebbende. Informatie onthouden.
2. Men heeft gesproken over ‘spaarovereenkomst’, ‘spaarcertificaat’ hetgeen niet overeen kan komen met risicovol beleggen, zeker niet als men daar de omvang niet aangeeft
3. Zij heeft aanvankelijk bij het aangaan van de contracten verzwegen hoe de maandelijkse inleg, netto zou effectueren;
4. Zij heeft premie ORV niet genoemd en ook andere kostenopslagen niet expliciet vermeld terwijl die zich op hoog niveau voordeden.
(Clienten dachten een spaarovereenkomst te hebben geen verzekeringsproduct met premie)
Zelfs de transactiekosten (naast de beheerskosten, naast de administratiekosten) heeft men eerst ten laatste expliciet willen maken.
5. Zij heeft ‘spaarders’ misleid in te leggen een beleggingskas en voortdurend verzwegen dat er veel kleinere rendementen konden optreden of zelfs negatieve resultaten. Geen reele rendements-bandbreedte getoond. Men heeft de rendementen enkel als positieve resultante (rooskleurig) voorgesteld. ‘Tussen de 10 en 14%’ Beweerd dat de lange termijn een stabiel, gemiddeld rendement zou waarborgen. Nonsense!
6. Zij heeft haar klanten verleid om vertrouwen te geven en te houden voor een enkel fonds, dat (AEF) van moeders. Hoewel dit niet vermeld werd in de algemene voorwaarden.
7. Ook toen het duidelijk werd dat er grote koers risico’s zouden ontstaan heeft zij niets ondernomen anders dan het standaard (80% looptijd) bericht verzenden met voor SB partijdige informatie (bezwering).
B Ik beschuldig SB/Aegon ervan dat zij de belangen van clienten – wetens – heeft genegeerd.
1. Zij heeft spaarders – met een profiel dat zij goed kende –, niet professioneel, niet naar behoren gediend; niet gevrijwaard van vermijdbaar en aanvaardbaar risico, ondanks dat men zich voor deze ‘professionaliteit’ dik liet betalen.
Het product zelf was echter evenmin chocproof. Aegon wist daarvan, koersechecs waren er eerder; De eindkoers bepaalt het resultaat na aftrek van inkoop en kosten. Dit product was bepaald niet volwaardig voor het doel dat inleggers voor ogen werd gehouden.
2. Men heeft in geen enkele andere portefeuille ingekocht dan eenzijdig die, van een – objectief gesteld – redelijk risicovol AEF; men heeft daarbij geen – met clienten overeenkomende – beleggingsprofiel gehanteerd. Gewoon ingekocht bij moeder. (gedwongen nering)
3. Ook op extreem gestegen koersniveau bleef men onverkort inkopen in een steeds riskanter AEF-fronds. Toch is er sprake van ‘beheer’, en van beheerskosten. Wat deed men dan zoal?
4. Zij heeft eenzijdig alle kosten doorberekend en elk risico laten opkomen voor clienten zonder dat dezen daar kennis van hadden of daarin konden kiezen of laten.
5. Zo heeft zij het verzekeringsarrangement op ongeneerd hoog tarief ondergebracht alweer bij moeders ipv dat risico te verzekeren goedkoper elders. (Koppelverkoop)
C. Ik beschuldig SB/Aegon ervan dat zij de belangen van clienten – weten – heeft geschaad
1. Zij heeft spaargelden geind die ‘beter’ moesten renderen voor ‘studie van kinderen, oude dag’ etc ingezet voor vooral eigen en moeders rendement; SB was ‘cashrunner’ voor Aegon. Gedurende de looptijd van de spaarovereenkomsten heeft moeder het vermogen naar eigen hand kunnen aanwenden zoals een holding dat belieft. Zij heeft meer voordeel genoten dan enkel de koersopbrengst op einddatum.
2. Slechts eenmaal –en dan nog afgedwongen door tussenkomst van consumenteninstanties – heeft zij een rendementsuitkering gedaan van waarrempel 50 euro. Tentijde dat het AEF 44% behaalde. Hoe is deze fooi dan berekend als deel van welk extra behaalde rendement?
3. Evenzo is (in 2001) de Switch-optie toegevoegd aan het contract maar heeft men daar inadekwaat over geinformeerd, welzeker op het moment dat deze optie uiterst oportuun werd.
Uit eigenbelang of moedersbelang?
D. Ik verdenk SB/Aegon ervan dat zij financiëel bedrog heeft gepleegd, eigen voordeel heeft genomen.
1. Met de enorme bedragen (geschat tussen 30 en 80 miljoen gulden per maand) die SB maandelijks ter beschikking verkreeg om te beheren heeft zij op een moment dat zij bepaalde, aandelenpakketten gekocht en verkocht: Deed zij dat op enkel op vaste datum dan ontstaat de verdenking dat SB enof Aegon extra voordeel kon hebben bij die transacties. Kocht SB rechtstreeks in op het AEF?
2. Bedong SB daarop dan provisie? Waarom deelden haar clienten dan niet daarin? SB was toch ‘beheerder’.
3. Gedroeg SB zich als frontrunner? Heeft zij met voorkennis in- en verkooptransacties gepleegd. Hebben de Aegon transacties- voordeel gehad van deze vaste cash-stroom cq hadden de SB clienten nadeel van dit ‘abonnement’.
4. Is er sprake van een signifikant patroon in het koersverloop elke maand.
5. Hoe verhoudt zich dan het dochterresultaat tov moedersrendement in het AEF?
6. Heeft SB dus wel naar behoren gehandeld als beheerder van spaargelden, beleggingen?”
2.9 Op 17 juli 2012 heeft Consument zijn klacht wederom aan Aangeslotene gestuurd.
2.10 Op 14 juni 2013 heeft Consument zijn klacht tegen Aangeslotene ingediend bij Kifid.

3. Geschil

3.1 Consument vordert wijziging van de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel krachtens artikel 6:230 BW, althans nakoming door Aangeslotene van de Overeenkomst waarin door haar een rendement is voorgespiegeld van 11%, althans een schadevergoeding, althans vernietiging van de Overeenkomst. Consument begroot de schade op (€ 6.524 – € 3.403,69=) € 3.120,31, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast vordert Consument een vergoeding van de advieskosten ad € 5.000,-.
3.2 Aan deze vorderingen legt hij kort gezegd ten grondslag dat:
– hij gedwaald (artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek (BW)) heeft omtrent de omvang en voorwaarden van de gesloten Overeenkomst.
– hij met Aangeslotene een overeenkomst heeft gesloten waarin hij op basis van de berichtgevingen van de jaarlijkse rendementen, mocht uitgaan van een eindkapitaal gebaseerd op een gemiddeld rendement van 11% over de inleg.
– hij misleid is door Aangeslotene doordat Aangeslotene een andere voorspelling heeft gedaan dan zij heeft waargemaakt.
– hij voorafgaand aan het sluiten van de Overeenkomst niet is geïnformeerd over de kosten, de verzekeringspremies en het effect daarvan op het rendement, waardoor er geen wilsovereenstemming bestaat over de nominale hoogte van de risicopremie.
3.3 Aangeslotene heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

Verjaring
4.1 Aan de orde is allereerst de vraag of, zoals Aangeslotene stelt en Consument betwist, de vorderingen van Consument verjaard zijn.
4.2 Met betrekking tot de vordering tot vernietiging van de Overeenkomst op grond van dwaling ex artikel 6:228 BW geldt ingevolge artikel 3:52 BW een verjaringstermijn van drie jaren nadat de dwaling is ontdekt. De verjaringstermijn genoemd in artikel 3:52 BW is eveneens van toepassing op de vordering tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het geleden nadeel ex artikel 6:230 BW. Op grond van artikel 3:307 BW geldt voor een vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of doen een verjaringstermijn van vijf jaren, welke termijn aanvangt op de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Op grond van artikel 3:310 BW geldt voor de vordering tot vergoeding van schade ook een verjaringstermijn van vijf jaren. Uit artikel 3:310 BW volgt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Er hoeft geen bekendheid te zijn met alle componenten of met de gehele omvang van de schade. Voldoende is dat de benadeelde bekend is geworden met schade die hij heeft geleden of lijdt als gevolg daarvan. Die bekendheid stelt de benadeelde immers daadwerkelijk in staat om tegen de aansprakelijke persoon een vordering tot schadevergoeding in te stellen. (zie HR 10 september 2010, NJ 2012, 195 en HR 9 juli 2010, NJ 2012, 194). Het gaat om een subjectieve bekendheid, maar voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is niet vereist dat benadeelde, behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, ook daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden (HR 26 november 2004, NJ 2006, 115 en Asser 6-II, nr. 415).
4.3 In de onderhavige zaak heeft Consument vanaf 1997 geklaagd dat de voorgespiegelde rendementen niet overeenkwamen met de resultaten die hij op zijn overzichten zag. Consument heeft destijds aan Aangeslotene geschreven: “De opgave in uw brief van 4 april: tegoed per 01.02.’97 ad f. 3387,20 en het verwachte eindresultaat ad f. 13.500,- levert mij de vraag op of dit resultaat wel overeenkomt met hetgene Spaarbeleg heeft beloofd in haar informatiefolder Koersplan, alwaar het eindresultaat staat geprognotiseerd als f. 20.100,-.“ Hierop heeft Aangeslotene antwoord gegeven hoe de kosten, premies en resultaten waren opgebouwd. Begin 2004 werd de Overeenkomst opeisbaar. Toen werd voor Consument duidelijk wat de eindopbrengst van de Overeenkomst was. Consument heeft toen aan Aangeslotene geschreven: “Uw koersplan blijkt na 12 jaar wel zo’n 180° uit koers te zijn geraakt.. (…) U heeft suggestieve verwoordingen gebruikt als zouden gemiddelde rendementen voor stabiele groei borgen terwijl er per contract enkel en alleen op eindkoers wordt afgerekend.” Bij de klacht die Consument vervolgens eind 2004/begin 2005 bij de Ombudsman Verzekeren heeft ingediend heeft Consument niet alleen geklaagd over het feit dat het behaalde rendement niet overeenkwam met de voorgespiegelde resultaten, (hij schreef: “Men heeft de rendementen enkel als positieve resultante (rooskleurig) voorgesteld. ‘Tussen de 10 en 14%’ Beweerd dat de lange termijn een stabiel, gemiddeld rendement zou waarborgen. Nonsense!”), maar heeft Consument daar ook geklaagd over de kosten en verzekeringspremies die verzwegen zouden zijn, het feit dat Consument zou zijn misleid, althans dat hij zou hebben gedwaald en Aangeslotene haar zorgplicht zou hebben geschonden.
4.4 De door Consument thans ingestelde vordering tot nakoming van de Overeenkomst overeenkomstig het voorgespiegelde rendement van 11% was per einde looptijd, maar in ieder geval ten tijde van diens klacht bij de Ombudsman Verzekeren opeisbaar. Uit de onder de feiten weergegeven briefwisseling en de inhoud van de in 2004 bij de Ombudsman Verzekeren ingediende klacht blijkt verder dat Consument in ieder geval ten tijde van zijn klacht bij de Ombudsman Verzekeren op de hoogte was van de thans door hem aan zijn beroep op vernietiging wegens dwaling ten grondslag gelegde onjuiste voorstelling van zaken. Ook blijkt uit die klacht dat Consument in 2005 bekend was met de door hem thans gevorderde geleden schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon. Uit de inhoud van de klacht volgt ook onomstotelijk dat Consument in 2005 in staat was diens vordering tot schadevergoeding in te stellen.
Dit betekent dat, ook indien er van zou worden uitgegaan dat de klacht bij de Ombudsman Verzekeren de verjaring van de vorderingen van Consument heeft gestuit, de diverse verjaringstermijnen in ieder geval in 2005 weer zijn gaan lopen. Nu Aangeslotene onbetwist heeft gesteld dat Consument nadien geen stuitingshandelingen heeft verricht, totdat hij op 17 juli 2012 zijn klacht wederom aan Aangeslotene stuurde en vervolgens in 2013 de onderhavige klacht bij de Ombudsman en de Commissie instelde, moet met Aangeslotene worden vastgesteld dat de vorderingen van Consument of deze nu strekken tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel op de voet van artikel 6:230 BW, vernietiging, nakoming of schadevergoeding inmiddels alle zijn verjaard.
4.5 Het voorgaande leidt reeds tot de slotsom dat de vorderingen van Consument niet toewijsbaar zijn. Hetgeen partijen over en weer verder nog hebben gesteld behoeft dan ook geen bespreking meer.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak