Mijn Kifid

Uitspraak 2014-408

Niet-bindende Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr.
2014-408 d.d. 12 november 2014
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. I.M.L. Venker, secretaris)

Samenvatting

Lijfrenteverzekering. De ex-echtgenoot van Consument heeft een lijfrenteverzekering gesloten waaronder hij verzekerde is. Volgens het polisblad is de ‘Echtgenoot of partner in de zin van artikel 11 lid 1e sub 1 van de wet op de loonbelasting’ begunstigde van het stamrechtkapitaal bij overlijden van de verzekerde. Consument en verzekerde zijn in 2009 gescheiden. Op 13 februari 2011 is verzekerde overleden. Hij was op dat moment niet gehuwd, had geen geregistreerd partner en had geen kinderen. Ingevolge de verklaring van erfrecht is Consument enig erfgenaam van verzekerde. Aangeslotene heeft het verzoek van Consument om uitkering afgewezen. De Commissie stelt vast dat het steeds de bedoeling van alle partijen is geweest om Consument als begunstigde onder de verzekering aan te merken voor het kapitaal dat wordt uitgekeerd bij het overlijden van de verzekerde vóór de einddatum van de verzekering. De door partijen beoogde begunstiging is in de polis ten onrechte te beperkt geformuleerd. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het onaanvaardbaar indien Aangeslotene met een beroep op de te beperkte omschrijving in de polis, in afwijking van de door alle partijen bij de totstandkoming beoogde begunstiging, uitkering aan Consument als gewezen echtgenoot zou kunnen weigeren.
Vordering toegewezen.

Consument,

tegen

Delta Lloyd Levensverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de e-mail van de gemachtigde van Consument met bijlagen, waaronder het door Consument ondertekende vragenformulier, ontvangen op 7 november 2013;
– de brief van de gemachtigde van Consument van 27 januari 2014;
– de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van Consument van 16 april 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Op grond van artikel 40.4 van het Reglement van de Commissie is deze uitspraak niet-bindend. Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 15 oktober 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. De ex-echtgenoot van Consument heeft op 14 december 2000 een lijfrenteverzekering, te weten een flexibele stamrechtverzekering, aangevraagd bij Aangeslotene met ingangsdatum 1 januari 2001 en einddatum 1 oktober 2015. Ten tijde van de aanvraag van de verzekering waren Consument en de ex-echtgenoot gehuwd. Op het aanvraagformulier is geen afwijkende begunstiging aangegeven zodat volgens het aanvraagformulier als begunstiging zou hebben te gelden:
a. de verzekeringnemer
b. diens weduwe/weduwnaar/geregistreerd partner
c. diens kinderen
d. diens erfgenamen.
3.2. De verzekering is overeenkomstig de aanvraag met ingang van 1 januari 2001 tot stand gekomen. Verzekerde is de ex-echtgenoot van Consument (hierna te noemen: verzekerde). Volgens het polisblad is het kapitaal bij overlijden van de verzekerde 90 % van de opgebouwde garantiewaarde en bedraagt de koopsom Fl. 401.745,-. Op het polisaanhangsel is bepaald:
“Opeisbaarheid van het kapitaal
Het kapitaal bij leven is opeisbaar op de expiratiedatum, mits de verzekerde dan in leven is.
Het kapitaal bij overlijden, 90% van de opgebouwde garantiewaarde, is direct opeisbaar bij overlijden van de verzekerde voor de expiratiedatum.
Bevoordeling
Bevoordeelde van het stamrechtkapitaal bij leven is de verzekerde.
Bevoordeelde van het stamrechtkapitaal bij overlijden van de verzekerde zijn:
1. Echtgenoot of partner in de zin van artikel 11 lid 1e sub 1 van de wet op de loonbelasting.
2. Kinderen tot 30 jaar in de zin van artikel 11 lid 1e sub 1 van de wet op de loonbelasting.
Bij overlijden van de verzekerde en bij ontstentenis van de eerste en tweede bevoordeelde vervalt de bevoordeling aan de verzekeraar.
Stamrecht
Aan de verzekeraar is meegedeeld, dat deze verzekering een aanspraak op periodieke uitkeringen bevat als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964.
(…)”
3.3. Consument en verzekerde zijn in 2009 gescheiden. Op 13 februari 2011 is verzekerde overleden. Hij was op dat moment niet gehuwd, had geen geregistreerd partner en had geen kinderen. Ingevolge de verklaring van erfrecht is Consument enig erfgenaam van verzekerde.
3.4. Consument heeft na het overlijden van de verzekerde bij Aangeslotene een verzoek om uitkering gedaan. Aangeslotene heeft dit verzoek afgewezen.
3.5. Artikel 11 lid 1 onder e sub 1 Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt, voor zover van belang:
“(…) deze aanspraken voorzien in aan de werknemer of gewezen werknemer toekomende periodieke uitkeringen die niet later ingaan dan in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of in de periodieke uitkeringen die bij zijn overlijden ingaan en toekomen aan zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot dan wel degene met wie hij duurzaam en gezamenlijk huishouding voert of heeft gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn bestaat, of aan zijn kinderen of pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt.”

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert uitkering onder de verzekering, ter hoogte van 90 % van
Fl. 803.031,- te weten Fl. 722.727,90 ofwel € 327,959,62, vermeerderd met 4 % wettelijke rente vanaf het moment van overlijden en een vergoeding voor de gemaakte advieskosten ter hoogte van € 10.000,-.
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– Ten tijde van de aanvraag van de verzekering was Consument echtgenote van verzekerde. Bij de scheiding hebben Consument en verzekerde elkaar als enig erfgenaam aangewezen. Verzekerde heeft steeds bedoeld Consument als begunstigde aan te wijzen en die bedoeling was ten tijde van en na de scheiding niet anders. Volgens het polisaanhangsel is voor de definitie van het begrip partner aangesloten bij artikel 11 lid 1 onder e sub 1 van de Wet op de loonbelasting 1964. In dit artikel is het partnerbegrip ruim geformuleerd en wordt onder ‘echtgenoot’ ook verstaan de ‘gewezen echtgenoot’. Consument dient op het moment van overlijden van verzekerde te worden aangemerkt als gewezen echtgenoot en was dus nog steeds begunstigde.
– Indien Consument niet als begunstigde aangemerkt wordt in de zin van onderdeel b van de in het aanvraagformulier genoemde begunstiging, geldt dat zij begunstigde is in de zin van onderdeel d. Consument is enig erfgenaam van verzekerde in de zin van art. 7:967 lid 4 BW.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– Op grond van artikel 7:967 lid 2 BW wordt de aanwijzing van de begunstigde die in hoedanigheid is aangeduid vermoed te zijn gedaan voor diegene die de hoedanigheid heeft op het moment dat de aanwijzing onherroepelijk wordt. Dat is het moment dat het verzekerd risico zich heeft verwezenlijkt en dus het moment van overlijden van de verzekerde (art. 7:968). In de polis is bepaald dat uitsluitend de echtgenoot of partner ten tijde van het overlijden als begunstigde heeft te gelden. Consument en verzekerde waren ten tijde van het overlijden niet meer gehuwd. Verzekerde heeft in het aanvraagformulier geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om van de standaardbegunstiging af te wijken en ook na de echtscheiding is de begunstiging niet gewijzigd.
– De begunstiging in de polis is in overeenstemming met de destijds geldende Wet op de loonbelasting 1964 maar gaat minder ver dan de mogelijkheden die de wet biedt. Art. 11 lid 1 onder e sub 1 bepaalt niet dat de begunstiging van de echtgenoot ook geldt voor de
ex-echtgenoot.
– De begunstiging zoals opgenomen in het aanvraagformulier is op de polis aangetekend teneinde te voldoen aan de fiscale wet- en regelgeving. Op grond van die regelgeving is het voor onderhavige verzekering niet mogelijk om kinderen ouder dan 30 jaar en erfgenamen als begunstigde aan te wijzen. Erfgenamen zijn daarom niet op de polis als begunstigde aangetekend. Ook als erfgenaam kan Consument dus geen aanspraak op de uitkering maken.

5. Beoordeling

5.1. In de kern ligt de vraag voor of Consument, als ex-echtgenoot en erfgenaam van verzekerde, aanspraak kan maken op uitkering onder de verzekering.
5.2. Daarbij wordt vooropgesteld dat bij het afsluiten van de verzekering in 2001 voor alle partijen duidelijk was dat beoogd werd Consument als echtgenoot te begunstigen. Op het aanvraagformulier is verder de erfgenaam van de verzekerde genoemd als vierde begunstigde en Consument en verzekerde hebben elkaar bij de echtscheiding als enig erfgenaam aangewezen, zodat moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de verzekerde was dat Consument ook na de echtscheiding, bij zijn overlijden als begunstigde onder de verzekering zou blijven gelden. Ter zitting is voorts gebleken dat Aangeslotene bij de koopsomberekening ervan is uitgegaan dat de verzekering ook ten behoeve van Consument is gesloten en dat na overlijden van verzekerde aan haar een uitkering zou worden gedaan. Gesteld noch gebleken is dat Aangeslotene bij de koopsomberekening rekening heeft gehouden met de situatie dat de uitkering na een echtscheiding aan haar zou vervallen. Aangeslotene heeft ter zitting ook verklaard dat, wanneer in 2009 een verzoek zou zijn gedaan de begunstiging te wijzigen teneinde Consument, als gewezen echtgenoot, als begunstigde aan te wijzen, zij dit zonder meer had aangetekend op de polis zonder dat dit enige consequentie voor de hoogte van de koopsom of de uitkering zou hebben gehad. In dat geval zou Aangeslotene na het overlijden van de verzekerde tot uitkering aan Consument zijn overgegaan. Dit een en ander in aanmerking genomen, stelt de Commissie vast dat het steeds de bedoeling van alle partijen is geweest om Consument als begunstigde onder de verzekering aan te merken voor het kapitaal dat wordt uitgekeerd bij het overlijden van de verzekerde vóór de einddatum van de verzekering.
5.3. Vervolgens is van belang dat in het polisaanhangsel voor de omschrijving van de begrippen ‘echtgenoot’ en ‘partner’ is verwezen naar artikel 11 lid 1 onder e sub 1 van de Wet op de loonbelasting 1964. Vast staat dat met die verwijzing bedoeld is aan te sluiten bij die wet zodat de begunstigde een beroep kan doen op de in die wet geregelde fiscale gevolgen van de verkrijging van de uitkering. De verwijzing heeft dus geen verzekeringstechnische achtergrond in die zin dat daarmee is bedoeld bepaalde categorieën van begunstiging uit te sluiten.
5.4. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond moet dan worden beoordeeld of Consument als begunstigde onder de verzekering aanspraak kan maken op een uitkering.
5.5. De Commissie is van oordeel dat de door Consument bepleite uitleg van de begrippen ‘echtgenoot’ en ‘partner’ niet kan worden gevolgd. Indien, zoals door Consument gesteld, ervan wordt uitgegaan dat met de omschrijving van de begunstigde als ‘Echtgenoot of partner in de zin van artikel 11 lid 1e sub 1 van de wet op de loonbelasting’ alle in artikel 11 genoemde categorieën als begunstigden worden bedoeld, kan er bij de vraag aan wie moet worden uitgekeerd geen rangorde worden aangebracht tussen de diverse in artikel 11 lid 1e sub 1 van de Wet op de Loonbelasting 1964 genoemde categorieën terwijl die ook naast elkaar kunnen bestaan. Dit zou bijvoorbeeld tot gevolg kunnen hebben dat zowel de huidige als de voormalige echtgenoot en de voormalige partner naast elkaar als begunstigden moeten worden aangemerkt. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest.
5.6. Daar staat evenwel tegenover dat het gelet op het feit dat als vaststaand moet worden aangenomen dat steeds is beoogd om Consument ook na de echtscheiding als begunstigde onder de verzekering aan te merken de in de polis opgenomen omschrijving, die slechts om fiscale redenen verwijst naar de omschrijving in de Wet op de Loonbelasting 1964, de bedoeling van partijen niet goed weergeeft. De conclusie is dan dat de door partijen beoogde begunstiging in de polis ten onrechte te beperkt is geformuleerd.
De Commissie acht het onder die omstandigheden en mede gelet op het feit dat Aangeslotene in 2009 bereid zou zijn geweest om de begunstiging op de polis aan te passen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien Aangeslotene met een beroep op de te beperkte omschrijving in de polis, in afwijking van de door alle partijen bij de totstandkoming beoogde begunstiging, uitkering aan Consument als gewezen echtgenoot zou kunnen weigeren. Dit brengt mee dat Aangeslotene in dit geval geen beroep op de beperkte omschrijving van de begunstigde in de polis toekomt en de vordering van Consument tot uitkering onder de verzekering, als na te noemen zal worden toegewezen.
5.7. Consument vordert tevens een bedrag van € 10.000,- aan advieskosten. De Commissie begrijpt dat het daarbij gaat om kosten ter zake van de in het kader van deze procedure verleende (rechts)bijstand. Nu Consument in het gelijk wordt gesteld komen deze kosten tot een redelijk bedrag voor vergoeding in aanmerking. De Commissie zal de vordering overeenkomstig het daarvoor bij de rechtbanken gehanteerde tarief toewijzen tot een bedrag van € 2.842,-.
5.8. Op grond van artikel 40.4 van het Reglement van de Commissie is deze uitspraak niet-bindend nu aan hoofdsom een bedrag wordt toegewezen van meer dan
€ 250.000,-. De Commissie is van oordeel dat het belang van het onderhavige geschil rechtvaardigt dat zowel voor Consument als Aangeslotene beroep open staat tegen de hierboven verwoorde beslissing van de Commissie als bedoeld in artikel 5.6 van het Reglement van de Commissie van Beroep, dat wil zeggen ongeacht of wordt voldaan aan de vereisten van artikel 5 leden 1 en 3 van het Reglement van de Commissie van Beroep.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij niet-bindend advies vast dat Aangeslotene binnen een termijn van vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd alsnog aan Consument, als begunstigde onder de verzekering, de verzekerde uitkering(en) dient te doen en aan Consument vergoedt de kosten van rechtsbijstand van € 2.842,- en haar eigen bijdrage aan de behandeling van deze klacht, zijnde € 50,-.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak