Mijn Kifid

Uitspraak 2014-420 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-420 d.d.
28 november 2014
(mr. R.J. Paris, voorzitter, drs. A. Adriaansen en mr. W.H.G.A. Filott mpf, leden en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Samenvatting

Consument heeft, in het kader van een kredietaanvraag van een derde, een fictief loondienstverband gecreëerd tussen zijn eenmanszaak en deze derde. Consument heeft Aangeslotene op de hoogte gesteld van bovengenoemd feit, waarna Aangeslotene de persoonsgegevens van Consument, alsmede de gegevens van de eenmanszaak van Consument, in het Externe Verwijzingsregister heeft opgenomen. De Commissie beslist dat Consument, voor zover zijn klacht betrekking heeft op de opname van de gegevens van zijn eenmanszaak, niet ontvankelijk is. Ten aanzien van het overige oordeelt de Commissie dat Consument voldoende is doordrongen van de integriteit die is vereist in de uitoefening van zijn beroep en hij thans geen bedreiging meer vormt voor de financiële sector. Het voorgaande leidt ertoe dat niet langer aan de voorwaarden van het Protocol is voldaan en de persoonsgegevens van Consument op korte termijn uit het Externe Verwijzingsregister dienen te worden verwijderd. De vordering van Consument wordt deels toegewezen.

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap Interbank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier inclusief bijlagen, ontvangen op
15 april 2014;
– de brief van Consument van 21 mei 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 4 november 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Consument verleent, handelend onder de naam ‘[X]’, zijnde een eenmanszaak, financiële diensten aan derden.
3.2. In 2011 heeft Consument, in het kader van een kredietaanvraag van de heer [Z], een fictief loondienstverband gecreëerd tussen [X] en de heer [Z].
3.3. Bij brief van 23 maart 2011 heeft Consument Aangeslotene op de hoogte gesteld van bovengenoemd feit.
3.4. Op 28 maart 2011 heeft Crédit Agricole Consument bericht dat zijn persoonsgegevens, alsmede de gegevens van de eenmanszaak van Consument, voor de duur van 8 jaar zijn opgenomen in het Externe Verwijzingsregister (hierna: het EVR).
3.5. Aangeslotene heeft de bepalingen van het Protocol ‘Incidentenwaarschuwings – systeem Financiële instellingen’ van 3 maart 2011 (hierna: Protocol) onderschreven en is daaronder gerechtigd om onder bepaalde voorwaarden gegevens van haar cliënten vast te leggen in het daarbij behorende Incidentenregister en EVR. Het Protocol bevat onder meer de volgende bepalingen:
“5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
[…]
5.3 Verwijdering van gegevens uit het Extern Verwijzingsregister
5.3.1 Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 Protocol wordt voldaan draagt de Deelnemer zorg voor verwijdering van de door de Deelnemer opgenomen Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister.”
3.6. Bij brief van 20 augustus 2012 heeft de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), op basis van een voorlopig oordeel, het voornemen tot intrekking van de vergunning van [X] aan Consument kenbaar gemaakt.
3.7. Op 17 december 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de AFM, waarbij Consument en zijn advocaat aanwezig waren. De AFM heeft Consument tijdens dit gesprek verzocht om een plan van aanpak op te stellen waarin wordt vermeld hoe de bedrijfsvoering van [X] wordt ingericht zodat wetsovertredingen in de toekomst worden tegengegaan en risico’s met betrekking tot het samenwerken met medewerkers en andere partijen tot een minimum worden beperkt.
3.8. Bij brief van 9 januari 2013 heeft Consument zijn plan van aanpak aan de AFM bekend gemaakt.
3.9. Bij brief van 21 maart 2013 heeft de AFM Consument bericht dat zij afziet van verdere maatregelen en het onderzoek naar [X] sluit.
3.10. Op 20 juni 2013 heeft het bureau [Y] een zogenaamde Wft Audit bij [X] uitgevoerd, waaruit een aantal aanbevelingen is voortgevloeid.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert primair dat Aangeslotene wordt veroordeeld tot verwijdering van de persoonsgegevens van Consument, alsmede de gegevens van [X], uit het EVR en subsidiair dat Aangeslotene wordt veroordeeld tot het verkorten van de duur van de registraties.
4.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
– Er wordt niet langer voldaan aan de criteria van artikel 5.2.1 van het Protocol. De activiteiten van Consument vormen geen bedreiging (meer) voor de financiële sector. De registratie van Consument draagt dan ook niet langer bij aan de verwezenlijking van het door de financiële instellingen beoogde doel van het Incidentenwaarschuwingssysteem, te weten het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector. Daarmee komt de proportionaliteit van de opname te vervallen.
– Artikel 5.3.1 van het Protocol bepaalt dat de gegevens uit het EVR moeten worden verwijderd indien niet langer wordt voldaan aan de criteria van artikel 5.2.1 van het Protocol.
– Consument wordt onevenredig getroffen door de registratie van zijn persoonsgegevens in het EVR. De opname in het EVR is disproportioneel.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
– De registratie voldoet nog steeds aan de eisen van artikel 5.2.1 van het Protocol. Consument heeft geenszins aannemelijk gemaakt waarom de gegevens met onmiddellijke ingang uit het EVR verwijderd zouden moeten worden.
– De voortdurende registratie van de gegevens van Consument kan de proportionaliteitstoets als bedoeld in artikel 5.2.1 sub c van het Protocol doorstaan.

5. Beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1. Alvorens de Commissie tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan komen, dient zij na te gaan of Consument ontvankelijk is in diens klacht. In dit kader overweegt de Commissie als volgt. Ingevolge artikel 9.1. van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: het Reglement) behandelt en beslist de Commissie over klachten van individuele Consumenten tegen Aangeslotene. Onder het begrip Consument wordt in het Reglement verstaan: “De afnemer van een Financiële dienst, indien en voor zover die afnemer een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.” De Commissie oordeelt dat Consument, voor zover zijn klacht betrekking heeft op de opname van de gegevens van [X] (de eenmanszaak van Consument), handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en derhalve niet kan worden aangemerkt als Consument in de zin van het Reglement. Dit betekent dat Consument met betrekking tot dit klachtonderdeel niet ontvankelijk is.
Inhoudelijk
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat Aangeslotene in 2011 heeft mogen overgaan tot het opnemen van de persoonsgegevens van Consument in het EVR. Ter beoordeling ligt de vraag voor of thans nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor opname van de persoonsgegevens van Consument in het EVR, zoals omschreven in het Protocol.
5.3. Artikel 5.2.1 van het Protocol bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens kunnen worden opgenomen in het EVR. Het moet gaan om gedragingen van een (rechts)persoon die een bedreiging vormden of (kunnen) vormen voor de continuïteit en integriteit van financiële instellingen, de financiële belangen van cliënten en/of de financiële belangen van de (organisatie van de) financiële instelling. Hierbij dient een proportionaliteitsafweging te worden gemaakt. Artikel 5.3.1 van het Protocol bepaalt vervolgens dat indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 van het Protocol wordt voldaan de gegevens uit het EVR dienen te worden verwijderd.
5.4. Gelet op het handelen van Consument nadat het incident is voorgevallen alsmede diens houding en toelichting ter zitting is de Commissie ervan overtuigd dat het ging om een eenmalige misstap van Consument. De Commissie neemt daarbij in aanmerking dat Consument het incident bij brief van 23 maart 2011 zelf heeft gemeld bij Aangeslotene. Uit de stukken van het dossier is de Commissie voorts gebleken dat Consument de aanbevelingen voortvloeiend uit het rapport van het Bureau [Y] heeft opgevolgd. Naar het oordeel van de Commissie is Consument voldoende doordrongen van de integriteit die is vereist in de uitoefening van zijn beroep en vormt hij thans geen bedreiging meer voor de financiële sector. Het voorgaande leidt ertoe dat niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 van het Protocol is voldaan en de persoonsgegevens van Consument op grond van artikel 5.3.1 van het Protocol op korte termijn uit het EVR dienen te worden verwijderd. De Commissie acht 1 januari 2015 een redelijke datum voor het verwijderen van de gegevens.
5.5. Nu Consument ten dele in het gelijk wordt gesteld, dient Aangeslotene de door Consument in verband met de behandeling van het geschil gemaakte kosten van € 50,- te vergoeden. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.
5.6. Ten overvloede merkt de Commissie op dat zij Aangeslotene in overweging wil geven om, analoog aan deze uitspraak, (ook) de gegevens van [X] uit het EVR te verwijderen.

6. Beslissing

De Commissie:

(a) beslist dat Consument, voor zover zijn klacht betrekking heeft op de opname van de gegevens van [X] in het EVR, niet ontvankelijk is.

(b) stelt bij bindend advies vast dat Aangeslotene zorg draagt voor verwijdering van de
persoonsgegevens van Consument uit het EVR per 1 januari 2015 alsmede aan Consument vergoedt de eigen bijdrage aan de behandeling van deze klacht.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak