Mijn Kifid

Uitspraak 2015-004 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2015-004 d.d. 12 februari 2015
(mw. mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. dr. S.B. van Baalen, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs en
mr. J.B.B.M. Wuisman, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Samenvatting

Beleggingsverzekering. Klachten over advisering. Klachten over informatieverstrekking over de overlijdensrisicopremie, het hefboomeffect en de bijkomende kosten van de verzekering. Verzekeraar had nadrukkelijk moeten waarschuwen voor de mogelijke negatieve gevolgen van het hefboomeffect. Schade: verzekerde is in dit geval door toepassing van de Compensatieregeling voldoende gecompenseerd voor het hefboomeffect. Geen ondeugdelijk product. Dwaling.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1 Belanghebbende heeft bij een op 27 januari 2014 bij Kifid binnengekomen beroepschrift op de voet van artikel 43.1 van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening in verbinding met artikel 5.1 van het Reglement Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Reglement van Beroep) de uitspraken van de Geschillen¬commissie Financiële Dienst¬verlening (verder: Geschillen¬commissie) van 10 juni 2013 en 16 december 2013 (dossiernr. [nummer]) – voor zover gewezen tussen Belanghebbende en de Tussenpersoon – ter toetsing voorgelegd.

1.2 De Tussenpersoon heeft een verweer¬schrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 14 april 2014. Beide partijen waren aanwezig en hebben hun standpunt nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord. De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met behandeling van de zaak tussen Belanghebbende en [naam] N.V. (hierna: de verzekeraar) (zaaknummer [nummer 1]).

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraken van de Geschillen¬commissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat op grond van:

– hetgeen de Geschillencommissie onbestreden heeft vastgesteld,
– de niet of niet voldoende weersproken inhoud van de stukken van het geding en
– hetgeen bij de mondelinge behandeling is gebleken,
uit van het volgende.
(i) Belanghebbende is geboren in 1948, zijn echtgenote in 1949. Belanghebbende had ter financiering van zijn woning een spaarhypo¬theek bij [naam] B.V. Daaraan gekoppeld had hij een aan [naam] B.V. verpande levensverzekering bij [Verzekeraar X]. Deze verzekering voorzag in een uitkering van fl. 149.000,- op 3 april 2014, dan wel bij overlijden van Belanghebbende vóór die datum. De premie bedroeg
fl. 312,31 per maand.

(ii) Op 14 mei 1999 heeft de Tussenpersoon een offerte doen toekomen voor het oversluiten van de hypothecaire geldlening en de [Verzekeraar X] levens-verzekering.
De offerte betrof een nieuwe hypothecaire lening van fl. 216.000,-, waarvan een bedrag van fl. 60.000,- aflos¬sings¬vrij (looptijd 30 jaar) en een bedrag van fl. 156.000,- gekop¬peld aan een bij de verzekeraar af te sluiten beleggingsverzekering
(looptijd 15 jaar).

(iii) Vervolgens heeft Belanghebbende – via de Tussenpersoon – bij aanvraagformulier van 26 mei 1999 bij de verzekeraar een beleggings¬verzekering afgesloten. Het betrof een [naam] BelegPlan met polisnummer [nummer 2]. De verzekering had als ingangsdatum 1 juli 1999 en als richt-einddatum 1 juli 2014. Belanghebbende en zijn echt¬genote waren de verzekerden. De beleggingsverzekering had blijkens de polis de volgende kenmerken:

– De verzekeringssom bedroeg fl. 156.000,-.
– Indien verzekerden op de richt-einddatum nog in leven zouden zijn, zou de beleggingswaarde van de verzekering worden uitgekeerd.
– Bij overlijden vóór die datum zou aan de langst¬levende echtgenoot de verzekeringssom worden uitgekeerd, of de met 10% verhoogde beleggingswaarde van de verzekering, indien die hoger zou zijn.
– De premie bedroeg fl. 378,- per maand vanaf 1 augustus 1999 tot en met
30 juni 2014.
– Het investeringsdeel van de premie werd voor 100% in het [naam] Mixfonds belegd.
– De kosten van de verzekering (premie overlijdensrisico, beheerskosten, administratiekosten, incassokosten en eventuele wijzigingskosten) werden verrekend door onttrekking van aan de verzekering toegewezen beleggingseenheden.

(iv) Op 20 januari 2000 is een nadere offerte uitgebracht ter zake van de beleggings-verzekering in verband met een eenmalige extra storting van fl. 31.321,-, die
ver¬band hield met de afkoop van de onder (i) genoemde levens¬verzekering bij [Verzekeraar X]. Als gevolg hiervan werd de premie verlaagd naar fl. 337,- per maand. Op 4 februari 2000 heeft de verzekeraar een nieuwe polis afgegeven waarin deze wijzigingen zijn verwerkt.

(v) Op 31 december 2010 bedroeg het saldo van de beleggings¬verze¬kering € 25.930,54.

3.2 Belanghebbende heeft in de procedure bij de Geschillencommissie betaling van de Tussenpersoon gevorderd van een bedrag van € 65.699,-, waarvan een bedrag van
€ 5.000,- aan kosten. Belanghebbende heeft dezelfde vordering tegen de verzekeraar ingesteld. De klachten van Belanghebbende komen er kort gezegd op neer dat de beleggingsverzekering een moei¬lijk te doorgronden product is en dat de Tussenpersoon onvol¬doende infor¬matie heeft verschaft over (met name) de premie voor het over¬lijdens-risico en de kosten van de verzekering en invloed hiervan op de omvang van de uit te keren beleggingswaarde (het hefboom¬effect). Belanghebbende meent dat de beleggings-verzekering nooit, althans niet op de wijze als is gebeurd, aan hem verkocht had mogen worden.

3.3 Samengevat weergegeven heeft de Geschillencommissie overwogen dat op de Tussenpersoon een zelfstandige taak rust om Belanghebbende te informeren en te adviseren over de door hem te sluiten beleg¬gings¬overeenkomst. De Geschillencommissie constateert dat de ver¬plichting tot informatieverstrekking ter zake van de in rekening gebrachte kosten en de premie voor het overlijdensrisico is nage¬leefd, maar dat niet voldoende is gewaarschuwd tegen de gevolgen van het zogenoemde “hefboomeffect”. De uit deze tekortkoming voort¬vloeiende schade dient binnen redelijke grenzen te worden vergoed. Voor het vaststellen van de omvang van de schade zoekt de Geschil¬len¬commissie aansluiting bij de “Compensatieregeling”. Zij consta¬teert dat de verzekeraar deze regeling op correcte wijze heeft toegepast en komt tot de conclusie dat Belanghebbende aldus is gecompenseerd voor de door hem geleden schade. De vorderingen van Belanghebbende worden om die reden afgewezen.

3.4 In hoger beroep heeft Belanghebbende – naar de Commissie van Beroep begrijpt – het volgende gevorderd (vgl. nr. 12.4 en volgende van het beroepsschrift in verbinding met
nr. 4 pleitnota in hoger beroep).

– Primair vordert Belanghebbende schadevergoeding waarbij wordt uit¬gegaan van “de gestanddoening van het geactualiseerde gereali¬seerde bruto historisch rendement als gemiddeld rendement over de verstre¬ken looptijd, gecorrigeerd voor informatie- c.q. productgebreken”. Het gaat hierbij – naar de Commissie van Beroep begrijpt – om een schadebedrag van € 79.455,-.
– Subsidiair vordert Belanghebbende schadevergoeding waarbij wordt uitgegaan van de fictieve situatie van “een product recall die (tenminste) 5 jaar geleden zou hebben plaatsgevonden en waarin, onder gelijktijdige verwijdering uit de overeenkomst van productgebreken een garantiekapitaalregeling zou zijn aangeboden met uitzicht op het alsnog behalen van de beoog¬de eindwaarde”, althans conversie van de overeenkomst omdat deze tot stand is gekomen op grond van dwaling.
– Nog meer subsidiair vordert Belanghebbende ontbinding van de over¬een¬komst, “met schadeloosstelling ter hoogte van het verschil tussen premierestitutie vermeerderd met wettelijke rente en actuele polis¬waarde (vermeerderd met wettelijke rente sinds uitkeringsdatum).”
– Tot slot vordert Belanghebbende een vergoeding voor de advies¬kosten als bedoeld in artikel 40 lid 9 van het Reglement Geschillen¬commissie, vermeerderd met de proceskosten in hoger beroep, alsmede restitutie van de eigen bijdrage.
4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende heeft 45 bezwaren tegen de uitspraak van de Geschil¬lencommissie aangevoerd. Deze bezwaren 1 tot en met 5 kunnen op zichzelf niet leiden tot de verniet-iging van de bestreden uitspraak, nu hierin wordt geklaagd dat de Geschillencommissie ten onrechte niet is ingegaan op alle feiten, omstandigheden en argumenten die Belanghebbende naar voren heeft gebracht. De Commissie van Beroep zal bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak rekening houden met hetgeen in verband met deze bezwaren is aangevoerd.

4.2 De overige bezwaren zullen gezamenlijk worden behan¬deld. In de kern komt het erop neer dat Belanghebbende van mening is dat de Tussenpersoon hem vóór het afsluiten van de beleggings¬verzekering onvol¬doende informatie en advies heeft verstrekt. Samengevat weergegeven voert Belanghebbende aan dat:

A. hem geen zorgvuldig advies is verstrekt ten tijde van het sluiten van de overeen-komst, met name niet over het verzekeren van het overlijdensrisico;
B. hem geen behoorlijk beleggingsadvies is verstrekt, terwijl ook is nagelaten zijn beleggingskennis en –ervaring te onderzoeken;
C. hem niet, althans niet op een volledige, nauwkeurige en begrijpe¬lijke wijze is uitgelegd welk beslag de voor zijn rekening komende (eerste-, beheers- en TER-) kosten zouden leggen op de premie, die – uitgaande van een rendementspercentage van 8% – voor hem was bepaald als nodig voor het opbouwen van het vermogen of kapitaal waarmee de hypothecaire lening te zijner tijd zou worden afgelost;
D. hem niet, althans niet op een volledige, nauwkeurige en begrijpe¬lijke wijze is uit-gelegd welk beslag de voor zijn rekening komen¬de overlijdensrisicopremie zou leggen op de premie, die – uit¬gaan¬de van een rendementspercentage van 8% – voor hem was bepaald als nodig voor het opbouwen van het vermogen of kapitaal waar-mee de hypothecaire lening te zijner tijd zou worden afgelost;
E. hem niet, althans niet op een volledige, nauwkeurige en begrijpe¬lijke wijze is uit-gelegd wat bij een (beduidend) lager rende¬ments¬percentage dan voor de bepaling van de premie was aange¬houden de gevolgen zouden zijn voor de overlijdens-risicopremie en in het verlengde daarvan, samen met de overige voor zijn rekening komende kosten, voor de opbouw van het vermogen of kapitaal waar¬mee de hypothecaire lening te zijner tijd zou worden afgelost (het zgn. hefboom- en inteereffect);
F. de beleggingsverzekering die hij heeft gesloten een ondeugdelijk product is dat niet op de markt gebracht had mogen worden.

Advisering omtrent het overlijdensrisico (klacht A)

4.3 Belanghebbende stelt dat er geen enkele aanleiding was om een hoge overlijdensrisico-dekking op twee levens af te sluiten, omdat er vol¬doende voorzieningen waren om ervoor te zorgen dat zijn echtgenote in de woning zou kunnen blijven wonen indien hij zou komen te over¬lijden. Belanghebbende wijst erop dat de executiewaarde van de woning destijds op fl. 290.000,- was getaxeerd, terwijl de lening maar fl. 216.000,- bedroeg en het doelkapitaal van de verzekering fl. 156.000,- was. Belanghebbende had ook voldoende (goedkopere) alternatieven gehad om het overlijdensrisico af te dichten. De gekozen overlijdensrisico-dekking zorgde voor een zeer hoog risico op een aanzienlijke restschuld, hetgeen Belanghebbende destijds niet heeft kunnen doorgronden.

4.4 De Commissie van Beroep overweegt hierover het volgende. Uit de offerte, de verzekerings¬voorwaarden en de daarop betrek¬king hebbende toelichting moet het voor Belanghebbende duidelijk zijn geworden dat er een overlijdensrisicoverzekering op beide levens zou worden gesloten, wat de omvang van de dekking was en hoe hoog de bij¬-behorende premie zou kunnen zijn. Belanghebbende heeft niet, althans niet voldoende concreet, gesteld dat hij destijds niettemin niet heeft begrepen dat hij een overlijdensrisico verzekering voor beide levens afsloot, terwijl hij eigenlijk slechts zijn eigen leven tegen (mogelijk) een lager bedrag wenste te verzekeren. Dat Belanghebbende de uitgebreide verzekering inmiddels niet meer noodzakelijk acht, betekent nog niet dat de Tussenpersoon in 1999 had moeten begrijpen dat deze dekking niet passend was. De klacht dat de Tussenpersoon ten onrechte een (hoge) over¬lijdens¬risico¬dekking heeft geadviseerd, faalt daarom.

Klachten over het beleggingsadvies (klacht B)

4.5 Belanghebbende klaagt dat de Tussenpersoon hem beter had moeten informeren en adviseren over de deelname aan het beleggings¬fonds waarvoor Belanghebbende uiteindelijk heeft gekozen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Belanghebbende nog toegelicht dat hij destijds heeft besloten om zijn hypo¬theek over te sluiten omdat hij ontevreden was over de dienst¬verlening van [Verzekeraar X]. Hij heeft zich tot de Tussenpersoon gewend voor advies, omdat hij vertrouwen had in die onderneming. Het advies van de Tussen¬persoon heeft hij daarom zonder enige aarzeling geaccepteerd, zonder zich bijzonder te verdiepen in de details van het advies. Hij nam aan dat het wel goed zou zitten.

4.6 De Tussenpersoon heeft bestreden dat Belanghebbende destijds niet toereikend is geadviseerd over het fonds waarin belegd zou gaan worden.

4.7 De Commissie van Beroep constateert dat het dossier – afgezien van de offertes, brochures en dergelijke, die aan Belanghebbende zijn overhandigd voorafgaand aan het sluiten van de beleggings¬verzekering – geen informatie bevat over de wijze waarop het advies omtrent het beleggingsfonds in 1999 tot stand is gekomen. Ook de stellingen van Belanghebbende zelf zijn weinig concreet. De Tussenpersoon heeft ter zitting toegelicht dat het voor haar niet meer mogelijk is om infor¬matie over de totstand¬koming van het advies te achterhalen omdat de persoon/personen die destijds geadviseerd hebben niet langer werk¬zaam zijn voor de vennootschap en de onder¬neming bovendien in andere handen is overgegaan. Bij deze stand van zaken kan de Commissie van Beroep niet vaststellen dat de advisering van de Tussenpersoon op onzorg¬vuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Daarbij wordt in aan¬merking genomen dat aan Belanghebbende in ieder geval wel uit-voerige schrif¬telijke informatie over de beleggings¬fondsen ter hand is gesteld en dat gesteld noch gebleken is dat Belanghebbende die informatie niet zou hebben begrepen. Meer in het bijzonder heeft Belanghebbende niet onderbouwd waarom het mixfonds voor hem niet passend was en waarom hij – bij toereikende informatievoorziening – had geopteerd voor een meer defensieve vorm van beleggen.

Informatie over de kosten en de overlijdensrisicopremie (klachten C en D)

4.8 Belanghebbende klaagt voorts over tekortkomingen in de door de verzekeraar verschafte, schriftelijke informatie over de kosten van de verzekering en over de omvang en wijze van berekening van de overlijdensrisicopremie. Hij meent dat de Tussenpersoon voor deze tekortkomingen mede aansprakelijk is. Belanghebbende meent kennelijk dat de Tussenpersoon moet instaan voor de juistheid van het door de verzekeraar samengestelde informatiemateriaal. In hoeverre deze opvatting juist is, kan in het midden blijven. Uit de uitspraak van de Commissie van Beroep tussen Belanghebbende en de verzekeraar (nr. [2015-003]) volgt dat niet is gebleken dat de verzekeraar op dat punt toereken¬baar tekort is geschoten. Daarmee is er ook geen grondslag meer om de Tussenpersoon aansprakelijk te achten.

Informatie over het hefboom- en inteereffect (klacht E)

4.9 Ter zake van het verschaffen van informatie over het hefboom- en inteer effect geldt het volgende. De Geschillen¬commissie heeft geoor¬deeld dat de verzekeraar heeft nagelaten in haar informatie¬materiaal een nadrukkelijke waarschuwing te zetten dat door het optreden van het hefboomeffect, afhankelijk van de ont¬wikkeling op de effecten¬markten, door de invloed van de over¬lijdens¬¬risico¬premie en de kosten, de kans aanwezig was dat na afloop van de verzekering de verzekeringsuitkering ontoereikend zou zijn om de gesloten hypothecaire geldlening volledig af te lossen. De Commissie van Beroep zal dit oordeel hieronder tot uitgangspunt nemen. De Tussenpersoon heeft weliswaar bezwaren tegen dit oordeel (nrs. 25 e.v. van haar verweerschrift in hoger beroep), maar heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Geschillencommissie. Zij had daarbij ook geen belang omdat de Geschillencommissie de vorde¬ringen van Belanghebbende, ook voor zover die stoelen op het verstrekken van onvoldoende informatie over het inteer- en hefboomeffect, heeft afgewezen. De Commissie van Beroep zal de bezwaren van de Tussenpersoon daar-om slechts behoeven te behandelen indien zij tot de conclusie komt dat de grieven van Belanghebbende (deels) slagen en de vorderingen van Belang¬hebbende, voor zover zij stoelen op de grond dat onvoldoende informatie over het inteer- en hefboomeffect is verstrekt, wel toewijsbaar zouden kunnen zijn.

4.10 De Geschillencommissie heeft geoordeeld dat Belang¬hebbende binnen redelijke grenzen dient te worden gecompenseerd voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het hefboomeffect. De Geschillen¬commissie is van oordeel dat de schade kan worden berekend aan de hand van de zogeheten “Compensatieregeling”, aan welke rege¬ling een overeenkomst ten grondslag ligt tussen (onder meer) de verzekeraar en diverse belangen-organisaties. De met die regeling voor het hefboomeffect geboden compensatie komt in de kern erop neer dat Belanghebbende niet meer premie voor zijn overlij¬dens¬¬¬risico-verzekering hoeft te voldoen dan hij zou hebben voldaan bij een gemiddeld rendement van 6%. Naar het oordeel van de Geschillen¬commissie heeft Belanghebbende geen zwaar-wegende argu¬menten naar voren gebracht op grond waarvan in zijn geval van deze Compensatie¬regeling zou moeten worden afgeweken. Voorts is de Compensatierege¬ling correct uitgevoerd, zodat Belanghebbende binnen redelijke grenzen is gecompenseerd voor de nadelige gevolgen van het hefboom¬effect, aldus de Geschillencommissie.

4.11 Belanghebbende klaagt dat de schadevergoeding die de verzekeraar op grond van de Compensatieregeling heeft verstrekt, een bedrag van € 1.730,76, ontoereikend is omdat in die regeling met een aantal relevante factoren geen rekening wordt gehouden. Hij wijst erop dat bij zijn beleggingsverzekering de “premie wordt onttrokken aan de actuele polis-waarde” hetgeen “leidt tot verkoop van participaties en (daardoor) onder omstandigheden tot een onherstelbare schade van de beleggings¬waarde”. De kans op schade is vooral hoog in het zich hier voordoende geval waarin sprake is van een hoge vaste overlijdens¬risicodekking op twee levens, met een hoge instapleeftijd. Voorts stelt Belanghebbende dat er nauwelijks sprake is geweest van tegenvallende koersontwikkelingen omdat het gereali¬seerd gemiddeld historisch rendement ongeveer 7,85% heeft bedragen, dus nauwelijks afwij¬kend van het voorbeeldrendement en veel hoger dan het fictieve rendement waarmee in de Compensatieregeling is gerekend. Het tegen¬vallende resultaat is dus niet (althans niet in overwegende mate) te wijten aan negatieve koersontwikkelingen, aldus Belanghebbende.

4.12 De verzekeraar heeft in haar akte van 22 juli 2013, die ook in het geding is gebracht in de zaak tussen Belanghebbende en de Tussenpersoon, toegelicht dat er bij de beleggings-verzekering van Belanghebbende geen sprake was van een inteereffect omdat in 2007 de som van de inleg hoger was dan de som van alle onttrekkingen van dat jaar. De compensatie van Belanghebbende is – zo licht de verzekeraar toe aan de hand van bijlage 4 bij de Compensatieregeling – berekend door voor iedere afzonderlijke maand van de looptijd van de verzekering te berekenen (a) welke risicopremie in die maand daad-werkelijk is onttrokken en (b) welke risicopremie in die maand zou zijn onttrokken als het rendement 6% zou zijn geweest. Het verschil tussen (a) en (b) wordt vervolgens – per maand – omgezet in beleggingseenheden. Indien dit uiteindelijk resulteert in een positief aantal beleggingseenheden wordt dit aantal vermenigvuldigd met de koers op de “berekenings¬datum”. Dit bedrag is vervolgens als compensatie uitgekeerd.

4.13 De Commissie van Beroep overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat het hefboomeffect van de onderhavige beleggings¬verzekering samenhangt met de overlijdens-risico¬dekking die aan de verze¬kering is ver¬bonden, in die zin dat bij tegenvallende koersen meer overlijdensrisicopremie in rekening wordt gebracht omdat de ver¬schuldigde premie voor het overlijdensrisico wordt vastgesteld aan de hand van het verschil tussen de op-gebouwde waarde in de verze¬kering en de gewenste uit¬kering bij overlijden (het
overlij¬dens¬¬risicokapitaal). Naar mate de dekking (gewenste uitkering bij overlijden) hoger ligt, kan bij tegen¬vallende koersen het verschil tussen de werkelijk opgebouwde waarde en het overlijdensrisico¬kapitaal groter worden en is er meer premie verschuldigd.

4.14 In de Compensatie¬regeling wordt het nadeel van het de hefboom¬effect berekend door te bepalen hoeveel over¬lijdensrisicopremie door teleur¬stellende koersen meer in rekening is gebracht dan wanneer het koersverloop volgens rede¬lijke verwach¬tingen was verlopen. Meer concreet wordt in die regeling het werke¬lijk (tegenvallende) rende¬ment vergeleken met een fictief rendement van 6%.
De stelling van Belanghebbende dat het fictief rendement te laag is vastgesteld omdat het feitelijk gerealiseerde rendement 7,85% is, berust klaarblijkelijk op een onjuiste lezing van het waardeover¬zicht van 2012. Naar de verzekeraar heeft toegelicht ziet het percentage van 7,85% op het rendement van het [naam] Mixfonds over de afgelopen twintig jaar, hetgeen niet hetzelfde is als het historisch rendement van de beleggingsverzekering van Belang¬hebbende. Voor het overige heeft Belanghebbende onvol¬doende toegelicht waarom de keuze voor een percentage van 6% aan fictief rendement (in zijn geval) niet passend zou zijn.
Ook de omstandigheid dat Belanghebbende een hoge overlijdensrisico¬dekking op twee levens had, leidt niet tot de conclusie dat de Compensatie¬regeling in dit geval geen passende schadevergoeding zou opleveren. Dat een groter deel van de premie van de beleggings¬verzekering besteed diende te worden aan de premie voor de dekking van het overlijdensrisico vanwege de keuze voor een (hoge) overlijdensrisicodekking op twee levens, valt als zodanig niet als een gevolg van het hefboomeffect aan te merken. Voor het overige is het hefboomeffect in de berekening van de schadevergoeding verdisconteerd. Immers, in de Compensatie¬regeling is per maand een fictief rendement van 6% in de plaats gesteld van het feitelijke (sterk tegenvallende) rendement. Er is vervolgens per maand berekend welke premie voor de overlijdens¬risicoverzekering had moeten worden betaald in het fictieve geval van 6% rendement. Het verschil met de feitelijk betaalde premie is bij wijze van compensatie uitgekeerd. Daarbij moet worden bedacht dat de omstandigheid dat Belanghebbende een relatief hoge premie diende te betalen het gevolg is van de keuze voor een (hoge) overlijdensrisicodekking op twee levens en niet het gevolg van het hefboom¬effect. De Compensatieregeling biedt uitsluitend een vergoeding voor de stijging van de premie die het gevolg is van het tegenvallende rendement op de beleggingen.

4.15 Kortom, Belanghebbende bestrijdt tevergeefs dat hem in verband met het inteer- en hefboomeffect door Verzekeraar een voldoende vergoeding is verstrekt. Bijgevolg bestaat er ook geen aanleiding om nader stil te staan bij de op dit punt door de Tussenpersoon aangevoerde bezwaren.

“Ondeugdelijk product” (klacht F)

4.16 Belanghebbende heeft (subsidiair) betoogd dat hem een schade¬ver¬goeding toekomt die is gebaseerd op een (fictieve) “product recall” door de verzekeraar, waarbij de onderhavige beleggings¬verzekering zou zijn aangepast in die zin dat Belanghebbende een “garantie-kapitaalregeling” zou zijn aangeboden die hem uitzicht had gegeven op het daadwerkelijk behalen van de beoogde eindwaarde. Aan deze vordering legt Belanghebbende ten grond-slag – zo begrijpt de Commissie van Beroep – dat de beleggingsverzekering een ondeugdelijk product is, dat nooit in deze vorm had mogen worden verkocht, ook niet, zo begrijpt de Commissie van Beroep, als Belanghebbende wel deugdelijk zou zijn geïnformeerd over de risico’s van het hefboom- en inteereffect. De Tussenpersoon had dat behoren te begrijpen en had hem dit product dus niet mogen adviseren.

4.17 Naar het oordeel van de Commissie van Beroep is de stelling dat sprake is van een ondeugdelijk product onvoldoende onderbouwd. Dat aan een beleggingsverzekering risico’s kleven – met name in het geval van dalende koersen in combinatie met het hefboom- en inteer¬effect – maakt het product niet ondeugdelijk. Belanghebbende heeft – zoals hier¬voor is weergegeven – alle relevante informatie ontvangen. Uit de overeenkomst en het bij-gevoegde informatiemateriaal was voldoende duidelijk dat met de maandelijkse inleg beleggingseenheden zouden worden aangekocht, dat de omvang van het eindkapitaal afhankelijk was van het resultaat van de beleggingen en dat er geen sprake was van een gegarandeerd eindkapitaal. Daarbij komt nog dat het destijds financieel aantrekkelijk kon zijn een beleggings¬verzekering af te sluiten in plaats van sparen of beleggen, omdat – in de tijd dat Belanghebbende zijn beleggingsverzekering sloot – dit soort verzekeringen fiscaal gefaciliteerd werden, waardoor hogere rendementen konden worden behaald dan met sparen of “gewoon” beleggen. De Commissie van Beroep verwerpt derhalve de stelling dat de Tussenpersoon de onderhavige verzekeringsovereenkomst niet had mogen adviseren omdat het een ondeugdelijk product is.

4.18 Voor zover Belanghebbende jegens de Tussenpersoon een beroep op dwaling doet, ziet hij eraan voorbij dat de Tussenpersoon geen partij is bij de beleggingsverzekering.

Slotsom

4.19 De slotsom is dat de bezwaren van Belanghebbende ongegrond zijn. De beslissingen van de Geschillencommissie zullen dan ook worden bekrachtigd.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissingen.

Bekijk de volledige uitspraak