Mijn Kifid

Uitspraak 2015-017 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-017 d.d.
12 januari 2015
(mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Samenvatting

Consument heeft in het verleden een kredietovereenkomst gesloten met Aangeslotene. Consument stelt dat het krediet is afgelost uit zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering en door kwijtschelding. De Commissie overweegt dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten – bij voldoende betwisting door de tegenpartij – haar stellingen moet bewijzen. De Commissie stelt vast dat geen feiten zijn gebleken die als ondersteuning van de gestelde aflossing van het krediet kunnen gelden. Naar het oordeel van de Commissie heeft Consument tegenover de betwisting door Aangeslotene onvoldoende bewijs geleverd om de juistheid van zijn stelling te kunnen aannemen. Voor zover de vordering van Consument berust op de stelling dat, indien er wel sprake zou zijn van een openstaande vordering, Aangeslotene heeft nagelaten deze vordering te registreren bij het BKR en hij als gevolg hiervan schade heeft geleden, moet zij worden afgewezen omdat niet gebleken is dat Aangeslotene verantwoordelijk is voor de vermelding van de einddatum in het overzicht van het BKR, nog daargelaten dat Consument onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om het causaal verband met de door hem gestelde schade aan te nemen.

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief van Consument van 5 augustus 2014;
– het door Consument ondertekende klachtformulier inclusief bijlagen, ontvangen op
14 augustus 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid en dat beide partijen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden. De Commissie heeft voorts vastgesteld dat het geschil zich leent voor een schriftelijke afdoening als bedoeld in artikel 37.7 van haar Reglement.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Consument heeft in het verleden een kredietovereenkomst (hierna: ‘het Krediet’) gesloten met (een rechtsvoorganger van) Aangeslotene. Op enig moment zijn er betalingsachterstanden ontstaan ten aanzien van het Krediet. In de periode daarop volgend hebben partijen verschillende malen een betalingsregeling getroffen.
3.2. Op 17 december 1997 is, ten aanzien van het Krediet, een achterstandscodering (3) doorgegeven aan de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: ‘het BKR’).
3.3. Bij brief van 8 november 2000 heeft Consument Aangeslotene geïnformeerd over zijn financiële positie en medegedeeld dat hij uiterlijk eind november 2000 de overeengekomen betalingsregeling zal hervatten.
3.4. Bij brief van 8 december 2000 heeft Consument Aangeslotene verzocht het, conform de betalingsregeling overeengekomen, maandbedrag te verlagen. Aangeslotene heeft hierop bij brief van 19 december 2000 gereageerd, met de mededeling dat zij niet akkoord gaat met het voorstel van Consument.
3.5. Bij brief van 11 april 2003 heeft Aangeslotene Consument bericht dat de vordering wordt opgeëist en aangekondigd dat indien geen betaling volgt de vordering zal worden overgedragen aan een incassobureau. Omdat Consument niet heeft gereageerd op de brief van Aangeslotene, heeft Aangeslotene de vordering overgedragen aan een incassobureau.
3.6. In 2013 heeft Aangeslotene een creditcard verstrekt aan Consument met een bestedingslimiet van € 2.000,-. Tevens heeft Consument in deze periode een kredietovereenkomst gesloten met ABN AMRO Bank N.V. met een kredietlimiet van
€ 2.400,- en een kredietovereenkomst met SNS Bank N.V. met een kredietlimiet van
€ 1.000,-.
3.7. In het overzicht van de gegevens die op naam van Consument in het ‘Centraal Krediet Informatiesysteem’ van het BKR zijn verwerkt is, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“1. Kredietsoort Doorlopend Krediet
Contractnummer [..1..]
Bedrag 18151
Ingangsdatum 01-07-1994
Werkelijke einddatum 10-11-2007
Registratieweek 29-1994

Bijzonderheden
Code Omschrijving Met ingang van
3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt 17-12-1997”

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert primair restitutie van de door hem vanaf 1997 betaalde bedragen ten behoeve van het Krediet, zijnde een totaalbedrag van € 10.350,- vermeerderd met wettelijke rente. Subsidiair vordert Consument vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het feit dat, voor zover sprake zou zijn van een vordering van Aangeslotene op Consument, deze vordering niet bij het BKR geregistreerd stond.
4.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
– Het Krediet is reeds in 1997 afgelost. Consument is in 1995 arbeidsongeschikt geworden, waarna zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering de aflossingen ten behoeve van het Krediet gedurende 2 jaar heeft overgenomen. Het bedrag dat daarna nog openstond is kwijtgescholden. Consument verwijst naar het gegevensoverzicht van het BKR waaruit volgt dat het krediet in 1997 is afgeboekt en waarin 10 november 2007 als werkelijke einddatum is opgenomen. Bovendien zou Aangeslotene, indien het Krediet nog niet zou zijn afgelost, nooit zijn overgegaan tot het verstrekken van een creditcard.
– Indien er wel sprake zou zijn van een openstaande vordering, heeft Aangeslotene deze ten onrechte niet geregistreerd bij het BKR.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– Consument heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de vordering in 1997 is voldaan.
– In tegenstelling tot hetgeen Consument lijkt te veronderstellen is de in 1997 geplaatste achterstandscodering met de omschrijving ‘bedrag van 250 Euro of meer afgeboekt’ geen bewijs dat hij de vordering heeft voldaan. De melding van de achterstandscodering wil zeggen dat er een langdurige betalingsachterstand is ontstaan.
– In het BKR is ten onrechte de einddatum 10 november 2007 opgenomen. Uit deze onjuiste einddatum kan niet worden geconcludeerd dat de vordering is voldaan.
– Consument heeft bij het aanvragen van zijn creditcard en beide kredieten geen volledige informatie verstrekt door de openstaande vordering en de met een incassobureau overeengekomen betalingsregeling niet te melden.

5. Beoordeling

5.1. Consument baseert zijn primaire vordering op de stelling dat het Krediet reeds in 1997 is afgelost uit zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering en door kwijtschelding en hij financieel nadeel heeft geleden doordat hij daarna nog bedragen heeft betaald ten behoeve van (de aflossing van) het Krediet.
5.2. De Commissie overweegt dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten – bij voldoende betwisting door de tegenpartij – haar stellingen moet bewijzen. Omdat Consument zich op het standpunt stelt dat het Krediet reeds in 1997 is afgelost uit zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering en door kwijtschelding rust de bewijslast op hem. De Commissie stelt vast dat geen feiten zijn gebleken die als ondersteuning van de gestelde aflossing van het Krediet kunnen gelden. Weliswaar is in het gegevensoverzicht van het BKR 10 november 2007 opgenomen als werkelijke einddatum van het Krediet en is op 17 december 1997 een achterstandscodering (3) geplaatst met de omschrijving ‘Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt’, maar dit kan geen gewicht in de schaal leggen. Hieruit blijkt immers niet dat het Krediet is afgelost, temeer omdat het gegevensoverzicht van het BKR niet te vereenzelvigen is met de administratie van Aangeslotene. Hetzelfde geldt voor het feit dat Aangeslotene een creditcard heeft verstrekt aan Consument. Ook hieruit blijkt niet dat het Krediet is afgelost.
5.3. Overigens overweegt de Commissie dat de stelling van Consument dat het Krediet reeds in 1997 is afgelost niet strookt met zijn feitelijke gedrag in de periode voorafgaand aan het indienen van zijn klacht bij Kifid. Consument heeft immers in 2000 nog getracht een betalingsregeling te treffen met Aangeslotene dan wel de reeds bestaande betalingsregeling aan te passen.
5.4. De Commissie is om voornoemde redenen van oordeel dat Consument tegenover de betwisting door Aangeslotene onvoldoende bewijs heeft geleverd om de juistheid van zijn stelling te kunnen aannemen.
5.5. Voor zover de vordering van Consument berust op de stelling dat, indien er wel sprake zou zijn van een openstaande vordering, Aangeslotene heeft nagelaten deze vordering te registreren bij het BKR en hij als gevolg hiervan schade heeft geleden, moet zij worden afgewezen omdat niet gebleken is dat Aangeslotene verantwoordelijk is voor de vermelding van de einddatum in het overzicht van het BKR, nog daargelaten dat Consument onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om het causaal verband met de door hem gestelde schade aan te nemen.
5.6. Resumerend is de Commissie van oordeel dat de klacht van Consument ongegrond is en de vorderingen moeten worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vorderingen van Consument worden afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor
www.kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht-1/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak