Mijn Kifid

Uitspraak 2015-030 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-030 d.d. 26 januari 2015
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. B.F. Keulen en drs. W. Dullemond, leden,
mr. R.A.F. Coenraad, secretaris)

Samenvatting

Pensioenverzekering.
Consument verwijt Aangeslotene onder meer dat de overdracht van zijn pensioenaanspraken te laat, tegen te lage rentevoet en niet conform de wettelijke regels is verwerkt. Daarnaast zou zonder zijn instemming zowel vrijstelling van premiebetaling als een arbeidsongeschiktheidspensioen zijn meeverzekerd, onduidelijk zijn hoe na beëindiging van zijn dienstverband de premievrije aanspraken zijn berekend en door Aangeslotene kosten in rekening zijn gebracht die niet in het pensioenreglement waren opgenomen. Voorop staat dat de rechtsbetrekking tussen Consument en Aangeslotene ingevolge artikel 1 van de Pensioenwet is vastgelegd in het pensioenreglement van zijn voormalig werkgever. De werkgever is bevoegd om naar eigen inzicht, maar uiteraard wel binnen de wettelijke kaders, de voor zijn werknemers geldende pensioenregeling samen te stellen. Consument heeft derhalve in de regel geen of in een enkel geval slechts een zeer beperkte keuzevrijheid ten aanzien van de door hem op te bouwen aanspraken. Naar het oordeel van de Commissie heeft Consument niet aannemelijk gemaakt dat hij is benadeeld bij de afwikkeling van de waardeoverdracht. Ook is niet onderbouwd waarom de door Aangeslotene gegeven uitleg over de berekeningsmethodiek van de premievrijmaking onjuist of onvolledig zou zijn. Niet is vast komen te staan dat Aangeslotene een verwijt treft. De vorderingen zijn afgewezen.

Consument,

tegen

ASR Levensverzekering N.V., gevestigd te Utrecht, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier van 12 september 2013;
– de brief met bijlagen van Consument van 14 september 2013;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene;
– de pleitnota van Consument.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld. Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op maandag 12 mei 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1 De toenmalige werkgever van Consument sloot in 1996 bij een rechtsvoorganger van Aangeslotene een mantelovereenkomst ten behoeve van het beheer van de pensioenaanspraken van de bij hem in dienst zijnde werknemers. In deze overeenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over het tarief en een kortingsregeling.
3.2 Uitgangspunt bij deze pensioenovereenkomst was een beschikbare premieregeling, waarbij de door de werkgever beschikbaar gestelde premies werden omgezet in een gegarandeerd kapitaal. De regeling is nader omschreven in een pensioenreglement.
3.3 Op 1 augustus 2000 trad Consument toe tot deze regeling. Aangeslotene gaf dientengevolge een polis af, met daarop aangetekend dat Consument weliswaar de verzekeringnemer was, maar dat de werkgever daarbij voor en namens Consument optrad als ware hij verzekeringnemer. Op de polis is dit als volgt omschreven:
“Zolang tussen de verzekeringnemer en de werkgever een arbeidsovereenkomst bestaat, kan verzekeringnemer de rechten op deze polis slechts uitoefenen met schriftelijke toestemming van de werkgever.”
3.4 Op 28 augustus 2000 ontving Aangeslotene een verzoek van Consument om zijn eerder opgebouwde pensioenaanspraken bij het Pensioenfonds [X] over te dragen naar de bij Aangeslotene ondergebrachte pensioenregeling. Op 19 september 2002 is door het pensioenfonds een opgave van de overdrachtswaarde verstrekt.
3.5 Op basis van deze opgave werd door Aangeslotene aan de assurantieadviseur van de toenmalige werkgever van Consument een voorstel verstrekt met als afgiftedatum 21 oktober 2002. Dit voorstel bevatte onder meer de volgende passages:

“Overdrachtswaarde per 12-01-2000 E 11.165,29

De overdrachtswaarde wordt aangewend als koopsom voor een kapitaalverzekering bij leven met restitutie, welke voorziet in een uitkering van E 47.571,00 bij in leven zijn op de pensioendatum. Bij overlijden voor de pensioendatum wordt de koopsom gerestitueerd (…). Vanwege de in het koopsomtarief gehanteerde rentevoet kunnen wij deze offerte niet garanderen tot aan de datum van de daadwerkelijke waardeoverdracht, tenzij de overdrachtswaarde binnen 1 maand na dagtekening van deze brief in ons bezit is.
Wanneer de overdrachtswaarde na deze maand door ons wordt ontvangen, zullen wij de berekening maken op de dan geldende tarieven(…). De waarde-overdracht zal plaatsvinden volgens het wettelijk circuit, conform het protocol waarde-overdracht.”

3.6 Op 5 september 2003 ondertekenden Consument en zijn echtgenote het voorstel, dat Aangeslotene op 11 september 2003 via de betrokken assurantieadviseur ontving. Vervolgens verzocht Aangeslotene op 17 september 2003 aan het Pensioenfonds [X] om de waarde ter grootte van € 11.165,29 aan haar over te maken, hetgeen op 27 november 2003 ook doorgang vond.
3.7 Artikel 12 van het “Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht” luidt als volgt:
1. De door het overdragende uitvoeringsorgaan opgegeven afkoopsom wordt aangewend voor ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en overige pensioenvormen op basis van de pensioenregeling, ondergebracht bij het overnemende uitvoeringsorgaan.
2. Onze Minister stelt regels inzake de berekening van pensioenaanspraken op grond van de afkoopsom, in de pensioenregeling van het overnemende uitvoeringsorgaan voor de situatie waarin waardeoverdracht naar een reguliere pensioenregeling plaatsvindt.
3. In geval van waardeoverdracht naar een niet-reguliere pensioenregeling wordt de afkoopsom binnen een week aangewend voor beleggingseenheden.
3.8 Per 1 december 2003 werd deze overdrachtswaarde ingebracht in de verzekering van Consument. Omdat de rentevoet van 6,23% met een bijbehorend kapitaal bij leven van
€ 47.571, zoals vermeld in het voorstel van 21 oktober 2002, inmiddels was gedaald tot 4,73% kon door Aangeslotene nog slechts een kapitaal bij leven worden verzekerd van
€ 37.317. Omdat de procedure voor deze waardeoverdracht geruime tijd in beslag nam en dit voor een deel toegerekend kon worden aan het te passief handelen van Aangeslotene, is Aangeslotene Consument deels tegemoet gekomen door de overdrachtswaarde tegen een rentevoet van 5,48% te verwerken. Het te verzekeren kapitaal bij leven steeg hierdoor tot een bedrag van € 42.693.
3.9 Op 9 december 2003 werd door Aangeslotene een vervolgblad 4 afgegeven in verband met de administratieve verwerking van de waardeoverdracht. Op dit vervolgblad waren onder andere de volgende passages opgenomen:
“De Amersfoortse zal een bedrag, groot E 247.802,- uitkeren bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum.”
“Clausule W16 is van toepassing op een gedeelte van het verzekerde kapitaal, groot
E 210.485,-.”
3.10 De Winstclausule W16 luidt als volgt:
“De aan de voorzijde van de polis vermelde verzekerde bedragen worden verhoogd met een aandeel in de winst. Dit aandeel wordt vastgesteld volgens De Amersfoortse Kroon-Index (…)”
3.11 Met ingang van 1 november 2005 is de pensioenverzekering door Aangeslotene premievrij gemaakt in verband met de uitdiensttreding van Consument. Het kapitaal bij in leven zijn van Consument op de einddatum 1 februari 2028 bedraagt € 86.280. Als Consument vóór de einddatum overlijdt, komt er een kapitaal van € 37.539 beschikbaar voor de aankoop van een nabestaandenpensioen. De winstclausule W16 is van toepassing op een gedeelte van het verzekerde kapitaal, te weten € 43.587.

4. De vordering en grondslagen
4.1 Consument vordert dat Aangeslotene gehouden wordt om de waarde van zijn pensioenaanspraken, onder restitutie van de in rekening gebrachte kosten en premies, over te dragen aan een andere, meer betrouwbare, pensioenuitvoerder.
4.2 Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
Aangeslotene is toerekenbaar tekort geschoten in het nakomen van haar zorgplicht door:
– de inkomende waardeoverdracht te laat, tegen een te lage rentevoet en niet conform het “Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht” te verwerken;
– het uit hoofde van deze waardeoverdracht toe te kennen verzekerd kapitaal niet winstdelend te laten zijn;
– bij het vaststellen van het nabestaandenpensioen uit te gaan van een verzekering op risicobasis;
– zonder instemming van Consument zowel een arbeidsongeschiktheidspensioen als vrijstelling van premiebetaling mee te verzekeren;
– geen afdoende antwoord te geven op de vragen van Consument over de berekening van de winstdeling en de risicopremies;
– onduidelijk te zijn over de wijze waarop in 2005 de premievrije aanspraken zijn berekend;
– kosten in rekening te brengen die niet in het pensioenreglement zijn opgenomen alsmede provisie voor de werkzaamheden van de assurantieadviseur in mindering te brengen op de ingelegde premies.
4.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
– De klacht dient als niet-ontvankelijk te worden betiteld. Consument heeft immers pas in december 2010 over de waardeoverdracht geklaagd, terwijl hij al op 9 december 2003 over alle relevante informatie over zijn waardeoverdracht
beschikte.
Artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat Consument geen beroep kan doen op een mogelijk gebrek in de prestatie, indien hij niet binnen bekwame tijde nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar heeft geprotesteerd.
– Aangeslotene betwist dat de inkomende waardeoverdracht op onjuiste wijze is verwerkt. In de offerte stond nadrukkelijk vermeld dat deze slechts één maand geldig was. Aangeslotene heeft terecht de op het moment van verwerking geldende rentevoet gehanteerd. Aangezien artikel 3:52 lid 1 sub c BW bepaalt dat een rechtsvordering verjaart binnen drie jaar nadat het bedrog ontdekt is, kan er geen sprake zijn van het terugdraaien van de waardeoverdracht.
– De pensioenregeling van de werkgever van Consument is een beschikbare premieregeling ook wel een niet-reguliere regeling genoemd. Kenmerk van een dergelijke regeling is dat het pensioen niet wordt uitgedrukt in nominale bedragen. In geval van een waardeoverdracht bepaalt artikel 12 lid 3 van het Besluit dat een overdrachtswaarde dient te worden aangewend als inkoopsom voor pensioenaanspraken. Aangeslotene heeft hier gevolg aan gegeven. Er heeft op geen enkele wijze vermindering van de overdrachtswaarde plaatsgevonden.
– De winstclausule W16 bepaalt dat bij de bepaling van de overrente wordt uitgegaan van de premies en koopsommen die door de werkgever ten behoeve van de deelnemers aan de pensioenregeling zijn uitbetaald. Dit geldt derhalve niet voor bedragen uit hoofde van een waardeoverdracht. Deze vloeien voort uit een ander pensioencontract ondergebracht bij een andere pensioenuitvoerder.
– Uit artikel 4.2 van het pensioenreglement blijkt duidelijk dat het pensioen voor de nabestaanden van Consument niet verzekerd is op opbouw- maar op risicobasis. De polis en de jaarlijkse pensioenopgaven zijn hiermee in overeenstemming.
– Aangeslotene betwist de keuzevrijheid van Consument ten aanzien van het meeverzekeren van het arbeidsongeschiktheidspensioen en de vrijstelling van premiebetaling. De keuze voor deze aanvullende verzekeringen is aan de werkgever. In de mantelovereenkomst is geen mogelijkheid opgenomen tot het doen van afstand door individuele werknemers. Dit zou ook niet in overeenstemming zijn met het collectieve karakter van de pensioenregeling.
– Bij de berekening van de kapitalen zijn de risicopremies en de kosten op correcte wijze uitgevoerd. Bij het verweer is ten behoeve van de Consument ook een bijlage opgenomen met een uitsplitsing van deze premies en kosten.
– Bij de vaststelling van de premievrije aanspraken is door Aangeslotene uitgegaan van een 4 procent gegarandeerde basisrente en een sterftekans op basis van de sterftetafel GBM 1980-1985. De gegarandeerde rente wordt nog vermeerderd met de sterftewinst.
– De kosten die Aangeslotene in rekening brengt zijn met de werkgever van Consument afgesproken, vastgelegd in artikel 9 van de mantelovereenkomst en niet ter beoordeling aan Consument. De door Consument genoemde compensatieregelingen gelden immers alléén voor individuele particuliere beleggingsverzekeringen en niet voor zijn pensioenverzekering. Bij deze verzekering is er bovendien geen sprake van een beleggingsrisico, maar worden de premies, na aftrek van kosten, door Aangeslotene omgezet in een gegarandeerd kapitaal.
– De assurantieadviseur wordt gekozen door de werkgever. Toestemming van Consument is hiervoor niet noodzakelijk. De provisie voor de werkzaamheden zijn dan ook terecht als kosten in het tarief verwerkt.

5. Beoordeling

5.1 De Commissie ziet zich enerzijds voor de vraag gesteld in hoeverre Aangeslotene juist heeft gehandeld bij de afwikkeling van de waardeoverdracht van de door Consument bij het Pensioenfonds [X] opgebouwde pensioenaanspraken en anderzijds voor de vraag in hoeverre Consument betrokken dient te worden bij de inrichting van de pensioenregeling waaraan hij deelneemt.
5.2 Voorop staat dat de rechtsbetrekking tussen Consument en Aangeslotene ingevolge artikel 1 van de Pensioenwet is vastgelegd in het pensioenreglement van zijn voormalig werkgever. Dit reglement is ook leidend voor de pensioenaanspraken die door Consument gedurende zijn dienstverband zijn opgebouwd. Consument heeft bij toetreding tot de pensioenregeling kennis kunnen en moeten nemen van het reglement en hij is daaraan dan ook gebonden.
5.3 Naar het oordeel van de Commissie is de werkgever bevoegd om naar eigen inzicht, maar uiteraard wel binnen de wettelijke kaders, de voor zijn werknemers geldende pensioenregeling samen te stellen. Consument heeft derhalve in de regel geen of in een enkel geval slechts een zeer beperkte keuzevrijheid ten aanzien van de door hem binnen de door de werkgever samengestelde pensioenregeling op te bouwen aanspraken. Dit vloeit ook voort uit het collectieve karakter van een dergelijke regeling. Voorts is de uitvoering van de pensioenregeling door de werkgever in beheer gegeven aan Aangeslotene en heeft de werkgever hierover ook met haar nadere afspraken gemaakt, waaronder de kosten die hiermee gemoeid zijn. Ook in deze is naar het oordeel van de Commissie geen rol voor Consument weggelegd.
5.4 Naar het oordeel van de Commissie heeft Consument niet aannemelijk gemaakt dat hij door Aangeslotene is benadeeld bij de afwikkeling van de waardeoverdracht. Het staat weliswaar niet ter discussie dat deze overdracht zeer geruime tijd in beslag heeft genomen, maar de opgetreden vertraging is naar het oordeel van de Commissie niet in haar geheel toe te rekenen aan Aangeslotene, maar komt zeker ook ten dele voor rekening van Consument.
De Commissie merkt op dat Aangeslotene Consument reeds tegemoet is gekomen door van een hogere rentevoet uit te gaan dan op het moment van ontvangst van de overdrachtswaarde van toepassing was. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het voor alle partijen kenbaar was dat de offerte van 21 oktober 2002 slechts gestand kon worden gedaan als de overdrachtswaarde binnen een maand door Aangeslotene ontvangen zou zijn. Nu dit aanbod als redelijk kan worden betiteld, ziet de Commissie voor een verdergaande tegemoetkoming van de zijde van Aangeslotene geen aanleiding.
5.5 Tot slot overweegt de Commissie dat Consument niet heeft onderbouwd, noch aannemelijk heeft gemaakt dat Aangeslotene onvoldoende duidelijk zou zijn geweest over de berekeningsmethodiek ten aanzien van het per 1 november 2005 premievrij maken van zijn pensioenverzekering. Aangeslotene is hier uitgebreid op ingegaan in haar e-mail aan Consument van 14 februari 2013. Dat en waarom de door Aangeslotene gegeven uitleg onjuist of onvolledig zou zijn heeft Consument niet voldoende concreet onderbouwd.
5.6 Het voorgaande leidt de Commissie tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat Aangeslotene een verwijt treft. De vorderingen van Consument worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie wijst de vordering van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak