Mijn Kifid

Uitspraak 2015-039 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2015-039 d.d. 8 december 2015
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. S.B. van Baalen, mr. A. Bus, mr. C.A. Joustra en drs. P.H.M. Kuijs AAG, leden, en mr. G.A. van de Watering, secretaris)

Samenvatting

Belanghebbende klaagt over beleggingstransacties (perpetuals en steepeners) die door de bewind-voerder namens wijlen zijn moeder (destijds klant van de Bank) zijn verricht. De Commissie van Beroep is van oordeel dat de Bank in het kader van de beleggingsadviesrelatie met moeder heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende verplichtingen door niet te onderzoeken in hoeverre de bewindvoerder bevoegd was te beschikken over haar effectenrekening. Bovendien heeft de Bank in strijd met de op haar rustende zorgplicht gehandeld door genoegen te nemen met een niet door haar klant ondertekend risicoprofiel. Echter, niet gebleken is dat het gehanteerde risico-profiel (defensief tot zeer defensief) als zodanig onjuist was (te risicovol) of dat de Bank te risico-vol heeft geadviseerd. Een en ander omdat de Bank haar klant gedurende de jaren meermalen heeft gewezen op de noodzaak om het risico in portefeuille af te bouwen, de gegeven aankoop-adviezen gelet op de periode waarin ze gegeven zijn niet als te risicovol moeten worden aan-gemerkt en moeder zelf bij leven heeft verklaard tevreden te zijn met de samenstelling van haar portefeuille.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1 Bij een op 11 februari 2015 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (hierna: de Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende de uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: de Geschillencommissie) van 23 januari 2015 (dossiernr. [nummer]) ter toetsing voorgelegd.

1.2 De Bank heeft een op 13 maart 2015 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 1 juni 2015. Beide partijen waren aanwezig en hebben aan de hand van schriftelijke aantekeningen de zaak bepleit.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep verwijst voor de feiten naar hetgeen de Geschillencommissie in ro. 2.1 t/m 2.11 van haar uitspraak heeft overwogen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.

3.2 De vader van Belanghebbende is in 1996 overleden. Hij liet diverse tegoeden op bank¬rekeningen achter. Deze bankrekeningen zijn vervolgens op naam gesteld van zijn echtgenote, mevrouw [naam].

3.3 Op één van de genoemde bankrekeningen (hierna: de effectenrekening) zijn vanaf 1997 beleggingen aangehouden.

3.4 Op 10 mei 2001 zijn de goederen van mevrouw [naam] onder bewind gesteld.

3.5 De bewindvoerder van mevrouw [naam] (hierna: de bewindvoerder) en de Bank hebben op 7 mei 2002 een overeenkomst van effectendienstverlening ondertekend. Mevrouw [naam] wordt daarin vermeld als contractspartij. Uit de overgelegde kopie blijkt niet dat zij deze overeenkomst (mede) heeft ondertekend.

3.6 De Bank heeft een op 7 juni 2004 gedateerde ingevulde vragenlijst voor het beleggers-profiel overgelegd, ondertekend door de bewindvoerder. Van instemming met deze vragenlijst, of ondertekening door mevrouw [naam] is niet gebleken. In de vragenlijst wordt de contractuele relatie door de Bank aangemerkt als een adviesrelatie. Deze vragenlijst vermeldt onder meer:

“(…) 1 Wat is voor u het belangrijkste doel om te beleggen?
2 In hoeveel jaar wilt u uw beleggingsdoel
realiseren?
3. Hoe groot is uw totale vermogen bij
ABN AMRO?
4. Met welk deel van bovengenoemd
vermogen wilt u gaan beleggen in effecten?
5. Uw huidige inkomen is:

6. Welke van de volgende uitspraken
beschrijven het beste uw inkomens-
verwachting voor de komende 5
jaar?
7. Hebt u ervaring met beleggen in effecten?

Algemene vermogensgroei (zonder specifiek
doel)
3-5 jaar

Tussen de 200.000 —1.000.000 Euro

tussen de 50 en 75%

Voldoende voor uw vaste laste en levens
onderhoud. (…)
Ik verwacht dat mijn inkomensstijging gelijke
tred zal houden met de inflatie

Ja, via een vermogensbeheerder
Ja, ik beleg zelf/heb belegd via
beleggingsfondsen en/of andere individuele
beleggingen (…)

7A Met welke beleggingen hebt u hoeveel Aandelen en reversed exchangeables —
jaren ervaring? >10 jaar
8. Hoeveel aan- en verkooporders hebt u Geen orders
de afgelopen jaren gemiddeld gedaan?
“(…)”

3.7 Waar het gaat om het te kiezen portefeuillemodel, is – in afwijking van de score die uit de vragenlijst kwam (modelportefeuille III) – gekozen voor modelportefeuille II (defensief). Met de effectenrekening zijn tijdens het bewind transacties verricht. In de periode 2004 – 2009 zijn hoofdzakelijk obligaties gekocht, waaronder perpetuele en gestructureerde obligaties. De Bank heeft meermalen advies verstrekt ten aanzien van de onderhavige beleggings¬portefeuille.

3.8 Bij brief van 30 juni 2005 heeft de Bank mevrouw [naam] erop geattendeerd dat de in-richting van de portefeuille afweek van het gekozen portefeuillemodel (defensief) en haar aangeraden de beleggingen in aandelen te reduceren met ongeveer € 25.400, de beleggingen in obligaties met ongeveer € 3.100 en de beleggingen in onroerend goed met ongeveer € 21.200. Als reden daarvoor heeft de Bank vermeld dat de spreiding in het gekozen portefeuille¬model het beste paste bij het beleggingsdoel, de beleggingshorizon, het gewenste beleggingsrendement en de risicohouding van mevrouw [naam].

3.9 Op 30 september 2005 heeft de Bank een vergelijkbare brief gezonden, waarin zij mevrouw [naam] aanraadde de beleggingen in aandelen te reduceren met ongeveer € 35.400, de beleggingen in obligaties met ongeveer € 2.000 en de beleggingen in onroerend goed met ongeveer € 21.700. Vergelijkbare brieven zijn verzonden op 30 december 2005 en ook in de loop van 2006, 2007 en 2008. Een en ander heeft niet geleid tot een wijziging in de samen¬¬stelling van de portefeuille.

3.10 Op 17 november 2008 heeft de bewindvoerder wederom een vragenlijst ingevuld ten aan-zien van de effectenportefeuille van mevrouw [naam]. Daaruit komt een (zeer) defensieve modelportefeuille naar voren.

3.11 Op 26 januari 2009 is mevrouw [naam] gestorven. Zij was toen bijna 94 jaar oud. Het bewind is daarmee geëindigd en alle effecten in de portefeuille zijn vervolgens verkocht.

3.12 De Bank heeft een e-mail van een medewerker van haar overgelegd (bijlage 18 bij haar brief van 6 maart 2014), waarin staat dat de portefeuille op 1 januari 2004 € 144.650 waard was. Verder heeft De Bank portefeuilleoverzichten van 31 maart 2004 en 31 december 2008 over¬¬gelegd, waarin de volgende bedragen zijn vermeld (alle bedragen afgerond):

overzicht 31 maart 2004:

AAB Global Fund € 18.674
Kon. KPN € 1.537
Lloyds 6.625% € 11.925
Numico € 5.088
TPG € 5.256
4.75 AAB 05 € 46.404
6.375% Ahold Fin. 05 € 25.740
6.15l% GTN € 6.240
Corio € 22.367
waarde portefeuille € 143.230

overzicht 31 december 2008:

Fortis Global High Income Eq. Fund € 13.933
Kon. KPN € 2.512
TNT € 4.224
AAB Perp. Portef. Note € 9.262
6% AAB Range Accrual 35 € 17.500
6% Bank of Scotland 35 € 16.800
Robeco Divirente A € 10.807
5.25% Royal BK Perp. € 5.850
Var. SNS Bank 10 € 47.790
Yield Magneet III I5 € 6.910
Corio € 21.247
liquiditeiten € 15.368
waarde portefeuille € 172.203

3.13 Belanghebbende heeft een rekeningafschrift van 4 maart 2009 overgelegd, waaruit blijkt
dat de stukken op de effectenberekening begin 2009 voor de volgende bedragen zijn
verkocht:

Fortis Global High lncome Eq. Fund € 11.451
Kon. KPN € 2.387
INT € 3.396
AAB Perp. Portef. Note € 5.974
6% AAB Range Accrual 35 € 18.522
6% Bank of Scotland 35 € 10.602
Robeco Divirente A € 10.718
5.25% Royal BK Perp. € 2.148
Var. SNS Bank 10 € 46.529
Yield Magneet III I5 € 7.127
Corio € 19.627

3.14 Bij voormeld waardeverloop is geen rekening gehouden met stortingen op en/of onttrekkingen aan de effectenrekening.

3.15 De Bank heeft een portefeuilleoverzicht van 31 maart 2009 overgelegd, waarin staat dat op de effectenrekening ‘geen fondsen aanwezig zijn’ en dat het saldo van deze rekening per
31 maart 2009 € 143.351 bedraagt.

3.16 Belanghebbende heeft bij de Geschillencommissie gevorderd dat dat de Bank wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 85.766, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2009. Dit bedrag is volgens Belanghebbende gelijk aan het verlies op de effecten die in de periode 2004 – 2009 zijn gekocht. Aan deze vordering heeft Belanghebbende bij de Geschillencommissie – samengevat – ten grondslag gelegd dat:
a. mevrouw [naam] geen cliëntenovereenkomst heeft getekend;
b. mevrouw [naam] nooit een overeenkomst van effectendienstverlening heeft
getekend, terwijl dit wettelijk vereist was;
c. de Bank de overeenkomst van effectendienstverlening door de bewindvoerder heeft laten ondertekenen zonder mevrouw [naam] te waarschuwen, zoals vereist op grond van artikel 4:24 lid 2 Wft;
d. de Bank de overeenkomst van effectendienstverlening heeft ondertekend zonder de bevoegdheid van de bewindvoerder te controleren, terwijl alleen de rechthebbende of de rechter aan de bewindvoerder een bevoegdheid kan verlenen tot het beschikken over goederen die onder bewind staan;
e. de Bank beleggingsadvies heeft gegeven zonder dat een beleggingsprofiel was vast-gelegd;
f. de Bank, doordat de portefeuille van mevrouw [naam] is gevuld met risicovolle effecten, haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden;
g. de Bank onvoldoende actie heeft ondernomen ter beperking van de schade;
en,
i. de vordering van Belanghebbende niet is verjaard en dat hij bevoegd is te klagen.

3.17 De Bank heeft de stellingen van Belanghebbende weersproken en heeft onder meer ten verwere aangevoerd dat Belanghebbende niet-ontvankelijk is.

3.18 Kort gezegd acht de Geschillencommissie Belanghebbende ontvankelijk in zijn klacht. Zij oordeelt voorts dat:
– de betwiste effectentransacties niet aantastbaar zijn (r.o. 4.3 – 4.5),
– de waarschuwingsplicht als bedoeld in artikel 4:24 lid 2 Wft in het onderhavige geval niet aan de orde is (r.o. 4.6 – 4.8),
– de Bank weliswaar is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht naar de bevoegdheid van de bewindvoerder, maar dat niet gebleken is van causaal verband tussen die schending en de gestelde schade (r.o. 4.9 – 4.15),
– sprake was van een adviesrelatie met de Bank maar dat niet gebleken is dat het ken-uw-klant-beginsel is geschonden, of dat de Bank onjuist (te risicovol) heeft geadviseerd, of dat zij te risicovolle posities had moeten sluiten (r.o. 4.16 – 4.21).

3.19 De Geschillencommissie heeft de vordering vervolgens afgewezen.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende voert – samengevat – de volgende klachten (door Belanghebbende ook aan¬geduid als grieven) aan tegen voormelde uitspraak:
– mevrouw [naam] is geen rechthebbende geworden van de effecten omdat er geen rechts¬¬verhouding is ontstaan tussen haar en de Bank, terwijl bovendien een cliëntprofiel ontbrak. Voorts zijn de transacties onbevoegd verricht omdat de bewindvoerder daar¬toe niet bevoegd was, althans vanwege het ontbreken van een volmacht aan de zijde van de dochter van mevrouw [naam], waarvan de Bank een verwijt valt te maken (grieven 1, 2, 3,4, 5 en 9),
– de Bank had de betwiste effectentransacties (met name de perpetuals en steepeners) niet mogen adviseren omdat ze te risicovol waren en zij had de desbetreffende posities in ieder geval moeten sluiten (grieven 6, 8, 10),
– de Geschillencommissie betrekt bij de vaststelling van het rendement van de effecten-portefeuille ten onrechte niet de bijstortingen die namens mevrouw [naam] zijn geschied, alsmede had de Geschillencommissie de schade moeten begroten door de winst van de Bank en de uitgevende instelling bij terugkoop van obligaties, als verlies aan te merken op de portefeuille van mevrouw [naam] (grieven 7 en 11).

4.2 De Bank voert gemotiveerd verweer.

Grieven 1, 2, 3,4,5 en 9

4.3 Belanghebbende stelt zich in deze grieven in de kern op het standpunt dat, doordat een cliëntovereenkomst en een risicoprofiel ontbraken ten aanzien van mevrouw [naam], de voor haar rekening en risico verrichte effectentransacties nietig, althans vernietigbaar zijn en dat de Bank ter zake onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien zijn de effecten-transacties volgens Belanghebbende onbevoegd verricht op basis van een niet-bestaande volmacht, al¬thans door de bewindvoerder die daartoe niet bevoegd was. De Bank had deze onbevoegd verrichte transacties niet mogen uitvoeren, aldus Belanghebbende. De Bank betwist deze stelling en stelt onder meer dat er reeds een rechtsverhouding was en dat het ontbreken van een (door mevrouw [naam] ondertekende) schriftelijke overeenkomst/-risico¬profiel niet tot nietigheid/vernietigbaarheid kan leiden. Voorts is volgens de Bank niet gebleken dat de verrichte transacties onbevoegd zijn verricht en zij meent bovendien dat zij geen verplichting ter zake heeft geschonden. Zij voert tot slot ten verwere aan dat mevrouw [naam] steeds heeft ingestemd met de wijze waarop werd belegd.

4.4 De klachten zoals verwoord in grieven 1, 2, 3, 4, 5 en 9 falen. Ten aanzien van het bestaan van een contractuele grondslag voor de verrichte effectentransacties geldt het volgende. Op basis van de niet-betwiste feiten staat vast dat in 1997 (derhalve al voordat van bewind sprake was) reeds een effectenrekening met daarop geadministreerde effecten toe-behoorde aan mevrouw [naam]. Daarmee staat vast dat toen reeds sprake was van een overeenkomst tot het verlenen van effectendiensten. Hoewel deze contractuele verhouding tot 2002 kennelijk niet in een schriftelijke cliëntovereenkomst was vastgelegd, is daarmee niettemin een contractuele grondslag voor de verrichte effectentransacties gegeven. Ook als de Bank ten onrechte de contractuele verhouding met haar klant niet in een schriftelijke overeenkomst heeft vastgelegd, of ten onrechte het risicoprofiel van mevrouw [naam] niet schriftelijk heeft vastgelegd, kan dat niet leiden tot nietigheid of vernietigbaarheid van de verrichte effecten¬transacties. Krachtens vaste rechtspraak hadden (en hebben) de desbetreffende publiek¬rechtelijke bepalingen die destijds daartoe verplichtten (en thans verplichten) niet de strekking dat schending van die bepalingen nietigheid van de effectentransacties tot gevolg heeft (als bedoeld in artikel 3:40 lid 2 BW).

4.5 De klacht van Belanghebbende dat de Bank ten onrechte effectentransacties heeft uit-gevoerd nu zij niet over toestemming beschikte van mevrouw [naam] en de bewindvoerder onbevoegd was tot het verrichten van de betwiste transacties, verwerpt de Commissie van Beroep eveneens. De Commissie van Beroep is met de Geschillencommissie van oordeel dat van de Bank verwacht had mogen worden dat zij zou onderzoeken wat de bevoegd-heden waren van de bewindvoerder en de dochter van mevrouw [naam] (die voorheen een volmacht had) ten aanzien van de effectenportefeuille van mevrouw [naam]. Echter, niet is gebleken dat de door de bewindvoerder in samenspraak met de zus van Belanghebbende verrichte transacties niet zouden overeenstemmen met wil van mevrouw [naam]; Belanghebbende voert weliswaar aan dat dit het geval was, maar onderbouwt die stelling niet. Gelet op het feit dat reeds effecten tot het vermogen van mevrouw [naam] behoorden voordat de bewindvoerder werd aangesteld, alsmede op het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (productie 14 aan de zijde van Bank bij procedure voor de Geschillencommissie), waaruit blijkt dat mevrouw [naam] geheel tevreden was met het beheer van de portefeuille door haar dochter (zoals uitgevoerd via de bewindvoerder)
(r.o. 4.2.), is er geen aanleiding om aan te nemen dat de verrichte transacties tegen de wil van mevrouw [naam] zouden zijn geschied, eerder het tegendeel. Voorts is ook bij de controle achteraf door de kantonrechter van het gevoerde bewind kennelijk niet gebleken dat deze transacties als niet-passend werden beschouwd in het kader van de rekening en verantwoording die de bewindvoerder jaarlijks over het bewind heeft afgelegd, aangezien die rekening en verantwoording steeds is goedgekeurd. Hoewel derhalve op de Bank een onderzoeks¬plicht rustte ten aanzien van de bevoegdheid van de bewindvoerder, welke verplichting zij geschonden heeft, is niet aannemelijk geworden dat de betwiste transacties niet zouden zijn verricht als de Bank het vereiste onderzoek wel zou hebben gedaan. Daarmee ontbreekt het causaal verband tussen de betwiste transacties en de geschonden onderzoeks¬plicht aan de zijde van de Bank.

4.6 De conclusie is dat de verrichte effectentransacties als zodanig rechtsgeldig zijn geschied en dat er geen causaal verband bestaat tussen het achterwege laten van het onderzoek naar de bevoegdheid van de bewindvoerder en de dochter van mevrouw [naam] enerzijds en de gestelde schade anderzijds.

Grieven 6, 8, 10

4.7 Met de grieven 6, 8 en 10 stelt Belanghebbende zich – samengevat – op het standpunt dat de Bank haar zorgplicht heeft geschonden doordat zij nagelaten heeft een door mevrouw [naam] geaccordeerd risicoprofiel op te stellen, doordat zij heeft toegelaten dat te risico-volle posities zijn ingenomen door de bewindvoerder en doordat zij zelf te risicovolle transacties heeft geadviseerd. De Bank heeft dit alles bestreden.

4.8 Onbetwist staat vast dat tussen mevrouw [naam] en de Bank sprake was van een beleggings¬¬¬adviesrelatie. De Bank mocht naar het oordeel van de Commissie van Beroep bij haar advisering niet zonder meer uitgaan van de uitgangspunten opgenomen in de overeen-komst van effectendienstverlening 2002, in samenhang met het beleggingsprofielen zoals opgesteld in 2004 en 2008. Door genoegen te nemen met een niet door cliënte zelf onder-tekende overeenkomst en beleggingsprofielen waaruit niet blijkt dat zij daarmee had in-gestemd, heeft de Bank onvoldoende onderzoek gedaan naar de financiële achtergrond, mogelijkheden en doelstellingen van haar cliënte (waarvan de verplichting destijds onder meer was vastgelegd in artikel 28 Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999). Dat geldt ook in een geval als het onderhavige – waarbij een bewindvoerder was benoemd – al was het maar omdat op de Bank onder meer de taak rustte na te gaan in hoeverre de bewind¬¬voerder bevoegd was effectentransacties te verrichten namens cliënte en in hoe-verre deze transacties in lijn lagen met het door cliënte gewenste profiel. In zoverre heeft de Bank haar zorgplicht geschonden.

4.9 Hoewel de Bank haar zorgplicht heeft geschonden, is niet gebleken dat zulks heeft geleid tot een onjuist profiel. Vast staat dat mevrouw [naam] beschikte over een effecten-portefeuille voordat de overeenkomst van effectendienstverlening 2002 en het risicoprofiel in 2004 zijn opgesteld. Bovendien staat vast dat het opgestelde risicoprofiel voor de portefeuille van mevrouw [naam] in eerste instantie defensief was (vanaf 2004) en later zeer defensief (vanaf 2008), hetgeen als passend moet worden beschouwd voor een klant als mevrouw [naam] en de omstandigheden waarin zij zich bevond. In zoverre is niet gebleken dat er ten gevolge van de schending van de zorgplicht door de Bank een onjuist (te risicovol) risicoprofiel is ontstaan. Belanghebbende heeft ook niet toegelicht waarom de door Bank gehanteerde profielen niet passend zouden zijn geweest.

4.10 Waar het gaat om de stelling dat de Bank te risicovolle transacties heeft getolereerd/ geadviseerd geldt het volgende. De Commissie van Beroep overweegt dat de Bank in een beleggingsadviesrelatie stond met mevrouw [naam] en niet, zoals de Bank stelt, met de bewindvoerder. De bewindvoerder was vanaf 10 mei 2001 de wettelijke vertegenwoordiger van mevrouw [naam], maar mevrouw [naam] was nog steeds de contractuele wederpartij van de Bank. In deze adviesrelatie diende de Bank te handelen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur ten opzichte van (de portefeuille van) mevrouw [naam], met inachtneming van het bijbehorende risicoprofiel. Anders echter dan Belanghebbende stelt, brengt die zorgplicht niet mee dat de Bank in algemene zin gehouden zou zijn te risicovolle posities te sluiten of dat zij transacties die niet in lijn zouden zijn met het risicoprofiel, niet zou mogen accepteren. In een beleggingsadviesrelatie ligt de verantwoordelijk¬heid en de keuze voor de effectentransacties – anders dan bij vermogens-beheer – uiteindelijk bij de klant. Waar Belanghebbende derhalve stelt dat de Bank de risico¬volle posities in (al) 2005 had moeten sluiten, geldt dat zulks niet verwacht kon worden van de Bank, terwijl zij daartoe bovendien de bevoegdheid niet had. Wel mag verwacht worden van de Bank in een beleggings¬adviesrelatie dat zij haar cliënt waarschuwt als de effectentransacties qua risico, (sterk) uit de pas lopen met het vastgestelde risico-profiel. Vast staat dat de Bank er vanaf 2005 stelselmatig op heeft gewezen dat de inrichting van de portefeuille minder risicovol zou moeten zijn in het licht van het profiel (defensief), waarbij zij heeft gewezen op de wenselijk¬heid van het af¬¬bouwen van bepaalde (meer risico-volle) onderdelen van de portefeuille. Dat de Bank in dat kader een verwijt kan worden gemaakt, is derhalve niet gebleken.

4.11 Met betrekking de door de Bank verstrekte aankoopadviezen is het enkele feit zij een aantal adviezen heeft verstrekt die hebben geleid tot de aankoop van perpetuals en steepeners onvoldoende om – mede gelet op de periode waarin deze adviezen zijn gegeven – aan te nemen dat deze adviezen niet gegeven hadden mogen worden door een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur met betrekking tot een (zeer) defensieve portefeuille. Ten aanzien van de betwiste transacties in Fortis en SNS, is de Commissie van Beroep met de Geschillencommissie van oordeel dat ten tijde van de aankoop in september 2008 de duur en omvang van de kredietcrisis niet te voorzien was, en evenmin dat deze banken door de over¬heid zouden moeten worden gered. Voor het overige is door Belanghebbende onvoldoende onderbouwd waarom specifieke obligaties te risicovol waren, een en ander af¬gezet tegen de (samenstelling) van de rest van de portefeuille en de mogelijke rendementen die deze obligaties hebben gegenereerd of zouden hebben kunnen genereren. Bovendien staat onbetwist vast dat de Bank in 2008 heeft gewezen op de risico’s van de perpetuals en steepeners in portefeuille, zonder dat dat tot aanpassing heeft geleid. Niet gebleken is der¬halve van adviezen die door een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur niet gegeven hadden mogen worden.

4.12 Tot slot weegt de Commissie van Beroep bij de beoordeling van de aankoopadviezen en de waarschuwingen omtrent het afbouwen van het risico in de portefeuille mee dat mevrouw [naam] (blijkens hetgeen de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft vastgesteld) tevreden was met de gevolgde beleggingswijze en kennelijk ook geen reden heeft gezien om de adviezen van de Bank omtrent het afbouwen van de risico’s ter harte te nemen. Bij een en ander werd zij bijgestaan door haar accountant en haar ter zake kundige dochter. In zoverre is ook niet gebleken dat mevrouw [naam], destijds de rechthebbende van de effecten, met gebruik¬making van deskundige bijstand, heeft gemeend dat zij onjuist geadviseerd werd, of dat haar beleggingen te risicovol waren.

4.13 Alles overziende is de Commissie van Beroep niet gebleken dat de portefeuille als gevolg van aan de Bank toe te rekenen omstandigheden te risicovol was ingericht, zodat van een schade¬vergoedingsplicht aan de zijde van de Bank evenmin sprake is. De klachten verwoord in grieven 6, 8 en 10 verwerpt de Commissie van Beroep dan ook.

4.14 Gelet op het voorgaande kunnen de overige klachten die betrekking hebben op de omvang van de gestelde schade (grieven 7 en 11) onbesproken blijven nu deze – ook in geval zij terecht zijn voorgesteld – niet kunnen leiden tot een verplichting aan de zijde van de Bank tot vergoeding van de gestelde schade. Bovendien kunnen de overige verweren van de Bank onbesproken blijven nu de klachten reeds verworpen worden op basis van hetgeen de Commissie van Beroep hiervoor heeft geoordeeld.

4.15 De slotsom is dat de beslissing van de Geschillencommissie moet worden gehandhaafd.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing.

Bekijk de volledige uitspraak