Mijn Kifid

Uitspraak 2015-062 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-062 d.d.
5 maart 2015
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. E.J. Heck, secretaris)

Consument,

tegen

Goudse Levensverzekeringen N.V., gevestigd te Gouda, hierna te noemen Aangeslotene.

Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier van 28 maart 2014;
– de brief van Consument van 21 april 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 14 januari 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. De vader van Consument heeft als verzekeringnemer, verder Verzekeringnemer, bij een rechtsvoorganger van Aangeslotene een tweetal direct-ingaande levenslange lijfrentes tegen koopsom afgesloten met ingangsdatum 31 december 1994 (polisnummer [..1..]) respectievelijk ingangsdatum 1 april 1997 (polisnummer [..2..]). Verzekeringnemer was op het moment van afsluiten alleenstaand en tot zijn huishouden behoorden geen minderjarige kinderen.
Beide verzekeringen zijn tot stand gekomen door bemiddeling van Verzekeringnemer die werkzaam was als assurantietussenpersoon, onder meer voor (de rechtsvoorganger van) Aangeslotene.
Voor de polis met nummer [..1..] is een koopsom voldaan ad NLG 74.886,00.
Voor de polis met nummer [..2..] is een koopsom voldaan ad NLG 39.988,30. De verzekeringen voorzagen in lijfrentermijnen per kwartaal van NLG 2.012,25 respectievelijk NLG 991,50 uit te betalen aan Verzekeringnemer zolang deze in leven was.
3.2. Verzekeringnemer is 25 februari 1998 op 69-jarige leeftijd overleden. De uitkering van lijfrentermijnen aan Verzekeringnemer is in verband met diens overlijden door Aangeslotene gestopt.
3.3. Consument heeft in 2012 en 2013 bij Aangeslotene informatie over de verzekeringen opgevraagd. Daarbij is hem aanvankelijk ten onrechte meegedeeld dat het een begrafenisverzekering zou betreffen.

4. De vordering, grondslagen en verweer

4.1. Consument vordert van Aangeslotene een bedrag ad NLG 74.886,00 (€ 33.981,78), zijnde de koopsom die door Verzekeringnemer is voldaan voor de direct-ingaande levenslange lijfrente met polisnummer [..1..].
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
Aangeslotene is toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens Verzekeringnemer door te miskennen dat bij Verzekeringnemer ten tijde van de totstandkoming van de direct-ingaande lijfrentes de wens bestond om bij zijn voortijdig overlijden een voorziening te treffen ten behoeve van zijn kleinkinderen en daar bij het doen van een aanbod tot verzekeren onvoldoende rekening mee te houden.
Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– Van de bedoeling van Verzekeringnemer zoals gesteld door Consument is
Aangeslotene niet gebleken.
– Het door Consument gevorderde bedrag dient in plaats van op de koopsom
gesteld te worden op de koopsom van de lijfrenteverzekering verminderd met de
door Aangeslotene uit dien hoofde verrichte uitkeringen.
– De vordering is verjaard nu deze opvorderbaar zou zijn geweest in 1998.
– Verzekeringnemer was als tussenpersoon bekend met de gevolgen van zijn
overlijden voor de uitkeringen uit de direct ingaande lijfrenteverzekering.
Niettemin heeft hij indertijd geen contraverzekering gesloten. Gezien zijn
achtergrond en kennis moet dit een weloverwogen keuze zijn geweest.

5. Beoordeling

5.1. Tussen partijen staat vast dat Verzekeringnemer bij Aangeslotene twee direct-ingaande lijfrenteverzekeringen heeft gesloten op het leven van Verzekeringnemer, zonder slotuitkering of overgang, eindigend bij diens overlijden. Voorts staat tussen partijen vast dat er geen contraverzekering is gesloten. Bij die stand van zaken bestaat geen recht op een uitkering bij overlijden van Verzekeringnemer. Dat Consument ten onrechte is gezegd dat het om een begrafenisverzekering zou gaan, maakt niet dat toch een aanspraak op enige uitkering zou bestaan.
5.2. Vervolgens is aan de orde of Aangeslotene kan worden verweten dat de verzekeringen niet aansluiten bij de door Consument gestelde bedoeling van Verzekeringnemer dat na zijn overlijden een uitkering aan zijn kleinkinderen zou worden gedaan. Nog daargelaten dat geen stukken zijn overgelegd waaruit die bedoeling blijkt, is gesteld noch gebleken dat Aangeslotene wist of had moeten weten van een dergelijke wens van verzekeringnemer en blijkt niet dat en waarom op Aangeslotene de plicht rustte Verzekeringnemer te adviseren, terwijl het gelet op het feit dat Verzekeringnemer zelf assurantietussenpersoon was, ook niet voor de hand ligt dat hij een verzekering zou afsluiten die niet paste bij zijn bedoelingen.
5.3. De slotsom is dat geen aanspraak op uitkering bestaat en dat Aangeslotene ook overigens geen verwijt kan worden gemaakt, zodat de vordering van Consument dient te worden afgewezen. Al hetgeen partijen over en weer verder hebben aangevoerd kan buiten beschouwing blijven.

6. Beslissing

De Commissie wijst de vordering van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak