Mijn Kifid

Uitspraak 2015-201 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-201 d.d.
8 juli 2015
(mr. C.E. du Perron, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. E.L.A. van Emden, leden en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap F. van Lanschot Bankiers N.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, hierna te noemen de Bank.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier inclusief bijlagen, ontvangen op
24 december 2014;
– het verweerschrift van de Bank;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van de Bank;
– de door Consument tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 22 mei 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. Consument heeft sinds 2004 een eenmanszaak (‘[naam]’).
3.2. In 2006 heeft Consument, tezamen met zijn (inmiddels ex-)echtgenote, met de Bank een hypothecaire geldlening (hierna: ‘geldlening’) gesloten met een hoofdsom van
€ 1.455.000,- ten behoeve van de financiering van de woning gelegen aan de [straat] te [plaats] (hierna: ‘de woning’). Deze geldlening bestaat uit drie leningdelen. Het eerste leningdeel heeft een hoofdsom van € 145.000,- en is aflossingsvrij. Het tweede leningdeel, een zogenoemde Beurshypotheek, heeft een hoofdsom van € 550.000,- waaraan een effectenportefeuille is verbonden. Het derde leningdeel heeft een hoofdsom van
€ 760.000,- en is ook aflossingsvrij. Als zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening heeft de Bank een recht van eerste hypotheek verkregen op de woning. Tevens hebben Consument en zijn (inmiddels ex-)echtgenote het creditsaldo inclusief de daarover te ontvangen rente op de effectenrekening en de rechten voortvloeiende uit een te sluiten overlijdensrisicoverzekering aan de Bank verpand. Consument en zijn
(inmiddels ex-)echtgenote zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de geldlening.

3.3. In mei 2008 heeft Consument de woning verlaten. Vanaf mei 2009 heeft de
(inmiddels ex-)echtgenote van Consument de lasten van de woningfinanciering zelfstandig voldaan. In december 2011 zijn Consument en zijn echtgenote gescheiden.

3.4. Consument heeft in 2012 bij [Z] een krediet aangevraagd van
€ 40.000,- in het kader van de zogenoemde Bbz-regeling. De kredietaanvraag is afgewezen. In het Bbz-adviesrapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“1. Samenvatting
De vraag naar de dienstverlening van de heer [X] (45 jaar), werving en selectie en interimmanagement van financiële specialisten, daalde fors. Daardoor verminderde zijn inkomen in 2011 drastisch. Hij heeft ook zeer hoge privé-uitgaven en –verplichtingen.
(…)
[Z] schakelde [Y] in om een onderzoek in te stellen naar de exploitatievooruitzichten en financieringsmogelijkheden van het bedrijf van de heer [X]. Onze conclusie is, dat:
1. er voorliggende voorzieningen zijn. Die zijn echter onvoldoende om aan zijn verplichtingen te voldoen. Afwijzing op formele gronden is dan ook niet juist,
2. ondanks de goede verwachtingen, de exploitatiemogelijkheden niet gunstig zijn, waardoor het bedrijf van de heer [X] niet levensvatbaar is.
(…)
De argumenten voor dit advies zijn de volgende:
(…)
• de algemene economie bevindt zich in een recessie. Het herstel verwacht het Centrum Planbureau eerst in de tweede helft van dit jaar. Echter, het aanbod aan financiële specialisten is zodanig groot, dat het enkele jaren duurt voordat deze markt weer in evenwicht is en de heer [X] daaruit weer een grote omzet kan realiseren;
• de persoonlijke uitgaven en verplichtingen van de heer [X] zijn te hoog.(…)”

3.5. In december 2013 heeft Consument zijn onderneming gestaakt.

3.6. Consument heeft zich in februari 2014 bij de Bank beklaagd over de hoogte van de door de Bank verstrekte geldlening.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert vergoeding van de door hem als gevolg van het handelen van de Bank geleden schade. Deze schade begroot Consument op € 1.000.000,-. Daarnaast vordert Consument dat de Bank wordt veroordeeld tot het beëindigen van de geldlening.

4.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.

– De Bank heeft Consument een hogere geldlening verstrekt dan gelet op de
inkomens- en vermogenspositie van hem en zijn ex-echtgenote alsmede de onderliggende zekerheden passend was.
– Als gevolg van het feit dat de Bank een te hoge geldlening heeft verstrekt, heeft Consument geen financiering kunnen verkrijgen voor zijn onderneming en is hij in financiële problemen terecht gekomen.

4.3. De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:

– Op basis van de destijds door de Bank gehanteerde normen was er bij de verstrekking van de gevraagde geldlening geen sprake van overkreditering.
– Er is geen causaal verband tussen de vermeende overkreditering en de kennelijke onmogelijkheid voor Consument om een financiering te verkrijgen voor zijn onderneming. De directe oorzaak van het niet kunnen verkrijgen van een zakelijke financiering is gelegen in het feit dat Consument hoofdelijk aansprakelijk is voor de geldlening en niet in het feit dat de Bank een te hoge financiering zou hebben verstrekt.
– Consument is te laat met het indienen van zijn klacht. Consument had veel eerder kunnen en moeten constateren dat er sprake was van onverantwoorde rentelasten en Consument had dan ook veel eerder kunnen en moeten klagen.

5. Beoordeling

5.1. De kern van de klacht, zo begrijpt de Commissie, betreft de hoogte van de door de Bank verstrekte geldlening. Consument meent dat de Bank een hogere geldlening heeft verstrekt dan gelet op de inkomens- en vermogenspositie van hem en zijn ex-echtgenote alsmede de onderliggende zekerheden passend was. De Commissie overweegt hieromtrent als volgt.

5.2. Van de Bank als aanbieder van (hypothecaire) geldleningen mag worden verwacht dat zij onderzoek doet naar de financiële positie van haar toekomstige wederpartij, zodat zij zich een afgewogen oordeel kan vormen over de vraag of haar toekomstige wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zal beschikken om aan de verplichtingen uit hoofde van de geldlening te kunnen voldoen.

5.3. De Bank heeft aangevoerd dat zij volgens de toen vigerende normen de aanvraag van Consument en zijn toenmalige echtgenote heeft beoordeeld en onder haar voorwaarden en op grond van door haar gevraagde zekerheden uiteindelijk de geldlening heeft verstrekt. Het dossier overziend is de Commissie echter van oordeel dat gegeven het inkomen van Consument en zijn toenmalige echtgenote alsmede de hoge lasten en gezien de onzekerheid van de toekomstige verdiensten van beide echtgenoten sprake is van
niet-verantwoorde kredietverlening.

5.4. Nu de Commissie heeft vastgesteld dat er sprake is van niet-verantwoorde kredietverlening, dient de omvang van de schade te worden vastgesteld en vervolgens de vraag te worden beantwoord of deze schade voor vergoeding in aanmerking komt.

5.5. De Commissie stelt voorop dat indien sprake is van niet-verantwoorde kredietverlening in beginsel alleen de reeds betaalde en nog verschuldigde rentetermijnen over het te veel geleende bedrag als schade kunnen worden aangemerkt en (mogelijk) voor vergoeding in aanmerking komen. Zij is echter van oordeel dat Consument in dit geval geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze rente. Hierbij acht de Commissie van belang dat de maandelijkse lasten van een hypothecaire geldlening, mits deze van te voren inzichtelijk zijn, voor een gemiddelde Consument goed zijn te overzien, waardoor Consument ook zelf in staat moet zijn geweest de maandelijkse lasten van de geldlening af te zetten tegen het inkomen en op basis daarvan zelf de beslissing te nemen om de geldlening al dan niet af te sluiten. Deze verantwoordelijkheid kan niet geheel worden afgeschoven op de geldverstrekker. Naar het oordeel van de Commissie is er dan ook sprake van eigen schuld aan de zijde van Consument. Bovendien heeft Consument geen maatregelen genomen om de schade te beperken. Door gedurende een periode van ongeveer 8 jaar geen actie te ondernemen, terwijl hij kon waarnemen dat de rentelasten voor hem te hoog waren, heeft Consument in overwegende mate zelf aan de omvang van zijn schade bijgedragen. In combinatie met de eigen schuld brengt dit in de omstandigheden van dit geval mee dat Consument geen aanspraak kan maken op vergoeding van de rente die over het te veel verstrekte bedrag is berekend. De Commissie tekent aan dat onduidelijkheid bestaat over de (financiële) verhoudingen tussen Consument en zijn ex-echtgenote gegeven de afhandeling van de echtscheiding, zodat zij ook om deze reden niet toekomt aan het eventueel toewijzen van (een deel van) de renteschade.

5.6. Consument stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van de niet-verantwoorde kredietverlening geen financiering heeft kunnen verkrijgen voor zijn onderneming en daardoor een schade van € 1.000.000,- heeft geleden. Deze gevolgschade komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet voor vergoeding in aanmerking. Daar komt nog bij dat niet aannemelijk is dat het nadeel dat Consument heeft geleden is veroorzaakt door de gestelde fout van de Bank. Uit het Bbz-adviesrapport volgt immers dat het afwijzen van de financieringsaanvraag mede berustte op het ontbreken van voldoende toekomstperspectief voor de onderneming van Consument.

5.7. Resumerend is de Commissie van oordeel dat de klacht van Consument, voor zover die ziet op de hoogte van de door de Bank verstrekte geldlening, gegrond is. Op basis van de in rechtsoverweging 5.4-5.6. genoemde omstandigheden dient de vordering van Consument echter te worden afgewezen. Het beroep van de Bank op verjaring alsmede de exacte hoogte van het te veel geleende bedrag kunnen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vorderingen van Consument worden afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor
www.kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht-1/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak