Mijn Kifid

Uitspraak 2015-370 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-370
(prof.mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. G.A. van de Watering, secretaris)

Klacht ontvangen op : 24 maart 2015
Ingesteld door : Consument.
Tegen : Stichting Achmea Rechtsbijstand, gevestigd te Apeldoorn, verder te noemen
Rechtshulpverlener.
Datum uitspraak : 8 december 2015
Aard uitspraak : bindend advies

Samenvatting

Beroep op rechtsbijstandsverzekering in verband met beëindiging arbeidsovereenkomst in verband met ziekte. Verwijt van Consument dat hij aanspraak had kunnen maken op een hogere beëindigingsvergoeding omdat Rechtshulpverlener onder andere heeft nagelaten bezwaar te maken tegen de beslissing van UWV om Consument volledig arbeidsongeschikt te achten, ongegrond. Consument heeft niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijk bezwaar kans van slagen zou hebben gemaakt. Ook de klacht van Consument, dat, indien Rechtshulpverlener hem wel had gewaarschuwd voor de in december 2014 door te voeren korting op zijn WAO-uitkering, hij een andere beslissing had genomen en niet had ingestemd met de voorgelegde vaststellingsovereenkomst, kan niet tot een ander oordeel leiden.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument ondertekende vragenformulier met bijlagen de dato 19 maart 2015;
• het verweerschrift van Rechtshulpverlener van 28 april 2015;
• de repliek van Consument van 9 juni 2015;
• de dupliek van Rechtshulpverlener van 21 juli 2015.

De Commissie stelt vast dat partijen haar advies als bindend zullen aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op vrijdag 18 september 2015 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.

In juni 2014 is Consument, die een WAO-uitkering op basis van 15-25% arbeidsongeschiktheid ontvangt, ook voor 24 uur per week werkzaam bij het UWV op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Sinds 30 december 2013 is hij echter arbeidsongeschikt voor het verrichten van zijn UWV-werkzaamheden reden waarom hem tevens een ziektewet uitkering wordt toegekend.

Op 19 juni 2014 wordt Consument gezien door de controlerend verzekeringsarts van het UWV. Deze acht het niet meer verantwoord dat Consument met zijn toegenomen klachten blijft doorwerken. Hij is bovendien van oordeel dat Consument, met terugwerkende kracht tot
30 december 2011, volledig arbeidsongeschikt moet worden bevonden nu de klachten alle terug zijn te voeren op een voorval uit 2011.

Consument doet vervolgens in verband met de door het UWV aangekondigde beëindiging van zijn dienstverband, een beroep op zijn rechtsbijstandsverzekering zoals deze door Rechtshulpverlener wordt uitgevoerd teneinde te voorzien in zijn ter zake ontstane behoefte aan rechtsbijstand.
Op verzoek van Consument treedt Rechtshulpverlener hierna in overleg met het UWV over de beëindiging van het dienstverband en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst die partijen in dat kader zullen aangaan. Lopende de daarover gevoerde onderhandelingen, staakt het UWV per
1 september 2014 de loonbetaling terwijl de WAO-uitkering die Consument ontvangt, per gelijke datum wordt aangepast aan de nieuwe situatie. Consument ziet zich daardoor geconfronteerd met een aanzienlijke daling van zijn inkomsten. Rechtshulpverlener laat na te reageren op het staken van de loonbetaling door werkgever.

Consument stemt vervolgens in met beëindiging van zijn dienstverband per 1 december 2014 waarbij hem een ontslagvergoeding wordt toegekend van vier maanden, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Desgevraagd laat Rechtshulpverlener Consument daarop weten dat een en ander geen gevolgen heeft voor zijn WAO-uitkering.

In december 2014 ontvangt Consument bericht van het UWV dat hij een bedrag van
€ 1.405,49 moet terugbetalen in verband met inkomsten uit arbeid. Consument acht dat in strijd met de eerdere uitlatingen van Rechtshulpverlener reden waarom hij zich daarover bij Rechtshulpverlener beklaagt. Na het doorlopen van diens interne klachtenprocedure waarbij Rechtshulpverlener zijn eerder ingenomen standpunt handhaaft, is het over dat standpunt dat Consument op 24 maart 2014 een klacht aan Kifid voorlegt.

3. Vordering, klacht en verweer

3.1. Vordering
Consument vordert dat Rechtshulpverlener erkent dat hij een fout heeft gemaakt waardoor zijn vaste dienstverband van 12,5 jaar op een voor hem ongunstige wijze kon worden beëindigd. Consument heeft als gevolg daarvan zware emotionele schade opgelopen terwijl hij daarnaast als gevolg van het verkeerde advies van Rechtshulpverlener een bedrag van € 1.405,59 moest terugbetalen aan het UWV. Dat bedrag dient door Rechtshulpverlener gecompenseerd te worden.

3.2. Grondslagen en argumenten daarvoor
Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Rechtshulpverlener is jegens Consument toerekenbaar te kort geschoten bij het verlenen van Rechtshulp uit hoofde van deze rechtsbijstandsverzekering. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.

• Rechtshulpverlener heeft niet adequaat en pro-actief gereageerd op het stopzetten van de loonbetaling door zijn werkgever. Consument had bovendien tot 15 augustus 2014 de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de beslissing van het UWV om hem volledig arbeidsongeschikt te verklaren. Zo Consument van die mogelijkheid gebruik had gemaakt, had Consument nog in de ziektewet gezeten en dan had de werkgever hem ongetwijfeld een hogere ontslagvergoeding toegekend.
• Met de (thans voormalig) werkgever van Consument was afgesproken dat Consument vier maanden loon zou ontvangen inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Consument was daarbij nadrukkelijk te kennen gegeven dat dit niet van invloed zou zijn op zijn
WAO-uitkering terwijl dat wel het geval bleek te zijn want hij moest nu een bedrag van
€ 1.405,49 terugbetalen. Als Rechtshulpverlener hem goed had geadviseerd had Consument een andere beslissing genomen en niet ingestemd met de vaststellingsovereenkomst.

3.3. Verweer Rechtshulpverlener
Rechtshulpverlener heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Hij heeft daartoe onder andere, kort en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd:

• De verrekening had niets te maken met de toegekende beëindigingsvergoeding – dat betreft immers geen inkomsten uit arbeid – maar met de eindafrekening inzake de opgebouwde vakantiedagen, het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering.
• Omdat Consument met terugwerkende kracht tot 30 december 2011 volledig arbeidsongeschikt werd geacht, was per 30 december 2013 het opzegverbod niet meer van toepassing. De werkgever bood dan ook geen beëindigingsvergoeding aan en was daartoe ook niet meer verplicht omdat Consument langer dan 2 jaar arbeidsongeschikt was geweest.
• Ter zitting heeft Rechtshulpverlener nogmaals onder aanbieding van zijn verontschuldigingen erkend dat hij sneller had kunnen reageren toen de loonbetaling werd gestopt maar dat heeft niet tot een slechtere positie voor Consument geleid.
Na ommekomst van een ziekteperiode van twee jaar is de werkgever immers niet meer verplicht tot loondoorbetaling.

Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling ingaan op hetgeen Rechtshulpverlener heeft aangevoerd.

4. Beoordeling

De Commissie ziet zich gesteld voor beantwoording van de vraag of Rechtshulpverlener jegens Consument te kort is geschoten bij het verlenen van rechtshulp uit hoofde van de door laatstgenoemde gesloten rechtsbijstandsverzekering en aldus op dient te komen voor de door Consument gestelde schade. De Commissie meent dat die vraag in ontkennende zin moet worden beantwoord. Nu de bedrijfsarts van het UWV in zijn hoedanigheid van uitkeringsinstantie immers op 19 juni 2014 heeft geoordeeld dat Consument met terugwerkende kracht tot 30 december 2011 volledig arbeidsongeschikt moest worden geacht, kon het UWV vervolgens als voormalig werkgever van Consument, rechtsgeldig overgaan tot opzegging van de bestaande arbeidsovereenkomst tussen hem en Consument. Het verbod om tijdens ziekte een dienstverband te beëindigen was immers per 30 december 2013, na ommekomst van een periode van twee jaar, niet meer van toepassing. De werkgever was dan ook geenszins gehouden om een ontslagvergoeding toe te kennen. De – overigens door Rechtshulpverlener onbetwist gebleven – stelling van Consument dat Rechtshulpverlener bezwaar had moeten aantekenen tegen voornoemd besluit van de controlerend verzekeringsarts zodat hij daarmee tegenover zijn werkgever in een betere onderhandelingspositie zou zijn gekomen in die zin dat hij dan een hogere ontslagvergoeding had kunnen bedingen, dient, zonder nadere onderbouwing die volledig ontbreekt, te worden verworpen. Consument heeft immers op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat een dergelijk bezwaar, vanuit een medisch oogpunt bezien, überhaupt kans van slagen zou hebben gemaakt terwijl niet valt in te zien dat de werkgever van Consument een hogere ontslagvergoeding zou hebben aangeboden op grond van het enkele feit dat – wellicht ongegrond – bezwaar zou zijn gemaakt tegen voornoemd oordeel van de controlerend arts. De Commissie stelt daarbij vast dat Rechtshulpverlener, zoals ook door hem, eveneens ter zitting, is erkend, heeft nagelaten om tijdig en adequaat bij het UWV aan de bel te trekken naar aanleiding van het staken van diens loonbetaling. Bij die constatering moet het echter blijven, zo stelt de Commissie eveneens vast. Een en ander heeft immers niet tot schade voor Consument geleid zoals Rechtshulpverlener terecht heeft opgemerkt. Consument kon immers aanspraak maken op een volledige WAO-uitkering en, zo zijn salaris wel was uitbetaald, zou dat toch ook in mindering op zijn uitkering zijn gebracht.

Ook de klacht van Consument die hier op neer lijkt te komen, dat, indien Rechtshulpverlener hem wel had gewaarschuwd voor de in december 2014 door te voeren korting op zijn WAO-uitkering, hij een andere beslissing had genomen en niet had ingestemd met de voorgelegde vaststellingsovereenkomst, kan niet tot een ander oordeel leiden. Niet alleen gaat Consument er daarbij ten onrechte vanuit dat hij zich op goede gronden en met succes had kunnen verzetten tegen beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar Consument miskent daarmee eveneens dat korting op zijn WAO-uitkering niet plaatsvond in verband met de toegekende beëindigingsvergoeding uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst maar als gevolg van de verrekening en uitbetaling van het vakantiegeld en de vakantiedagen en de eindejaarsuitkering door de werkgever in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook dit onderdeel van de klacht van Consument moet dan ook worden verworpen.

Uit het bovenstaande dient mitsdien te volgen dat niet is komen vast te staan dat Aangeslotene toerekenbaar is tekortgeschoten. De Commissie wijst de vordering van Consument daarom af.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

Bekijk de volledige uitspraak