Mijn Kifid

Uitspraak 2016-002 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-002 d.d.
6 januari 2016
(mr. C.E. du Perron, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden en mevrouw mr. F. Faes, secretaris)

Samenvatting

Consument vordert uitbetaling van een schenking die haar moeder in 1982 zou hebben gedaan op een rekening bij de bank. Naar het oordeel van de Commissie heeft de bank voldoende aannemelijk gemaakt dat het bedrag op enig moment moet zijn uitgekeerd. De vordering wordt afgewezen.

Consument,

tegen

de coöperatie Coöperatieve Rabobank Noord Gooiland U.A., gevestigd te Bussum, hierna te noemen de Bank.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschilbeslechting van Consument, ontvangen op 31 december 2014;
– het verweerschrift van de Bank;
– de aanvullende reactie van de Bank van 9 juni 2015;
– de reactie van Consument van 21 juni 2015;
– de reactie van de Bank van 15 juli 2015.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 april 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. In september 2009 heeft Consument in een enveloppe met familiefoto’s een door haar in 1990 overleden moeder bewaard stortingsbewijs van 28 mei 1982 (hierna: het stortingsbewijs) gevonden. Op het stortingsbewijs staat vermeld dat op 28 mei 1982 een bedrag van NLG 17.500,-, met de omschrijving “i.o.v. A.B.N. Bank regio [plaats], [plaats], overboeking” door de Bank ten gunste van rekeningnummer [nr.1] is geboekt. Deze rekening werd aangehouden bij de Bank. Ook heeft Consument een ‘aanslagbiljet recht van schenking’ van 24 februari 1983 (hierna: het aanslagbiljet) gevonden waarop staat vermeld dat de moeder van Consument op 26 mei 1982 aan Consument en de broer van Consument een bedrag van NLG 17.500,- heeft geschonken.

3.2. Consument heeft na de vondst van de hiervoor genoemde documenten de Bank verzocht om uitbetaling van het bedrag van NLG 17.500.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert dat de Bank wordt veroordeeld tot uitbetaling van NLG 17.500.

4.2. Aan deze vordering legt Consument – kort gezegd – het volgende ten grondslag:
– De moeder van Consument heeft in 1982 zowel aan Consument als aan de broer van Consument een bedrag van NLG 17.500,- geschonken. Dit blijkt uit het stortingsbewijs en het aanslagbiljet. Dit bedrag is gestort op een rekening bij de Bank.
– De Bank heeft onvoldoende aangetoond wat er met het bedrag van NLG 17.500,- is gebeurd.
– Consument en haar echtgenoot hadden sinds 1960 diverse hypothecaire geldleningen bij de Bank. Consument had echter geen rekening bij de Bank op het moment van de storting. Het op het stortingsbewijs vermelde rekeningnummer is Consument dan ook onbekend. Ook heeft Consument nooit enige saldo-informatie of bank- of jaarafschriften met betrekking tot de op het stortingsbewijs vermelde rekening ontvangen.

4.3. De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– Op grond van artikel 3:306 BW in samenhang met artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis na 20 jaar. Nu Consument pas na 33 jaar om uitbetaling heeft verzocht, is haar vordering reeds verjaard.
– De wettelijke bewaartermijn van zeven jaar (artikel 2:10 lid 1 en 3 BW) voor het bewaren van bescheiden is ruimschoots overschreden. Het kan de Bank dan ook niet worden tegengeworpen dat zij niet kan aantonen wat er met het saldo is gebeurd.
– Consument heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij nog een vordering heeft op de Bank. Het door Consument overgelegde stortingsbewijs en het aanslagbiljet kunnen niet als een waardepapier of een bewijs van tegoed worden aangemerkt. Ook moet op grond van artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden de administratie van de Bank gelden als bewijs, behoudens door Consument geleverd tegenbewijs. Van tegenbewijs van de zijde van Consument is de Bank niet gebleken.
– Uit onderzoek van de Bank blijkt dat de rekening waarop de boeking op 28 mei 1982 is gedaan, te weten [nr.1], op naam van Consument en/of haar echtgenoot stond. Deze rekening is op of voor 18 mei 1982 geopend, omdat de rekening vanaf dat moment voor het eerst op fiche “clientenoverzicht” voorkomt. De rekening is tussen 7 december 1983 en 16 januari 1984 opgeheven. Dit leidt de Bank af uit de omstandigheid dat de rekening nog wel wordt genoemd op het fiche van 7 december 1983 maar niet meer op het fiche van
16 januari 1984. Het saldo moet op het moment van opheffing nihil geweest zijn. Een rekening kan pas worden opgeheven als het saldo nihil is. Op de zogenoemde ‘kerkhofrekening’ van de Bank, zijnde een rekening waarop niet opgeëiste tegoeden van voormalige rekeninghouders worden ondergebracht, is geen bedrag aangetroffen dat overeenkomt met het bedrag NLG 17.500. Het voorgaande betekent dat het saldo van de rekening moet zijn overgeboekt of zijn opgenomen door de rekeninghouder of moet zijn verrekend.

5. Beoordeling

5.1. De Commissie dient de vraag te beantwoorden of Consument aanspraak kan maken op het op het stortingsbewijs vermelde bedrag van NLG 17.500.

5.2. De Commissie overweegt als volgt. Consument stelt dat de Bank haar geld schuldig is. De bewijslast van die stelling rust op Consument. Van de Bank mag echter worden verwacht dat zij zich inspant om na te gaan wat er met het volgens Consument aanwezige tegoed is gebeurd, en dat zij Consument daarover informeert. Wat er in dat opzicht precies van de Bank kan worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij is niet zonder meer doorslaggevend of de Bank zich op verjaring kan beroepen, nu banken tegoeden die aantoonbaar nog aanwezig zijn plegen uit te keren zelfs als de vordering tot betaling daarvan is verjaard.

5.3. De Bank heeft in dit geval aan haar onderzoeksverplichting voldaan. Uit de door de Bank overgelegde fiche is voldoende gebleken dat de rekening waarop het bedrag in 1982 volgens het stortingsbewijs is gestort, op naam van Consument en haar echtgenoot stond. Uit latere fiches blijkt dat die rekening tussen 7 december 1983 en 16 januari 1984 moet zijn opgeheven. Er is geen informatie aanwezig waarop het bedrag van NLG 17.500,- is terug te vinden. Ook op de kerkhofrekening van de Bank is geen saldo aangetroffen dat verband houdt met de schenking. De Commissie heeft geen reden om aan de bevindingen van de Bank te twijfelen. Gelet op het ruime tijdsverloop kan van de Bank niet worden verwacht dat zij inzicht geeft in de exacte wijze waarop en de persoon aan wie het bedrag is uitgekeerd, respectievelijk op welke rekening het bedrag na 1982 is gestort. Voldoende is dat de Bank duidelijk maakt dat het in haar systeem onmogelijk is dat de rekening met een openstaand saldo zou zijn opgeheven of op andere wijze zou zijn verdwenen. Dat heeft de Bank gedaan.

5.4. De Bank heeft met haar onderzoek dan ook voldoende gemotiveerd dat het bedrag van de schenking, zoals vermeld op het stortingsbewijs, op enig moment moet zijn uitgekeerd of verrekend.

Hierbij neemt de Commissie in aanmerking dat volgens de Algemene Bankvoorwaarden een uittreksel van de administratie van de Bank tot volledig bewijs strekt, en dat Consument tegenover de stellingen van de Bank geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk maken dat de gestorte gelden nog aanwezig zijn.

5.5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Consument moet worden afgewezen omdat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de Bank haar het gevorderde bedrag nog schuldig is. In die situatie kan in het midden blijven of de vordering van Consument al dan niet is verjaard. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor: www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

Bekijk de volledige uitspraak