Mijn Kifid

Uitspraak 2016-020 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2016-020 d.d. 22 juli 2016
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. W.J.J. Los, mr. A. Smeeing-van Hees, drs. P.H.M. Kuijs en
mr. A. Bus, leden, en mr. G.A. van de Watering, secretaris)

Samenvatting

Belanghebbende heeft forse betalingsachterstanden laten ontstaan op een aantal door hem – deels in privé maar – voornamelijk zakelijk (door zijn medewerkers) gebruikte kaarten bij [naam creditcardmaatschappij] ([naam creditcardmaatschappij]). Belanghebbende heeft de door [naam creditcardmaatschappij] voorgestelde betalingsregeling niet geaccepteerd. [naam creditcard-maatschappij] heeft de kaartrekening geannuleerd, de vordering uit handen gegeven en een negatieve BKR-notering laten registreren. Belanghebbende vordert een verbod om incasso-maatregelen te nemen en vordert verwijdering van de registratie bij het BKR. De Geschillencommissie heeft de vordering van Belanghebbende afgewezen. De Commissie van Beroep handhaaft die beslissing en heeft in haar oordeel betrokken dat Belanghebbende op het inmiddels achterhaalde aanvraag¬formulier nadrukkelijk heeft verklaard – ook in privé – in te staan voor betaling van de uitgaven van de overige houders van de kaarten. In de gegeven situatie is geen sprake van een op [naam creditcardmaatschappij] rustende zorgplicht.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1 Bij een op 15 december 2015 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift met bijlagen heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 5 november 2015 (dossiernummer [nummer]) ter toetsing voorgelegd.

1.2 [naam creditcardmaatschappij] heeft een op 4 februari 2016 door de Commissie van Beroep ontvangen verweerschrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 7 maart 2016. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten (doen) toelichten, [naam gemachtigde consument] aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.1.1 Belanghebbende heeft op 7 januari 1986 een aanvraagformulier ondertekend voor een Privé-Kaart bij [naam creditcardmaatschappij]. Hierdoor is een overeenkomst tussen Belanghebbende en [naam creditcardmaatschappij] tot stand gekomen.

3.1.2 Op het aanvraagformulier is onder ‘Aanvrager Privé-Kaart’ onder andere het volgende ingevuld:
-Naam en voorletters: [naam belanghebbende]
-Werkzaam bij (naam): eigen zaak advocaat
-Funktie/Beroep: advocaat
-Sinds: 1983
-Bruto jaarinkomen
(aangekruist is): meer dan ƒ 60.000,-

3.1.3 Onderaan het door Belanghebbende ondertekende aanvraagformulier staat het volgende:
‘De aanvrager(s) van de [naam] Kaart en eventuele Extra-Kaarten verklaren hierbij als volgt:
(…)

6. De aanvrager van de Privé-Kaart resp. het bedrijf staat in voor betaling van uitgaven met de betreffende Kaart(en) gedaan. Tevens is iedere voornoemde aanvrager van de Kaart jegens [naam creditcardmaatschappij] aansprakelijk voor uitgaven door hem/haar met de Kaart gedaan.

3.1.4 Belanghebbende heeft een [naam] Card, waarvoor acht extra kaarten zijn aangevraagd (hierna: ‘de Kaart’ of ‘de Kaarten’). Daarnaast heeft Belanghebbende een [naam] Card, waarvoor één extra kaart is aangevraagd op naam van zijn echtgenote.

3.1.5 Belanghebbende is van mei 1983 tot november 2014 als advocaat werkzaam geweest, na een aantal jaren middels Nederlandse besloten vennootschappen en vanaf enig moment middels een vennootschap naar Brits recht, een Limited Liability Partnership (hierna: LLP). Op
14 november 2014 is de LLP in staat van faillissement verklaard.

3.1.6 De Kaarten werden voornamelijk gebruikt voor zakelijke transacties. Voor zover sprake was van privétransacties werden deze door rekening-courantboekingen gecorrigeerd.

3.1.7 Omstreeks september 2014 zijn betalingsachterstanden op de Kaarten ontstaan. Deze resulteerden in een vordering van [naam creditcardmaatschappij] op Belanghebbende ter hoogte van € 55.894,88.

3.1.8 [naam creditcardmaatschappij] heeft Belanghebbende een betalingsregeling voorgesteld. Belanghebbende is niet in¬gegaan op het voorstel van [naam creditcardmaatschappij].

3.1.9 [naam creditcardmaatschappij] heeft vervolgens de kaartrekening geannuleerd, de vordering in handen gegeven van een incassobureau en een negatieve BKR-notering laten registreren.

3.2 Belanghebbende heeft gevorderd dat [naam creditcardmaatschappij] een verbod krijgt opgelegd om incasso¬maatregelen tegen hem te nemen en dat [naam creditcard-maatschappij] de registratie bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) verwijdert.

3.3 De Geschillencommissie heeft de vordering van Belanghebbende afgewezen. Daartoe heeft de Geschillencommissie, verkort weergegeven, het volgende overwogen:

a. Belanghebbende heeft in 1986 op eigen naam een privékaart aangevraagd. Op het aanvraag¬formulier van die kaart heeft hij verklaard in te staan voor de betaling van de uitgaven met de Kaart. Ook is op het door Belanghebbende getekende aanvraagformulier aangegeven dat aanvrager aansprakelijk is jegens [naam creditcardmaatschappij] voor uitgaven door hem met de Kaart gedaan. Belanghebbende had derhalve kunnen en moeten weten dat hij aansprakelijk is voor de uitgaven (zakelijk en privé) die hij met de Kaart heeft gedaan.

b. Belanghebbende is blijkens de Voorwaarden ook verantwoordelijk voor de betaling aan [naam creditcardmaatschappij] van de door de extra kaarthouders gemaakte kosten van [naam creditcardmaatschappij] en is dus aansprakelijk voor de uitgaven die zijn gedaan met de extra kaarten. De omstandigheid dat de uitgaven van de Kaarten van zakelijke aard zijn en van een zakelijke rekening zijn afgeschreven leidt niet tot een ander oordeel.

c. Onvoldoende onderbouwd is het standpunt van Belanghebbende dat [naam creditcard-maatschappij] bij de uitgifte van de Kaarten heeft nagelaten onderzoek te doen naar de financiële positie van Belanghebbende en dat [naam creditcardmaatschappij] het open-staande saldo door haar zware fouten, tekort¬komingen of onrechtmatige gedragingen jegens Belanghebbende niet op hem kan verhalen. Bovendien heeft [naam creditcard-maatschappij] gemotiveerd aangevoerd dat zij bij uitgifte van de Kaarten wel degelijk naar de financiële positie van Belanghebbende heeft gekeken, maar dat zij op basis van zijn betalingspatroon geen problemen voorzag.

d. Er was sprake van een betalingsachterstand, zodat [naam creditcardmaatschappij] in beginsel conform de bepalingen van het destijds geldende Algemeen Reglement van het BKR genoodzaakt was een melding bij het BKR te doen. Belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd dat [naam creditcardmaatschappij] de BKR-notering onterecht heeft geplaatst.

e. Gelet op het bovenstaande is [naam creditcardmaatschappij] niet gehouden om de incassomaatregelen ten aanzien van het openstaand saldo op de Kaarten te stoppen en de BKR-notering van Belanghebbende te laten verwijderen.

f. De benarde financiële positie van Belanghebbende kan niet tot een ander oordeel leiden. Anders dan Belanghebbende betoogt staan de eisen van redelijkheid er niet aan in de weg dat [naam creditcardmaatschappij] het openstaand saldo op het privévermogen van Belanghebbende verhaalt.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 De Commissie van Beroep stelt vast dat [naam creditcardmaatschappij] het door Belanghebbende ondertekende aanvraagformulier, hiervoor genoemd onder 3.1.1 tot en met 3.1.3, heeft kunnen achterhalen en dat [naam creditcardmaatschappij] dit aanvraag-formulier bij brief van 10 september 2015 in deze procedure in beroep alsnog heeft over-gelegd.

4.2 Belanghebbende heeft het oordeel van de Geschillencommissie bestreden.

4.2.1 Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift bezwaren gemaakt tegen de door de Geschillencommissie onder 2.1 tot en met 2.7 vastgestelde feiten (en de door de Geschillencommissie daaraan verbonden conclusies).
De Commissie van Beroep heeft thans de feiten (hierboven onder 3.1.1 tot en met 3.1.9), voor zover voor haar beoordeling van belang, opnieuw geformuleerd en heeft daarbij rekening gehouden met de door Belanghebbende gemaakte bezwaren, voor zover [naam creditcardmaatschappij] deze niet of onvoldoende heeft weerlegd.

4.2.2 De overige bezwaren van Belanghebbende hebben betrekking op het niet aannemen van een tekortschieten van [naam creditcardmaatschappij] in haar relatie met Belanghebbende en in de naleving van haar belangrijkste wettelijke verplichtingen. Belanghebbende herhaalt dat [naam creditcardmaatschappij] – kort gezegd – niet, althans niet voldoende, aan haar zorgplicht heeft voldaan. Zo heeft [naam creditcardmaatschappij] verzuimd 1) onderzoek te doen naar de financiële omstandigheden, de leen- en aflossingscapaciteit, de noden en behoeften alsook het risicobewustzijn van Belanghebbende, en 2) te waarschuwen voor de risico’s die zich nu hebben gemanifesteerd. Belanghebbende stelt dat zijn belang evident is: als [naam creditcardmaatschappij] wèl een summier onderzoek had gedaan, zou zij meteen hebben gezien dat Belanghebbende al sinds vele jaren een precaire financiële positie had. Hij voldeed bij lange na niet aan de ‘miljardairscriteria’ voor de Kaarten.

4.3 De Commissie van Beroep is van oordeel dat in de gegeven situatie geen sprake is van een op [naam creditcardmaatschappij] rustende zorgplicht. Belanghebbende heeft op het aanvraag¬formulier namelijk nadrukkelijk verklaard dat hij instaat voor betaling van uitgaven die met de Kaarten zijn gedaan (zie hiervoor onder 3.1.3). [naam creditcardmaatschappij] mocht er derhalve van uitgaan dat Belanghebbende op de hoogte was van zijn financiële situatie en van de risico’s die hij in die situatie liep, ook door – in privé – in te staan voor betaling van de uitgaven van de overige houders van de Kaarten. Dat Belanghebbende de Kaarten voornamelijk zakelijk gebruikte en liet gebruiken, maakt dat niet anders. Evenmin is in die omstandigheid een grondslag gelegen om aan te nemen dat [naam creditcard-maatschappij] op enig moment verplicht was om Belanghebbende te wijzen op de mogelijkheid een zakelijke kaart aan te vragen op naam van zijn onderneming, nog daar-gelaten of een zakelijke kaart hem zou hebben gevrijwaard voor persoonlijke aansprakelijkheid. Ten slotte is niet van belang dat Belanghebbende de beschikking heeft gekregen over de [naam]kaarten omdat daaraan niet een hoger risico was verbonden dan aan de kaarten die Belanghebbende voordien had.

4.4 Hetgeen Belanghebbende naar voren heeft gebracht of anderszins is gebleken, rechtvaardigt verder niet de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [naam creditcardmaatschappij] haar vordering op Belanghebbende tracht te verhalen.

4.5 Na het hiervoor gegeven oordeel van de Commissie van Beroep behoeven de overige stellingen en verweren geen bespreking meer.

4.6 De Commissie van Beroep komt evenals de Geschillencommissie tot het oordeel dat [naam creditcardmaatschappij] niet is gehouden om de incassomaatregelen ten aanzien van het openstaande saldo op de Kaarten te stoppen en evenmin om de op de ontstane betalingsachterstand gebaseerde registratie bij het BKR-notering te laten verwijderen.

4.7 De slotsom is dat de vordering van Belanghebbende, zij het deels op andere gronden dan in eerste aanleg, moet worden afgewezen.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing.

Bekijk de volledige uitspraak