Mijn Kifid

Uitspraak 2016-157

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-157
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars RA en J.C. Buiter, leden en mr. T.R.G. Leyh, secretaris)

Klacht ontvangen op : 13 november 2014
Ingesteld door : Consument
Tegen : Dexia Bank Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Dexia
Datum uitspraak : 8 april 2016
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

Betwisting echtheid handtekeningen. Artikel 159 Rechtsvordering. De Commissie stelt vast dat de conclusies van de handtekeningendeskundige geen volkomen zekerheid bieden. De Commissie acht het echter niet aannemelijk dat in dit geval knip- en plakwerk is toegepast bij het plaatsen van de handtekeningen onder de documenten. De moeder van Consument heeft immers jarenlang betalingen verricht ten behoeve van de overeenkomsten, waaronder betalingen waartoe zij handmatig opdracht heeft gegeven. De Commissie acht het niet aannemelijk dat zij dat heeft gedaan op basis van een contract dat zij niet ondertekend zou hebben.

Tussenuitspraak

1. Beslissing

De Commissie beslist – met inachtneming van haar reglement en op basis van de door partijen aan haar ter beschikking gestelde stukken – als volgt.

1.1 De Commissie honoreert het bij brief van 23 maart 2015 gedane verzoek van Dexia haar toe te laten bewijs te leveren van haar stellingen door middel van het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek.
1.2 De Commissie kan zich vinden in het verzoek van Dexia dat de in deze brief genoemde persoon dat onderzoek uitvoert.
1.3 De Commissie gelast Consument zijn medewerking te verlenen aan dat onderzoek door een nader door de deskundige te bepalen aantal bescheiden waarop een handtekening van mevrouw [X] aanwezig is aan hem te overleggen;
1.4 De Commissie ziet in dit stadium van de procedure geen reden Consument er toe bewegen de door Dexia gevraagde bescheiden met daarop de handtekeningen van Consument en van de heer [Y] te doen overleggen;
1.5 De Commissie gelast Consument haar een verklaring van erfrecht te overleggen ten einde zijn bevoegdheid onderhavige procedure te voeren vast te kunnen stellen.
1.6 De Commissie stelt Dexia voor het onder 1.1 genoemde verzoek een termijn van twee maanden na dagtekening van deze tussenuitspraak.
1.7 De Commissie stelt Consument voor het onder 1.5 gelaste een termijn van één maand na dagtekening van deze tussenuitspraak.
1.8 De Commissie houdt iedere verdere beslissing aan.
Einduitspraak
1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ondertekende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift van Dexia;
• de reactie van Consument op het verweerschrift;
• de aanvulling op het verweerschrift van Dexia;
• de Tussenuitspraak van de Commissie van 17 april 2015;
• de reactie van Consument op de Tussenuitspraak;
• de vervolgcorrespondentie tussen partijen en de secretaris van Kifid;
• de onderzoeksrapportage van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau;
• de aanvulling van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau op de onderzoeksrapportage;
• de reactie van Dexia op de onderzoeksrapportage;
• de reactie van Consument op de onderzoeksrapportage;
• de aanvullende reactie van Dexia;
• de verklaring van Consument waarmee hij de uitspraak van de Commissie als niet- bindend advies aanvaardt;
• de ter zitting door Consument overgelegde pleitnota;
• het ter zitting door Dexia ingebrachte stuk;
• de na de zitting door Consument ingediende reactie.

Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 4 februari 2016 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Commissie bepaald dat Consument naderhand nog machtigingen diende te verstrekken waaruit zijn bevoegdheid om namens zijn broers op te treden blijkt. Dat heeft Consument gedaan. Voorts heeft de Commissie Consument in de gelegenheid gesteld op het door Dexia ter zitting ingebrachte stuk te reageren, van welke mogelijkheid Consument gebruik heeft gemaakt. 

2. Feiten

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.

2.1 Dexia heeft in haar administratie een tweetal effectenleaseovereenkomsten uit 2005 opgenomen welke als wederpartij vermelden de inmiddels overleden moeder van Consument, mevrouw [X].
2.2 Consument heeft Dexia verzocht hem inzage te geven in de originele documenten, welke naast de effectenleaseovereenkomsten tevens andere bescheiden omvatten waaronder de inschrijfformulieren (deze stukken duidt de Commissie hierna aan als ‘de documenten’).
2.3 Dexia heeft inzage van deze documenten te haren kantore voorgesteld, hetgeen niet door Consument is geaccepteerd.
2.4 Vervolgens heeft Consument zich tot Kifid gewend.
2.5 In haar Tussenuitspraak heeft de Commissie bepaald dat Dexia wordt toegestaan bewijs te leveren van haar stellingen (kort gezegd beroept Dexia zich op de echtheid van de handtekeningen op de documenten) door middel van het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek. In het kader daarvan heeft Dexia een koeriersdienst opdracht gegeven enkele door haar in een archief bewaarde originele documenten bij de deskundige te bezorgen. Deze documenten zijn daarbij in het ongerede geraakt waardoor de deskundige er niet de beschikking over heeft gehad bij het opmaken van zijn deskundigenbericht.
2.6 In het deskundigenbericht zijn de volgende vragen aan de orde gesteld:
Vraag A: Zijn de betwiste handtekeningen al dan niet echte handtekeningen van mevrouw [X]?
Vraag B: Zijn de betwiste handtekeningen al dan niet door listige kunstgrepen (bijv. knip- en plakwerk) op de litigieuze documenten gemonteerd?
De deskundige heeft vraag A als volgt beantwoord:
Op basis van het ter beschikking gestelde materiaal, wordt geconcludeerd dat de betwiste handtekeningen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan te merken zijn als echte handtekeningen van mevrouw [X].
Ten aanzien van vraag B heeft de deskundige geconcludeerd:
Zoals hiervoor gemeld is het zonder originele stukken niet mogelijk om met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te oordelen over vraag B. Er kan enkel een oordeel worden gegeven over het al dan niet aanwezig zijn van montagekenmerken. Echter, indien gewerkt wordt met reproducties, sluit het niet aanwezig zijn van montagekenmerken niet uit dat de handtekeningen toch zijn gemonteerd.
2.7 De secretaris van Kifid heeft de deskundige vervolgens gevraagd of hij vraag B met een zelfde aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid als het geval was voor vraag A kon beantwoorden. Daarop heeft de deskundige geantwoord:
(…) dat er met betrekking tot vraag B beperkingen kleven aan de onderzoeksmogelijkheden. Immers, de betwiste documenten zijn enkel in reproductie vorm ter beschikking gesteld. De beperkingen leiden ertoe dat het niet mogelijk is om met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te oordelen over vraag B. Er kan op grond van het ter beschikking gestelde materiaal enkel een tendensconclusie geformuleerd worden ten aanzien van vraag B. Een eenduidig en sterk discriminerend oordeel kan enkel gegeven worden indien de betwiste documenten in originele inktafzetting onderzocht kunnen worden.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering
3.1 Consument vordert de onder de overeenkomsten aan Dexia betaalde inleg, door hem geschat op € 22.000 – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2008 -, als ook een schadeloosstelling dan wel boete en € 30.000 zwijggeld. Ter zitting heeft Consument zijn vordering verhoogd, tot een bedrag van € 175.000.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Consument voert onder meer aan dat Dexia heeft erkend dat zij de bewijsplicht in dezen heeft en niet in staat is gebleken om de vermeende contracten ter onderzoek aan te bieden. De twijfels van Consument bij de rechtmatige totstandkoming van de contracten zijn daarmee bevestigd: hij en zijn moeder zijn misleid door vervalste kopieën.

Verweer van Dexia
3.3 Dexia heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.
4. Beoordeling

4.1 De vraag ligt voor of de op de in het geding zijnde documenten zichtbare handtekeningen van de overleden moeder van Consument door haar zelf op die documenten zijn geplaatst of dat er reden is aan te nemen dat dit niet het geval is. Zo van dit laatste sprake mocht zijn, zou aan deze documenten voor zover die beoogden een overeenkomst tot stand te brengen tussen de overleden moeder van Consument en Dexia de rechtsgrond ontvallen en zouden de in het kader van de overeenkomsten gedane betalingen onverschuldigd zijn gedaan en derhalve voor restitutie door Dexia in aanmerking komen.
4.2 De Commissie overweegt dat in artikel 159 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv.) een specifieke regeling is opgenomen voor de betwisting van de echtheid van een handtekening die als ondertekening van een onderhandse akte dient. Uit dit artikel volgt dat bij onderhandse akten de bewijslast aangaande de echtheid van de handtekening rust op degene die de akte als bewijsstuk gebruikt of zich daarop beroept, in dit geval Dexia.
4.3 De Commissie stelt vast dat de conclusies van de handtekeningendeskundige geen volkomen zekerheid bieden. Wel ten aanzien van het feit dat de handtekeningen afkomstig zijn van de moeder van Consument (zie hiervoor onder 2.6), maar niet ten aanzien van het al dan niet knippen en plakken ervan in de documenten. Voor wat betreft dat laatste hecht de Commissie belang aan hetgeen de deskundige ter zitting heeft verklaard, namelijk dat hij geen aanleiding heeft te veronderstellen dat er sprake is geweest van knip- en plakwerk, maar dat hij het niet kan uitsluiten vanwege het ontbreken van de originele documenten.

4.4 De Commissie acht het echter niet aannemelijk dat in dit geval knip- en plakwerk, en daarmee frauduleus handelen, is toegepast bij het plaatsen van de handtekeningen onder de documenten. De moeder van Consument heeft immers jarenlang betalingen verricht ten behoeve van de overeenkomsten, waaronder betalingen waartoe zij handmatig opdracht heeft gegeven. De Commissie acht het niet aannemelijk dat zij dat heeft gedaan op basis van een contract dat zij niet ondertekend zou hebben. Van onverschuldigde, voor restitutie in aanmerking komende, betalingen, is derhalve geen sprake geweest met als gevolg dat de restitutievordering moet worden afgewezen alsmede de andere vorderingen omdat die met de restitutievordering samenhangen.
5. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

Bekijk de volledige uitspraak