Mijn Kifid

Uitspraak 2016-227 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-227
(mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. B.F. Keulen en drs. L.B. Lauwaars en
mr. M.J. Vlasveld, secretaris)

Klacht ontvangen op : 25 februari 2015
Ingesteld door : Consument
Tegen : Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. h.o.d.n. Centraal Beheer
Achmea, gevestigd te Apeldoorn, verder te noemen de Pensioenuitvoerder.
Datum uitspraak : 24 mei 2016
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Consument had een c-polis. De pensioenuitvoerder heeft bij het beëindigingen van het dienstverband met de oud-werkgever de pensioenverzekering premievrij gemaakt. Consument had deze verzekering echter bij haar nieuwe werkgever willen voortzetten en heeft hier ook om verzocht. In haar tussenuitspraak heeft de Commissie het volgende overwogen: In de uitvoeringsovereenkomst tussen de oud-werkgever en de pensioenuitvoerder is opgenomen dat deze overeenkomst bij het stoppen van de premiebetaling eindigt. Met het einde van de uitvoeringsovereenkomst eindigt ook de deelname van Consument. Op basis van het pensioenreglement brengt het einde van de deelname mee dat de pensioenverzekering premievrij wordt gemaakt. De pensioenverzekeraar heeft terecht aangevoerd dat zij de verzekering premievrij mocht maken. Ex artikel 54 lid 1 en 4 j˚ artikel 24 IAPW is voortzetting van oude aanspraken onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten. In de einduitspraak overweegt de Commissie dat werknemer en werkgever over de mogelijkheid tot voortzetting afspraken dienen te maken in de pensioenovereenkomst. Van zulke afspraken tussen de oud-werkgever en Consument is niet gebleken. Consument kan de c-polis daarom niet voorzetten. De Commissie wijst de vordering af.

TUSSENUITSPRAAK
1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument ondertekende klachtformulier, met bijlagen;
• het verweerschrift van de Pensioenuitvoerder, met bijlagen;
• de repliek;
• de dupliek.

De Commissie stelt vast dat partijen haar advies als bindend zullen aanvaarden en dat het geschil zich leent voor afdoening op stukken, nu voor mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 40.1 van haar reglement geen aanleiding bestaat.

2. Feiten

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.

2.1 Met ingang van 1 januari 2002 is er tussen Consument en de Pensioenuitvoerder onder polisnummer [nr.1] een Flexibel Management Pensioen (hierna te noemen de pensioenverzekering) afgesloten. De premiebetaling werd via de toenmalige werkgever [werkgever] voldaan.

2.2 Ten behoeve van de op 1 januari 2002 ingegane pensioenregeling van Consument is door [werkgever] een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de Pensioenuitvoerder. Onderdeel van de uitvoeringsovereenkomst is het ‘Pensioenreglement Flexibel Management Pensioen’.
De pensioenregeling van Consument is vanwege de ingang van de Pensioenwet op 1 januari 2007 geactualiseerd.

2.3 In artikel 14 van de uitvoeringsovereenkomst staat het volgende vermeld:
“2. Deze uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege:
– zodra de premiebetaling bij Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. voor het Flexibel Management Pensioen is beëindigd;
– op de dag dat [werkgever] en Notarissen is ontbonden en haar vereffening is voltooid.”

2.4 Op bladzijde 13 van het Pensioenreglement (onderdeel van de uitvoeringsovereenkomst) is opgenomen:
“REGELING BIJ EINDE DEELNEMING ANDERS DAN DOOR OVERLIJDEN OF HET BEREIKEN VAN DE PENSIOENDATUM:
Bij het einde van de deelname aan deze pensioenregeling anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum wordt de verzekering van het kapitaal bij leven premievrij gemaakt en blijft verzekerd tot de pensioendatum. (…)
Het premievrij maken van de verzekering vindt plaats per de eerste dag volgend op de datum die de werkgever als zodanig aangeeft. De werkgever dient de beëindiging van de deelneming binnen een maand te melden bij de pensioenuitvoerder.
(….)
Indien de deelnemer gebruik heeft gemaakt van het wettelijk recht op waardeoverdracht, vanwege een nieuwe dienstbetrekking, wordt niet overgegaan tot afkoop.”

2.5 Op 1 september 2013 is Consument uit dienst getreden bij [werkgever] en is zij gestart bij haar huidige werkgever [werkgever 1].

2.6 Op 10 september 2013 is een premievrije polis door de Pensioenuitvoerder afgegeven. Op blad 1 staat vermeld: “Deze opgave geldt als bewijs van verzekering ter uitvoering van een pensioenovereenkomst als bedoeld in de Pensioenwet.”

2.7 Bij brief van 11 september 2013 meldt de Pensioenuitvoerder dat zij als gevolg van het uit dienst treden, de verzekering per 1 september 2013 premievrij heeft gemaakt. De teveel betaalde premie over de periode 1 september 2013 tot en met 1 januari 2014 heeft de Pensioenuitvoerder teruggestort aan [werkgever].

2.8 Per e-mail van 21 januari 2014 heeft Consument aan de Pensioenuitvoerder het volgende bericht verzonden: “Het is inderdaad de bedoeling om de polis voort te zetten (ik heb ook nooit gevraagd om deze premievrij te maken), via mijn huidige werkgever. U kunt de nota voor het jaar 2014 toezenden ter attentie van [werkgever 1] (…), dan wordt de premie voor het komende jaar voldaan. (…)”. In antwoord hierop wordt door de Pensioenuitvoerder op 27 januari 2014 bericht: “(….) Wij zouden nog terugkomen op de openstaande vraag. (…) U bent uit dienst getreden bij uw huidige werkgever. Bij het in dienst treden van uw nieuwe werkgever ontstaat er een nieuwe pensioenovereenkomst. (…) NB: Los van het bovenstaande staat dat we de polis bij uw vorige werkgever respecteren. (…)”.
3. Vordering, klacht en verweer

Vordering
3.1 Consument vordert het financieel nadeel dat zij lijdt doordat zij haar oude pensioenverzekering niet kan voortzetten. De oude pensioenverzekering bood een gegarandeerd rendement van 4%. Consument kan geen nieuwe pensioenverzekering afsluiten met eenzelfde rendement. Hierdoor kan zij minder pensioen opbouwen. Hoeveel minder dit is, kan Consument niet exact begroten. Zij schat de schade op enkele (tien)duizenden euro’s. Het afsluiten van een nieuwe verzekering kost ongeveer € 500,-. Voorts wenst Consument een vergoeding van de telefoon- kopieer- en portokosten.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
De pensioenverzekering is een C-polis, waarbij [werkgever] geen partij is. Het is een tweepartijen-overeenkomst tussen Consument en de Pensioenuitvoerder. Deze verzekering is in werking getreden voor de ingang van de Pensioenwet en de aanspraken moeten dan ook geëerbiedigd worden. Derhalve had de Pensioenuitvoerder niet over mogen gaan tot het premievrij maken van de pensioenverzekering.

3.3 Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• Uit de Memorie van Toelichting (hierna MvT) bij de Pensioenwet volgt dat een C-polis in stand kan blijven zolang de premie door de werkgever wordt betaald. Er staat niet vermeld dat de premiebetaling gedurende de looptijd van de verzekering door dezelfde werkgever moet geschieden. De huidige werkgever van Consument had daarom de premiebetaling kunnen overnemen. Zij had daartoe enkel een nieuwe uitvoeringsovereenkomst hoeven te sluiten.
• De Pensioenovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomst zijn twee verschillende overeenkomsten. De Pensioenuitvoerder maakt ten onrechte geen onderscheid tussen deze overeenkomsten. De uitvoeringsovereenkomst heeft geen wijziging gebracht in de verzekeringsovereenkomst omdat de Pensioenuitvoerder en Consument daarbij nog steeds partij zijn. Voorts is er geen bepaling in de Pensioenwet of overgangswetgeving waaruit volgt dat bij het einde van een dienstverband ook de C-polis eindigt.
• Het standpunt van de Pensioenuitvoerder vloeit voort uit de wil om de te dure polis te kunnen beëindigen.

Verweer van de Pensioenuitvoerder
3.4 De Pensioenuitvoerder heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
• Bij het in werking treden van de Pensioenwet konden bestaande C-polissen blijven doorlopen. De bepalingen uit de Pensioenwet werden echter op deze pensioenverzekeringen van kracht. Door beëindiging van het dienstverband met [werkgever] is de pensioenovereenkomst tot een einde gekomen. Daarom is de verzekering premievrij gemaakt.
• Tussen de nieuwe werkgever en de werknemer worden afspraken gemaakt over het pensioen, dat is de pensioenovereenkomst. De uitvoeringsovereenkomst bestaat tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder. Vanwege de indiensttreding bij de nieuwe werkgever, is een nieuwe rechtsverhouding ontstaan. Op deze verhouding is de Pensioenwet van toepassing. Onder de Pensioenwet is de constructie van een C-polis niet langer toegestaan, waardoor deze verzekering niet kan worden voortgezet.
• Het niet voorzetten van de overeenkomst heeft derhalve een juridische reden en niet zoals door Consument wordt betoogd een argument om van de dure polis af te komen.
• Consument kan niet eisen dat een nieuwe verzekering onder dezelfde voorwaarden en garanties wordt voortgezet. Een dergelijke verzekering heeft de Pensioenuitvoerder niet in haar productaanbod.
4. Beoordeling

4.1 Tussen Consument en [werkgever] is een pensioenregeling overeengekomen. Voor de uitvoering van deze pensioenvoorziening hebben [werkgever] en de Pensioenuitvoerder een uitvoeringsovereenkomst afgesloten. Het Pensioenreglement maakt onderdeel uit van deze uitvoeringsovereenkomst. De Pensioenuitvoerder heeft zich ook jegens Consument verbonden om de pensioenregeling uit te voeren, zo staat vermeld op het polisblad. Op het geheel van deze overeenkomsten is de Pensioenwet en de geldende overgangswetgeving van toepassing.

4.2 Consument stelt ter discussie dat het einde van het dienstverband met [werkgever] niet meebrengt dat de Pensioenuitvoerder de pensioenverzekering premievrij mocht maken. Haar argument daartoe is dat sprake is van een twee-partijen overeenkomst tussen haar en de Pensioenuitvoerder. Hier staat de rechtsverhouding tussen haar en haar werkgever buiten. De Commissie ziet zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld of de Pensioenuitvoerder de pensioenverzekering premievrij mocht maken. Zij overweegt hiertoe als volgt.

4.3 Consument was deelnemer bij de uitvoeringsovereenkomst, zie artikel 1 Pensioenwet. Over deelneming zegt de Memorie van Toelichting (2005-2006, 30 413, nr. 3, blz. 165) het volgende: “Het begrip deelnemer wordt gehanteerd wanneer er sprake is van een pensioenovereenkomst die is ondergebracht bij een pensioenuitvoerder. (…), moet iedere werknemer met een pensioenovereenkomst ook deelnemer worden. (…) In beginsel is en blijft iemand deelnemer zolang hij nog in dienst is bij de werkgever die de pensioenregeling heeft getroffen. In artikel 14 van de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen dat deze overeenkomst eindigt indien de premiebetaling eindigt. Met het einde van de uitvoeringsovereenkomst eindigt derhalve ook de deelname van Consument.
Op basis van het Pensioenreglement (bladzijde 13) brengt het einde van de deelname mee dat de pensioenverzekering premievrij wordt gemaakt. De Commissie is dan ook van oordeel dat de Pensioenuitvoerder terecht is overgegaan tot het premievrij maken van de pensioenverzekering van Consument.

4.4 Door de Pensioenuitvoerder is terecht aangevoerd dat het onder de Pensioenwet niet mogelijk is een nieuwe C-polis af te sluiten. Overigens staat het een (pensioen)verzekeraar in zijn algemeenheid vrij om haar aanbod van producten zelf te bepalen. De Pensioenuitvoerder kan daarom ook niet worden gehouden een verzekering aan Consument aan te bieden onder de haar gewenste condities.

4.5 De tweede vraag die de Commissie dient te beantwoorden is of Consument de pensioenverzekering bij haar huidige werkgever had kunnen voortzetten. Daartoe is artikel 54 lid 1 en 4 van de Pensioenwet van belang:
“lid 1: Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen werknemer wordt een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren indien de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt.
lid 4: De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk negen maanden na beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.” Als gewezen deelnemer van de pensioenregeling tussen Consument en [werkgever], had Consument de mogelijkheid om een verzoek bij de Pensioenuitvoerder in te dienen tot voortzetting van de pensioenverzekering. Op grond van artikel 24 lid 1 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet had Consument haar C-polis, binnen de grenzen van de Pensioenwet, kunnen behouden. Consument heeft gezien haar e-mail van 21 januari 2014 dit verzoek tijdig bij de Pensioenuitvoerder ingediend.

4.6 Partijen hebben zich in deze procedure niet uitgelaten over het verzoek tot voorzetting in de zin van artikel 54 PW j˚ artikel 24 IAPW. Daar de Commissie niet buiten de rechtsstrijd van partijen wil treden, worden zij in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen onder 4.5 is overwogen. De Commissie zal daarom een tussenbeslissing nemen.

5. Beslissing

De Commissie stelt de Pensioenuitvoerder in de gelegenheid om binnen één maand na verzending van deze uitspraak te reageren op hetgeen is overwogen onder 4.5. Voorts stelt de Commissie Consument in de gelegenheid om zich nadien binnen eenzelfde termijn hierover uit te laten en daarbij te reageren op de reactie van de Pensioenuitvoerder.

EINDUITSPRAAK
1. Procesverloop

1.1 De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
• Haar tussenuitspraak van 4 maart 2016;
• De reactie van de Pensioenuitvoerder van 30 maart 2016;
• De reactie van Consument van 3 mei 2016.

1.2 Op 4 maart 2016 heeft de Commissie in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Zij blijft bij hetgeen in die uitspraak is overwogen en beslist, behoudens voor zover daarvan hierna zal worden afgeweken. In deze uitspraak is onder 4.5 overwogen:
De tweede vraag die de Commissie dient te beantwoorden is of Consument de
pensioenverzekering bij haar huidige werkgever had kunnen voortzetten. Daartoe is artikel 54 lid 1 en 4 van de Pensioenwet van belang: “lid 1: Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen werknemer wordt een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren indien de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt. lid 4: De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk negen maanden na beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.” Als gewezen deelnemer van de pensioenregeling tussen Consument en [werkgever], had Consument de mogelijkheid om een verzoek bij de Pensioenuitvoerder in te dienen tot voortzetting van de pensioenverzekering. Op grond van artikel 24 lid 1 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet had Consument haar C-polis, binnen de grenzen van de Pensioenwet, kunnen behouden. Consument heeft gezien haar e-mail van 21 januari 2014 dit verzoek tijdig bij de Pensioenuitvoerder ingediend.

1.3 Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op voornoemde overweging te reageren. Dit is door de Pensioenuitvoerder gedaan bij brief van 30 maart 2016. Haar reactie op de overweging en de reactie van de Pensioenuitvoerder heeft Consument op 3 mei 2016 verzonden.
2. Reactie van de Pensioenuitvoerder

2.1 In artikel 54 lid 1 en 4 van de Pensioenwet wordt de mogelijkheid geboden tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking. Deze mogelijkheid is met name opgenomen ter voorkoming van pensioenleemten van ex-werknemers die na het einde van hun dienstverband doorgaan als zelfstandige. Hiervan is bij Consument geen sprake.

2.2 Zowel het productbeleid als de uitvoeringsovereenkomsten bieden de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting niet. De constructie van de voorzetting wordt dan ook niet door de Pensioenuitvoerder aangeboden. Het is voor de Pensioenuitvoerder ook niet een juridische verplichting. Daarom is de Pensioenuitvoerder niet bereid om mee te werken aan de door Consument gewenste voortzetting.

3. Reactie Consument

3.1 In reactie op de brief van de Pensioenuitvoerder voert Consument – samengevat weergegeven – het volgende aan:
• Het productbeleid van de Pensioenuitvoerder is ten gunste van haarzelf en niet ten behoeve van consumenten. Of sprake is van een concrete beleidsregel van de Pensioenuitvoerder is niet duidelijk. In ieder geval is de inhoud van die beleidsregel niet duidelijk, zodat Consument hierop niet kan reageren.
• Artikel 54 Pensioenwet is kennelijk geschreven met het oog op de belangen van consumenten. De strekking van dit artikel is dat de keuze om al dan niet vrijwillig voort te zetten bij de consument ligt en niet bij de verzekeraar. De vraag of vrijwillige voorzetting moet plaatsvinden moet om die reden ook niet aan de Pensioenuitvoerder worden voorgelegd, maar aan Consument. De Pensioen-uitvoerder maakt niet duidelijk waarom het verschil uitmaakt of de werknemer een nieuw dienstverband aangaat ofwel (tijdelijk) geen dienstbetrekking heeft.
• Voor zover de Commissie van oordeel zou zijn dat de keuze van voortzetting bij de Pensioenuitvoerder ligt, voert Consument aan dat de belangen van consumenten onvoldoende gewaarborgd zouden zijn omdat verzekeraars dan in hun eigen belang zouden handelen en niet aan een voorzetting zouden meewerken. Indien de Commissie van oordeel mocht zijn dat de keuze voor de voortzetting bij Consument gelegen is, dan kiest zij voor de voortzetting van haar oude c-polis.

3.2 Ten aanzien van de tussenuitspraak wordt door Consument aangevoerd:
• De conclusie van de Commissie dat met het einde van het dienstverband met [werkgever] de verzekering premievrij gemaakt had mogen worden is onjuist. De pensioenregeling is niet getroffen tussen [werkgever] en de Pensioenuitvoerder maar tussen Consument en de Pensioenuitvoerder. De pensioenregeling maakt geen onderdeel uit van de pensioenovereenkomst. De pensioenregeling is door Consument met de Pensioenuitvoerder getroffen. De deelneming is dan ook niet geëindigd door het einde van de het dienstverband met [werkgever].
• Uit de Memorie van Toelichting volgt dat het einde van een dienstverband niet altijd leidt tot een gewezen deelnemerschap. Er is geen enkele reden waarom een voorzetting van werk binnen dezelfde bedrijfstak, zoals uit de Memorie van Toelichting blijkt, wèl kan leiden tot voorzetting terwijl dat in de situatie van Consument niet zou kunnen.
• Er wordt niet gemotiveerd aangegeven waarom er vanuit wordt gegaan dat de pensioenregeling de regeling zou zijn tussen [werkgever] en de Pensioenuitvoerder hoewel niet wordt ontkend dat de c-polis te allen tijde een tweepartijenovereenkomst is geweest en gebleven. Dat geldt ook voor de gestelde onmogelijkheid om deelnemer te blijven, terwijl dit niet in alle gevallen zo is.
4. Beoordeling

4.1 In de tussenuitspraak is overwogen dat de Pensioenuitvoerder terecht is overgegaan tot het premievrijmaken van de pensioenverzekering. Partijen zijn in de tussenuitspraak niet in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten.
Hetgeen door Consument is aangevoerd ten aanzien van hetgeen onder 4.1 t/m 4.4 is overwogen, laat de Commissie daarom buiten beschouwing. In de einduitspraak is alleen nog de vraag aan de orde of Consument de pensioenverzekering bij haar nieuwe werkgever had moeten kunnen voortzetten.

4.2 In de memorie van toelichting ( kamerstukken II 2005/06, 30 413 nr 3 p. 64-65) staat over de vrijwillige voortzetting het volgende: Vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling is aan de orde indien een werknemer na beëindiging van het dienstverband in verband met ontslag, de pensioenregeling voor eigen rekening wil voortzetten. Aangezien het gaat om een voortzetting van de pensioenregeling uit het dienstverband tussen de werkgever en de werknemer, gaat dit wetsvoorstel er vanuit dat werkgever en werknemer degene zijn die beslissen of de mogelijkheid wordt geboden tot vrijwillige voorzetting van de pensioenregeling. Werkgever en werknemer kunnen daarover afspraken maken in de pensioenovereenkomst. Daarbij gaat het om de periode gedurende welke de pensioenregeling vrijwillig kan worden voortgezet en de premie die de werknemer daarover moet betalen (doorsnee premie of actuariële premie). Alleen als vrijwillige voortzetting onderdeel vormt van de pensioenovereenkomst, kan de pensioenuitvoerder de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting bieden. Als werkgever en werknemer in de pensioenoverkomst geen afspraken hebben gemaakt over de vrijwillige voorzetting, kan de pensioenuitvoerder aan een gewezen deelnemer niet de mogelijkheid tot vrijwillige voorzetting bieden. (…)”.Hieruit moet worden afgeleid dat de vraag of de verzekering kan worden voortgezet alleen bevestigend kan worden beantwoord als de voormalige werkgever en de werknemer daarover in de tussen hen tot stand gekomen pensioenovereenkomst een afspraak hebben gemaakt. In het onderhavige geval is hiervan niet gebleken. Dit brengt mee dat de Consument de bestaande verzekering niet bij haar nieuwe werkgever kon voortzetten.

4.3 Het bovenstaande leidt er voorts toe dat de Commissie zich niet meer behoeft uit te laten over de vraag of voortzetting een verplichting voor de Pensioenuitvoerder is.

4.4 Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering van Consument moet worden afgewezen.
5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

Bekijk de volledige uitspraak