Mijn Kifid

Uitspraak 2016-460

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-460
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. P.G. Salvadori, secretaris)

Klacht ontvangen op : 26 november 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : Quion Groep B.V., gevestigd te Rotterdam, als gevolmachtigde van Quion 9 B.V.,
verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 23 september 2016
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

De Bank is als geldgever niet gehouden tot vroegtijdig vrijgeven van haar pandrecht op een levensverzekering met overlijdensrisicodekking. Deze vrijgave was door consument verlangd omdat zijn beoogde nieuwe geldverstrekker bereid was een hogere geldlening te verstrekken indien de afkoopwaarde van de verzekering zou worden uitgekeerd. De Commissie oordeelt dat inwilliging van dit verzoek tot het gevolg leidt dat de verzekering direct komt te eindigen. Indien de nieuwe geldverstrekker vervolgens, om welke reden dan ook, zijn aanbod toch niet gestand doet, blijft de geldlening doorlopen, zonder dat de verzekering met overlijdensrisicodekking nog bestaat. Onder deze omstandigheden kan van de Bank niet verlangd worden dat zij meewerkt met het verzoek van Consument.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ingediende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift van de Bank met bijlagen;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies;
• de verklaring van de Bank met haar keuze voor niet-bindend advies.

De Commissie stelt vast dat de Bank heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 30 juni 2016 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Tussen Consument als geldnemer en de Bank als geldgever bestond een overeenkomst van hypothecaire geldlening.
2.2 Tot zekerheid van nakoming was aan de Bank een levensverzekering (hierna te noemen ‘de verzekering’) verpand, welke op datum van beëindiging (12 juli 2013) een afkoopwaarde had van € 88.934,23.

Deze verzekering had een overlijdensrisicodekking van omgerekend € 136.133,61. De Bank is, blijkens de hypotheekakte, als eerste begunstigde aangemerkt op de verzekering. Voor de uitkering bij overlijden is bepaald dat die begunstiging niet geldt, mits de verzekeraar door Consument is gemachtigd om bij het opvorderbaar worden van het uit te keren bedrag dit bedrag direct aan de Bank te betalen tot voldoening van de openstaande schuld.
2.3 Consument heeft in verband met het oversluiten van zijn geldlening naar een andere geldverstrekker begin maart 2013 aan de Bank verzocht om het pandrecht op de verzekering vrij te geven en te storten op de kwaliteitsrekening van de passerend notaris.
2.4 De reden van dit verzoek was erin gelegen dat de beoogde nieuwe geldverstrekker van Consument eiste dat andere kredieten ook zouden worden afgelost. De notaris zou toezeggen aan de nieuwe geldverstrekker dat met de gelden uit de verzekering de bestaande kredieten zouden worden afgelost. De nieuwe geldverstrekker was in dat geval bereid om een bedrag van € 23.000,- méér te financieren aan Consument dan in het geval de gelden niet op de kwaliteitsrekening van de notaris terecht zouden komen. Echter, met een financiering van € 23.000 minder kon Consument niet overgaan tot het aflossen van de geldlening bij de Bank.
2.5 De Bank heeft het verzoek van Consument geweigerd. Consument heeft zijn verzoek nog uitgebreid toegelicht, maar dit bracht de Bank niet op andere ideeën. Uiteindelijk heeft de aflossing van de geldlening bij de Bank wel plaatsgevonden, echter pas in augustus 2013 nadat de geldlening eerst is omgezet. Om geen risico’s te lopen heeft de Bank van Consument verlangd dat hij eerst een aparte overlijdensrisicoverzekering zou afsluiten en dat deze overlijdensrisicoverzekering aan de Bank werd verpand. Vervolgens diende de reeds bestaande verzekering te worden afgekocht en diende de waarde ervan te worden afgelost op de geldlening. Vervolgens heeft de nieuwe geldverstrekker een lening verstrekt die hoog genoeg was om de bestaande geldlening bij de Bank mee af te lossen. De aflossing van de overige kredieten heeft Consument moeten bewerkstelligen door middel van een nieuw consumptief krediet.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 11.829,-

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Het weigeren van medewerking aan de door Consument voorgestelde constructie van het doen storten van de afkoopwaarde van de verzekering op de kwaliteitsrekening van de passerend notaris levert een toerekenbare tekortkoming op in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst van geldlening.
3.3 Consument stelt, kort gezegd, dat de door hem voorgestelde constructie voor de Bank geen enkel nadeel zou hebben en hem juist veel voordeel zou opleveren, daar hij op die manier sneller en voordeliger kon herfinancieren. Op grond van artikel 25 van de Wet op het Notarisambt worden de gelden door de notaris gehouden voor de rechthebbende tot het moment dat zich een rechtsfeit voordoet op basis waarvan de notaris kan verklaren c.q. bevestigen dat de gelden voor een ander worden gehouden.
Bovendien verliest de Bank haar pandrecht niet, omdat sprake is van zaaksvervanging op grond van artikel 3:229 boek 3 BW. De Bank had dan ook afstand kunnen doen van haar zekerheden onder de opschortende voorwaarde dat de notaris zou verklaren dat de gelden voor de Bank werden gehouden.
3.4 Consument meent op grond van het voorgaande dat de omzetting van de geldlening zoals door de Bank geëist, niet noodzakelijk was voor het behoud van haar zekerheidspositie en in geen verhouding stond tot hetgeen van een geldnemer kan worden gevorderd. In die zin heeft de Bank de aflossing van de geldlening bewust, dan wel onnodig onredelijk doen vertragen.
3.5 Consument stelt schade te hebben geleden als gevolg van de handelwijze van de Bank. Deze schade bestaat uit
– het verschil tussen de kosten van de geldlening bij de Bank en de kosten van de nieuwe geldlening, te rekenen van 8 april tot en met 6 augustus 2013, in totaal € 1.751,-;
– de door de Bank verlangde omzettingskosten van € 225,-;
– de kosten van € 4.600,-, voortvloeiende uit het feit dat de nieuwe geldverstrekker een bedrag van € 23.000,- minder heeft gefinancierd dan wanneer het bedrag op de kwaliteitsrekening van de notaris zou hebben gestaan. Consument heeft zich genoodzaakt gezien dit verschil door middel van een nieuw consumptief krediet te financieren, op welk krediet een rente wordt berekend die 4% hoger is dan de rente die Consument gedurende de eerste rentevastperiode van vijf jaar op de nieuwe hypothecaire geldlening betaalt.

Verweer van de Bank
3.6 De Bank heeft zich verweerd door te stellen dat zij door het vrijgeven van haar pandrecht op en het doen uitkeren van afkoopwaarde van de verzekering een zakenrechtelijke zekerheid prijsgeeft. Als zij dat zou doen en er zou een onvoorziene gebeurtenis plaatsvinden waardoor de nieuwe geldverstrekker haar aanbod niet gestand zou doen en Consument geen verhaal zou bieden, zou de Bank slechts een concurrente vordering overhouden, aangezien het pandrecht is komen te vervallen op het moment dat de verzekering wordt afgekocht.

4. Beoordeling

4.1 De Commissie overweegt allereerst dat de vordering van Consument in 2013 diende te worden gezien als een vordering tot wijziging van de gevolgen van de tussen partijen bestaande overeenkomst. Een dergelijke wijziging kan ingevolge artikel 6:258 BW slechts worden toegewezen bij onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Deze wijziging wordt niet uitgesproken voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich daarop beroept.
4.2 Nog daargelaten of de omstandigheden in deze casus onvoorzien zijn, oordeelt de Commissie dat deze niet van dien aard zijn dat de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het behoud van haar pandrecht niet mocht verlangen. Het pandrecht op de rechten uit de verzekering is ten behoeve van de Bank gevestigd voor het geval zij haar vordering niet op normale wijze door Consument voldaan zou zien. Bovendien bood de verpande verzekering een dekking bij overlijden.
Los van de vraag of het bedrag dat bij de notaris op de kwaliteitsrekening zou komen te staan een even grote zekerheid zou bieden als wanneer diezelfde waarde nog in de verpande verzekering aanwezig was, overweegt de Commissie dat door de afkoop van de verzekering, de verzekering ten einde zou komen. Indien er vervolgens tussen het moment van uitkering van de verzekering en beoogde aflossing van de geldlening om welke reden dan ook geen geldlening door de nieuwe geldverstrekker zou worden verstrekt, zouden de rechten uit de verzekering, waaronder ook het recht op uitkering bij overlijden, niet gedekt zijn, maar zou de geldlening door blijven lopen. Een dergelijk risico hoeft de Bank naar het oordeel van de Commissie niet te lopen.
4.3 Dat Consument een belang had bij het vrijgeven van de verzekering staat vast. Echter, gelet op het belang dat de Bank had bij het bestaan van de verzekering en het daarop gevestigde pandrecht tot het moment van aflossing van de geldlening, is de Commissie van oordeel dat Consument in 2013 van de Bank niet kon verlangen dat zij haar medewerking zou verlenen aan de door Consument gewenste constructie.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak