Mijn Kifid

Uitspraak 2016-486 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-486 d.d.
17 oktober 2016
(prof mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. W.H.G.A. Filott mpf en mr. A.M.T. Wigger, leden en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Samenvatting

De klacht ziet op het door de Bank in rekening gebrachte rentetarief op de hypothecaire geldlening. De Commissie overweegt dat de Bank de bevoegdheid heeft het rentetarief ieder kwartaal te wijzigen. De Bank heeft deze wijzigingsbevoegdheid, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, niet gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

noemen Consument,

tegen

de naamloze vennootschap F. van Lanschot Bankiers N.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, hierna te noemen de Bank.

TUSSENUITSPRAAK

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier inclusief bijlage, ontvangen op
4 augustus 2015;
– de brief van Consument, ontvangen op 8 september 2015;
– het verweerschrift van de Bank;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van de Bank.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 1 juli 2016 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. Consument heeft in 2006 een hypothecaire geldlening (hierna: ‘geldlening’) bij de Bank afgesloten met een hoofdsom van € 320.000,-. In de akte van geldlening, welke door Consument voor akkoord is ondertekend, is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“(…)
Rente GarantieRente 10 jaar + 2%
De debiteur is een nominale rente (Variabele GarantieRente) van 4,05% per jaar
verschuldigd, welke rente ingaat op de verstrekkingsdatum van de geldlening, die datum
inbegrepen, met een rentemaximum (Gegarandeerde maximale rente) van 6,05% per jaar
gedurende de juridische looptijd.

Variabele GarantieRente:
De Variabele Garantierente is gebaseerd op de Van Lanschot Basisrente en omvat naast de
eventuele persoonlijke opslagen ook de verzekeringspremie voor de afdekking van het renterisico.

Gegarandeerde maximale rente:
Het maximaal door u te betalen rentepercentage inclusief eventuele persoonlijke opslagen evenals de verzekeringspremie voor de afdekking van het renterisico.
(…)
Renteherziening
Het GarantieRente-percentage is variabel en wordt per drie maanden vooraf vastgesteld.
Rentewijzigingen worden tenminste vijf werkdagen voor het einde van de
renteherzieningsperiode schriftelijk medegedeeld.
(…)”

3.2. Op de geldleningsovereenkomst tussen partijen is de “Bijlage en toelichting hypotheekofferte” (hierna: ‘Bijlage’) van juni 2004 van toepassing. In de Bijlage is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

“(…)
3.6 Van Lanschot GarantieRente
De Van Lanschot Garantierente bestaat uit de variabele GarantieRente met een gegarandeerde maximale rente.

Definities:
Variabele GarantieRente
De Variabele GarantieRente is gebaseerd op de Van Lanschot Basisrente en omvat naast de eventuele persoonlijke opslagen ook de verzekeringspremie voor de afdekking van het renterisico.
(…)”

3.3. De Bank heeft tijdens de looptijd van de geldlening het rentetarief meerdere keren gewijzigd.

3.4. In 2014 is de rentevorm van de geldlening omgezet van de GarantieRente naar een vaste rente van 2,6% voor de duur van 3 jaar.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert dat de Bank wordt veroordeeld tot vergoeding van het te veel betaalde bedrag aan rente, vermeerderd met wettelijke rente.

4.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen:
Het door de Bank op de geldlening toegepaste rentetarief is te hoog. Door de Bank is de indruk gewekt dat het rentetarief voor de geldlening (dan wel de daaraan ten grondslag liggende basisrente) zou meebewegen met de marktrente. Volgens Consument is dit laatste niet het geval geweest. Op het moment dat de marktrente daalde, is het rentetarief voor de geldlening gelijk gebleven. Ook bood en/of biedt de Bank aan nieuwe klanten een lager rentetarief aan, dan aan bestaande klanten.

4.3. Op de stellingen die de Bank aan haar verweer ten grondslag legt, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

5.1. Het geschil ziet op het door de Bank bij Consument in rekening gebrachte rentetarief over de tussen partijen overeengekomen geldlening. Volgens Consument is het in rekening gebrachte rentetarief te hoog.

5.2. Tussen partijen staat niet ter discussie dat Consument in 2006 een hypothecaire geldlening bij de Bank heeft afgesloten voor een totaalbedrag van € 320.000,- met een zogenoemde GarantieRente. De GarantieRente bedroeg op dat moment 4,05% en is gedurende de looptijd van de overeenkomst meerdere malen gewijzigd. In de akte van geldlening is bepaald: “Het GarantieRente-percentage is variabel en wordt per drie maanden vooraf vastgesteld”. Deze bepaling brengt mee dat de Bank de bevoegdheid toekomt om het rentetarief (de GarantieRente) ieder kwartaal te wijzigen. De Bank mag de bevoegdheid tot het wijzigen van het rentetarief echter niet gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek).

5.3. De vraag die thans ter beoordeling ligt, is of de Bank in de periode van 2006 tot 2014 van haar bevoegdheid tot het wijzigen van het rentetarief op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is gebruik heeft gemaakt. Bij de beoordeling van deze vraag dient de Commissie, gelet op de aard van artikel 6:248 lid 2 BW, de nodige terughoudendheid in acht te nemen. Één van de maatstaven is of – zoals Consument thans stelt – de Bank voor nieuwe en bestaande klanten andere tarieven hanteert of heeft gehanteerd.

5.4. Hoewel het in beginsel aan Consument is om te stellen en – bij gemotiveerde betwisting door de Bank – te bewijzen dat de Bank op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid bij het vaststellen van het rentetarief, mag van de Bank in het onderhavige geval worden verlangd dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van Consument teneinde deze laatste aanknopingspunten te verschaffen voor zijn bewijslevering (vergelijk HR 20 november 1987,ECLI:NL:HR:1987:AD0058). Deze ‘verzwaarde stelplicht’ hangt samen met de omstandigheid dat de door Consument te stellen feiten zich afspelen ‘in het domein’ van de Bank. Als niet aan deze ‘verzwaarde stelplicht’ wordt voldaan staan de stellingen van Consument op dit punt vast nu deze dan onvoldoende betwist zijn.

5.5. Zoals hiervoor reeds vermeld, heeft Consument zich op het standpunt gesteld dat de Bank voor nieuwe en bestaande klanten andere tarieven hanteert. De Bank heeft weliswaar ter zitting gesteld dat zij geen onderscheid maakt in het rentetarief dat zij voor bestaande en nieuwe klanten in rekening brengt, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Indachtig hetgeen onder 5.4. is overwogen, verzoekt de Commissie de Bank inzichtelijk te maken of zij voor nieuwe en bestaande klanten andere tarieven hanteert of heeft gehanteerd en, indien dat het geval is, in hoeverre deze tarieven van elkaar verschillen of verschilden.

5.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6. Beslissing

De Commissie stelt de Bank in de gelegenheid binnen twee weken na datum van verzending van deze tussenuitspraak de in overweging 5.5. opgevraagde informatie te overleggen.

Alle overige beslissingen worden aangehouden.

EINDUITPSRAAK

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– de tussenuitspraak van 11 juli 2016 (hierna: de tussenuitspraak) en de daarin genoemde
stukken;
– de brief van de Bank van 22 juli 2016;
– de brief van Consument van 2 augustus 2016;
– de brief van Consument van 17 augustus 2016.

De Commissie neemt over en gedraagt zich naar hetgeen in genoemde tussenuitspraak werd overwogen en beslist.

2. De verdere beoordeling

2.1. Het geschil ziet op het door de Bank bij Consument in rekening gebrachte rentetarief over de tussen partijen overeengekomen geldlening.

2.2. In de tussenuitspraak heeft de Commissie overwogen dat de Bank de bevoegdheid toekomt om het rentetarief (de GarantieRente) ieder kwartaal te wijzigen en dat de Bank deze wijzigingsbevoegdheid niet mag gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. Bij het beoordelen van de vraag of de Bank in de gegeven omstandigheden bij het toepassen van haar wijzigingsbevoegdheid al dan niet heeft gehandeld op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient de Commissie, gelet op de aard van artikel 6:248 lid 2 BW, de nodige terughoudendheid in acht te nemen.

2.3. Een belangrijke maatstaf is of het aan Consument berekende rentetarief in onredelijke mate afwijkt van de gebruikelijk in de markt gehanteerde rente voor een vergelijkbaar krediet, in dit geval een hypothecaire geldlening met een variabele rentecomponent en een maximumrente. De Bank heeft (als bijlage 3 bij haar dupliek) een overzicht overgelegd waarin de basisrentetarieven van de Bank en de basisrentetarieven van vier andere hypotheekverstrekkers in de periode van september 2012 tot en met mei 2015 zijn opgenomen. Uit dit overzicht leidt de Commissie af dat de door de Bank gehanteerde basisrente op die meetmomenten binnen de bandbreedte viel van de gebruikelijk in de markt gehanteerde rentetarieven. Hoewel de klacht ziet op de renteontwikkeling vanaf 2006, acht de Commissie een terugblik over de afgelopen jaren voldoende indicatief. Van belang is daarbij dat de onderhavige toets een beperkte toets
– zie r.o. 2.2 – is en dat door Consument ook geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die aannemelijk maken dat de door de Bank gehanteerde basisrente niet binnen de hiervoor bedoelde bandbreedte is gebleven.

2.4. Naar de Commissie begrijpt, stelt Consument zich op het standpunt dat een vergelijking zou moeten worden gemaakt met de rentetarieven die de Bank hanteert of heeft gehanteerd voor andere hypotheekvormen. De Commissie wijst die vergelijking van de hand nu het in die gevallen – zoals Consument zelf al stelt – om andere hypotheek- en rentevormen gaat, welke zich niet zomaar met elkaar laten vergelijken.

2.5. De Commissie oordeelt voorts dat de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt die de Bank naar haar mening noopten om tot wijziging van het rentetarief over te gaan (onder meer hogere fundingkosten) haar, ondanks de gemotiveerde betwisting door Consument, niet onjuist of onredelijk voor komen. Derhalve is naar het oordeel van de Commissie geen sprake van een wijziging die de onaanvaardbaarheidstoets overschrijdt. Daarbij is het van belang dat, zoals hiervoor reeds is overwogen in r.o. 2.3, het wijzigen van het rentetarief op basis van de door de Bank naar voren gebrachte argumenten niet heeft geresulteerd in een rentetarief dat onredelijk afwijkt van de gebruikelijk in de markt gehanteerde rentetarieven. Hieruit kan worden afgeleid dat ook andere geldverstrekkers hun rentetarieven op grond van soortgelijke factoren hebben aangepast. Verder merkt de Commissie op dat het toekennen van kosten naar aanleiding van ontwikkelingen in de geld- en kapitaalmarkt behoort tot de beleidsvrijheid van de Bank. De Bank hoeft daarover, mits zij blijft binnen de hiervoor omschreven grenzen van de redelijkheid en billijkheid, geen gespecificeerde verantwoording af te leggen.

2.6. Gelet op het feit dat Consument, blijkens zijn brief van 17 augustus 2016, niet klaagt over het (mogelijk) door de Bank hanteren van andere tarieven voor nieuwe en bestaande klanten, zal de Commissie aan dit onderdeel verder voorbij gaan.

2.7. Resumerend is de Commissie van oordeel dat niet is gebleken dat de Bank haar vrijheid om de rente (wel of niet) aan te passen heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vordering van Consument zal derhalve worden afgewezen.

3. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor: www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

Bekijk de volledige uitspraak