Mijn Kifid

Uitspraak 2016-528 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-528
(mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. P.G. Salvadori, secretaris)

Klacht ontvangen op : 16 december 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 2 november 2016
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Vordering tot schadevergoeding wegens overcreditering. Naar de stelling van Consument had de Bank hem en wijlen zijn echtgenote in 2003 nooit een nieuwe en verhoogde hypothecaire geldlening mogen aanbieden voor de aankoop van een boot. Zijn echtgenote was ernstig ziek en beide aanvragers genoten onder meer inkomen uit een WAO uitkering. De echtgenote is in 2005 overleden. De Commissie stelt voorop dat het niet aan de Bank was om te beoordelen of de nieuwe geldlening in de gegeven omstandigheden passend was. Zij diende als aanbieder te controleren or geen sprake was van onverantwoorde kredietverstrekking. De Commissie stelt vast dat de Bank aanleiding noch recht had om nader onderzoek te doen naar de gezondheid van de echtgenote. Voorts was de hoogte van de gezamenlijke inkomsten ruim voldoende om de lasten van de geldlening te dragen en was ruim voldoende hypothecaire zekerheid aanwezig. Tenslotte is niet vast komen te staan dat in 2003, naar de toenmalige maatstaven bezien, geen sprake was van een bestendig inkomen. Het enkele feit dat de WAO uitkering kon eindigen is daartoe niet doorslaggevend. Consument heeft tot op heden de beschikking over die WAO uitkering en de betalingsproblemen zijn ook niet ontstaan omdat het inkomen niet bestendig was, maar omdat één van de inkomens na overlijden is weggevallen. Voor de gevolgen daarvan kan de Bank echter niet worden aangesproken. De vordering wordt afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het namens Consument ingediende klachtformulier met producties;
• de brief van de Bank van 25 maart 2016;
• het verweerschrift van de Bank met bijlagen;
• de repliek namens Consument;
• de dupliek van de Bank;
• de brief van de Bank van 21 juli 2016;
• de brief namens Consument van 5 augustus 2016;
• de email namens Consument met de keuze voor bindend advies;

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 12 juli 2016 en zijn aldaar verschenen.

Na de zitting hebben beide partijen zich over en weer schriftelijk uitgelaten. De Commissie doet thans uitspraak.
2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Tussen Consument en wijlen zijn echtgenote enerzijds en de Bank anderzijds bestond in 2003 een overeenkomst van hypothecaire geldlening ten bedrage van € 204.201,-. Tot zekerheid van nakoming rustte er ten behoeve van de Bank een recht van hypotheek op de woning van Consument en diens echtgenote te [plaats].

2.2 Na advies en bemiddeling door een tussenpersoon en na ondertekening van een offerte van 7 april 2003 is een nieuwe hypothecaire geldlening tussen partijen gesloten ten bedrage van € 354.201,-. De rente is voor de duur van zes jaar vastgezet tegen een percentage van 4,3% per jaar, wat neerkwam op een bruto bedrag van € 1.387,28 per maand. De lening was aflossingsvrij gedurende de looptijd.

2.3 De nieuwe geldlening is aangegaan ten behoeve van de aankoop van een boot.

2.4 Ten tijde van het afsluiten van de nieuwe geldlening was de echtgenote van Consument ernstig ziek. Zij leed sinds 1987 aan de ziekte multipele sclerose. Ook Consument was ziek. Consument ontving in 2003 een jaarinkomen van € 23.000 uit een WAO uitkering. De WAO beschikking was toegekend tot 23 november 2003, waarna een herkeuring zou plaatsvinden. Consument was tevens aanvullend verzekerd tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid. Uit die verzekering ontving Consument een jaarinkomen van € 9.800,- Ook ontving Consument een deel van het persoonsgebonden budget (hierna ook te noemen PGB) dat aan zijn echtgenote werd toegekend. Dit inkomen betrof € 14.664,-. De echtgenote van Consument ontving een jaarinkomen van € 26910,- uit een WAO uitkering. Voor haar zou op 1 september 2005 een herkeuring plaatsvinden.

2.5 De echtgenote van Consument is op 15 april 2005 komen te overlijden.

2.6 Nadien is Consument in de problemen gekomen met het voldoen van zijn verplichtingen aan de Bank. De in 2003 aangekochte boot is verkocht om betalingsachterstanden mee te kunnen voldoen. Consument heeft voor hetzelfde doel spaargeld, een pensioenpotje, beleggingsopbrengsten en een deel van het vermogen van zijn huidige partner moeten aanwenden. De huidige maandelijkse hypotheeklasten bedragen € 870,74

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 73.650,-, dan wel een in goede justitie te betalen bedrag aan Consument.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.

3.3 De Bank heeft aan Consument een lening verstrekt die, gelet op de hoogte van de inkomsten en gelet op het onbestendige karakter van die inkomsten, onverantwoord was. De bank heeft ten onrechte geen aanvullende onderzoek gedaan naar de gezondheidssituatie van haar cliënten, terwijl daar wel aanleiding voor was. Zowel Consument als wijlen zijn echtgenote waren ziek. De WAO uitkering van beide kon zowel aan het einde van de vastgestelde periode als tussentijds worden herzien. De arbeidsongeschiktheidsverzekering was afhankelijk van het afkeuringspercentage, waardoor met een wijziging in de uitkering uit WAO ook de inkomsten uit de verzekering konden wegvallen. Tenslotte was ook het PGB afhankelijk van de behoefte daaraan en dus evenmin als bestendig inkomen aan te merken. Consument wijst tevens op de destijds geldende acceptatievoorwaarden voor leningen met NHG, die bij een niet-blijvende uitkering uitgaan van het sociaal minimum als hoogte van inkomen. Consument wijst voorts op verschillende literatuur waaruit volgt dat een inkomen uit arbeidsongeschiktheidsuitkering niet als bestendig inkomen wordt gezien indien er sprake is van verplichte herkeuringen. Ook banken nemen inkomen uit arbeidsongeschiktheidsuitkeringen nagenoeg niet mee in een kredietbeoordeling en ING zelfs helemaal niet. Consument wijst tevens op een uitspraak van de Commissie (2009-45) waaruit zou volgen dat een inkomen uit WAO niet bestendig is.

3.4 Ook klaagt Consument over de dossiervorming en klachtbehandeling van de Bank. In de kredietbeoordeling heeft de Bank verkeerde gegevens opgenomen en gehanteerd en de Bank heeft aan Consument en diens gemachtigde lange tijd niet het volledige dossier willen verstrekken.

3.5 Consument stelt schade te lijden als gevolg van de gestelde overcreditering. In de oude situatie, zonder nieuwe lening in 2003, zou Consument, berekend tot oktober 2015, een bedrag van € 100.260,- aan rente hebben betaald. Met de nieuwe lening is dat een bedrag van € 173.910,- geweest, zodat Consument per oktober 2015 een schade heeft geleden van € 73.650.

Verweer van de Bank
3.6 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:

3.7 Formeel stelt de Bank dat de klacht van Consument niet behandelbaar is, nu hij reeds in 2013 een klacht bij Kifid heeft ingediend over hetzelfde onderwerp, namelijk het feit dat de lasten van de geldlening niet betaalbaar waren na het overlijden van zijn echtgenote in 2005.

3.8 Er is in de ogen van de Bank geen sprake geweest van overcreditering. Bij de totstandkoming van de geldlening heeft de Bank uitsluitend gehandeld als aanbieder. Zij heeft van de tussenpersoon in kwestie geen enkele indicatie ontvangen van de ernst van de ziekte van de toenmalige echtgenoot van Consument, noch had zij reden of recht om navraag te doen of medische stukken op te vragen. De Bank is van oordeel dat dergelijke informatie door of namens Consument had moeten worden gemeld.

3.9 Het inkomen van de beide partners was, op basis van de toen geldende normen ruim voldoende om de lasten van de geldlening te dragen. Ook als de WAO uitkeringen in beginsel konden worden herzien en Consument ook op korte periode opnieuw gekeurd moest worden, waren de regels voor het continueren van een arbeidsongeschiktheidsuitkering destijds veel soepeler dan tegenwoordig. Het enkele feit dat er sprake was van WAO uitkeringen maakt volgens de Bank niet dat er sprake was van een niet-bestendig inkomen. De Bank wijst erop dat sinds 2003 de uitkering van Consument ook altijd is verlengd. De reden dat er betalingsproblemen zijn ontstaan, is gelegen in het overlijden van zijn toenmalige partner, maar de Bank had geen enkele aanleiding om met die omstandigheid in 2003 ernstig rekening te houden.

4. Beoordeling

Behandelbaarheid
4.1 De Commissie stelt voorop dat in 2013 door Consument een klacht is ingediend, welke is afgewezen door de Ombudsman Financiële Dienstverlening. In die klacht stond de hoogte van de door de Bank sinds 2011 in rekening gebracht rente ter discussie. Wel heeft Consument in de stukken geschreven dat er in 2003 een lening was verstrekt terwijl hij en met name zijn echtgenote ernstig ziek waren. Consument heeft die omstandigheden op dat moment echter niet aangevoerd als grondslag voor enige vordering, noch heeft hij zich formeel op het standpunt gesteld dat er sprake was van overcreditering of anderszins van een tekortkoming op dat punt. Dat houdt in dat Consument naar het oordeel van de Commissie op dat moment ook niet het recht heeft prijsgegeven om zich daarover in een later stadium formeel te beklagen bij Kifid. De klacht is om die reden behandelbaar.

4.2 Kredietverstrekking 2003:

Tussenpersoon:
4.3 De Commissie stelt allereerst vast dat de geldlening in 2003 tot stand is gekomen na advies en bemiddeling van een tussenpersoon. Ook als Consument stelt dat van een echt advies nauwelijks sprake is geweest, doet dat niet af aan het feit dat van een adviseur mag worden verlangd dat deze onderzoek doet naar de financiële positie, doelstellingen en risicobereidheid van zijn opdrachtgevers en dat hij een passend financieel product adviseert. Of het in hun situatie in financieel opzicht passend was voor Consument en diens echtgenote om in 2003 een boot aan te kopen voor een bedrag van € 150.000,- en deze te financieren met een nieuwe en verhoogde geldlening ligt naar het oordeel van de Commissie in het beoordelingskader van de adviseur.

4.4 Aan de Bank, die als aanbieder heeft gefungeerd, lag alleen de verplichting om te beoordelen of er, gelet op de aanwezige inkomsten, de bestendigheid daarvan en de waarde van het onderpand, sprake was van verantwoorde kredietverstrekking. Deze beoordeling moet echter in eerste instantie door de adviseur zijn gemaakt in het kader van zijn advies.

Hoogte inkomen:
4.5 De Commissie overweegt allereerst dat niet is gebleken, noch aannemelijk is geworden dat het gezamenlijke inkomen van Consument en zijn toenmalige echtgenoot ten tijde van de aanvraag niet toereikend zou zijn om de lasten van de nieuwe geldlening te kunnen voldoen. De Commissie overweegt dat de geldende Gedragscode Hypothecaire Financieringen (hierna ook te noemen: ‘de Gedragscode’) in 2003 geen maximale financieringslast gaf. De Bank heeft gesteld dat zij zelf als norm hanteerde dat percentage van maximaal 34% van het gezamenlijke inkomen aan hypotheeklasten mocht worden besteed. Indien de normen voor NHG (welke normen op de geldlening niet van toepassing zijn) als referentie zouden worden genomen, is het maximale percentage aan woonlasten 33,2% van het gezamenlijke inkomen. Het gezamenlijke jaarinkomen was in 2003 € 74.374,-. 33,2% van € 74.374,- levert een maximale jaarlijkse last van € 24.692,17 op. De bruto lasten van de geldlening (die deels in box 3 viel) blijven ruim onder die maximale financieringslast. Ook als rekening zou worden gehouden met een dertigjarige annuïteit, zouden de lasten verantwoord zijn geweest.

4.6 Voor zover de Bank voor wat betreft de hoogte van het inkomen en de betaalbaarheid van de lasten fouten heeft gemaakt bij het uitvoeren van de krediettoets, zoals Consument stelt, leiden die fouten niet tot de conclusie dat de Bank het krediet niet aan Consument en zijn toenmalige echtgenote had mogen verstrekken. Daarbij merkt de Commissie op dat niet ter discussie staat dat de lasten van de geldlening tot het moment van overlijden van de echtgenoot in 2005 betaalbaar waren en betaald werden.

Gezondheid echtgenote:
4.7 De Commissie overweegt dat op de bank als aanbieder van een geldlening de verplichting ligt om op basis van de aan haar overgelegde documenten te beoordelen of de kredietverstrekking verantwoord is. Dit houdt ook in dat de bank stukken dient op te vragen die voor die beoordeling benodigd zijn en om nadere toelichting of stukken dient te vragen indien zij aanleiding heeft of moet hebben om te twijfelen aan de bestendigheid van het inkomen.

4.8 Vast staat dat de Bank geen weet had van de slechte gezondheidstoestand van de echtgenote van Consument. De Bank wist slechts dat zij een WAO uitkering en een PGB ontving. De Bank heeft daarbij gesteld op grond van artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens (hierna te noemen WBP) ook niet gerechtigd te zijn medische stukken op te vragen. Dit standpunt is juist, nu de Bank op grond van artikel 21 van de WBP niet behoort tot de uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 16 dat geen persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid mogen worden verwerkt.

4.9 Daar komt bij dat de aanwezigheid van een WAO uitkering en een PGB bij de beoordeling van de kredietaanvraag bij de Bank niet aanleiding hoefde te zijn om uit te gaan van een gezondheidssituatie die dermate ernstig was dat deze binnen korte tijd tot overlijden zou leiden, zodat niet met succes kan worden gesteld dat de Bank nadere informatie bij de tussenpersoon op had moeten vragen.

4.10 De Commissie komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het de Bank niet kan worden verweten dat zij in 2003 niet op de hoogte was van de ernst van de gezondheidssituatie van de echtgenote van Consument. In het verlengde hiervan kan haar evenmin worden verweten een lening mede te hebben verstrekt aan iemand die dermate ernstig ziek was dat zij binnen twee jaar na verstrekking van de lening is komen te overlijden.

4.11 Bestendigheid uitkering:
4.12 Voorts dient beoordeeld te worden of de inkomensbestanddelen die in kwestie aanwezig waren op zichzelf aanleiding waren om van een niet bestendig inkomen te spreken. Deze vraag dient te worden beantwoord naar de maatstaven van 2003. De stukken en publicaties waar door Consument naar wordt verwezen zijn voor het merendeel stukken van recente datum die zien op de huidige regelgeving omtrent uitkeringen en op de wijze waarop banken daarnaar kijken. Consument verwijst voorts naar een uitspraak van de Commissie, waarin echter in het geheel geen oordeel is gegeven over de bestendigheid van een WAO uitkering.

4.13 In de Gedragscode stond niet opgenomen wat wel of niet als bestendig inkomen kan worden meegenomen bij het verstrekken van een hypothecaire geldlening. Deze beoordeling dient daarom te worden gemaakt aan de hand van de omstandigheden van het geval.

4.14 Met Consument is de Commissie van mening dat er een kans bestond dat de uitkering van Consument en diens partner niet zou worden verlengd. Echter, ook een arbeidsovereenkomst kan om meerdere redenen worden beëindigd en zelfs bij dienstverbanden voor bepaalde tijd was en is het banken – onder voorwaarden – toegestaan hypothecaire geldleningen te verstrekken. Enkel de mogelijkheid dat een uitkering wordt beëindigd is daarom niet van doorslaggevend belang.

4.15 De regels voor het voortzetten van een WAO uitkering waren anders dan de regels die tegenwoordig voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering gelden. De huidige acceptatieregels van veel banken, zoals door Consument gesteld en onderbouwd, maken bij een arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheid tussen WAO uitkeringen en huidige sociale voorzieningen. Vaak wordt ook nader onderscheid gemaakt tussen Consumenten met een WAO uitkering die zijn geboren vóór 1 juli 1954 – zoals Consument en zijn toenmalige echtgenote – en Consumenten die daarna zijn geboren. In het eerste geval worden deze uitkeringen vaak geheel meegenomen bij de kredietaanvraag.

4.16 Ook de aanwezigheid van een PGB maakt de beoordeling niet anders. De aanwezigheid van een PGB zou in de ogen van de Commissie eerder aanleiding zijn geweest om te vermoeden dat de arbeidsongeschiktheid niet op korte termijn ten einde zou komen, maar juist langdurig was.

4.17 De Commissie merkt afsluitend op dat de problemen in de betaalbaarheid ook niet zijn ontstaan omdat de uitkeringen geen bestendig inkomen opleverden, maar omdat het inkomen van zijn echtgenote wegviel na haar overlijden. Consument heeft tot op de dag van vandaag de beschikking over inkomsten uit de WAO uitkering.

De Commissie komt, samenvattend tot het oordeel dat niet is vast komen te staan dat van een onvoldoende bestendig inkomen sprake was in 2003.

Zekerheid:
4.18 Door Consument is in 2003 ten behoeve van het bepalen van de zekerheidswaarde van de woning een waardebepaling overgelegd, waaruit een onderhandse verkoopwaarde van
€ 600.000,- en een executiewaarde van €550.000,- werd vastgesteld. Gelet op de hoogte van de geldlening was er dus ruim voldoende onderpandwaarde aanwezig, nog daargelaten dat met de nieuwe geldlening ook een boot werd aangekocht, welke ook weer kon worden verkocht ter aflossing van een aanzienlijk deel van de lening en ter verlaging van maandlasten. Bij aanvang van de lening waren er naar het oordeel van de Commissie voldoende waarborgen aanwezig.

Conclusie:
4.19 De Commissie kan niet vaststellen dat de Bank de nieuwe hypothecaire geldlening in 2003 niet aan Consument had mogen verstrekken. Voor zover op basis van de toenmalige normen valt vast te stellen, waren de lasten van de geldlening ruim binnen de acceptabel geachte marges. Er is geen sprake van een situatie waarin de Bank de conclusie had moeten trekken dat het inkomen niet bestendig was of waarin zij had kunnen of moeten beseffen dat Consument binnen afzienbare tijd in betalingsproblemen zou komen te verkeren. De betalingsproblemen zijn ook niet het gevolg geweest van een verkeerde inschatting van die bestendigheid, maar van het overlijden van de echtgenote, waarmee de Bank als aanbieder op basis van de haar bekende stukken geen rekening behoefde te houden op het moment dat de geldlening werd aangevraagd. Voor zover het voor Consument en diens partner, met de kennis van de bestaande gezondheidssituatie, niet passend was om de geldlening af te sluiten, komen de gevolgen daarvan – mede gelet op het feit dat er sprake is geweest van een financieel advies door een tussenpersoon – voor eigen rekening.

4.20 De Commissie stelt met Consument vast dat de Bank lange tijd niet het volledige financieringsdossier aan Consument heeft verstrekt, ondanks herhaald verzoek van diens gemachtigde. De Commissie is van mening dat dit op eerste verzoek had dienen te gebeuren. Voor de beoordeling van de klacht ten aanzien de verstrekking van de geldlening maakt dit echter geen verschil. Uiteindelijk heeft ING het dossier, waaronder ook de door haar uitgevoerde krediettoets, overgelegd. Op basis daarvan is vast komen te staan dat van onverantwoorde kredietverstrekking geen sprake is geweest.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak