Mijn Kifid

Uitspraak 2016-592 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2016-592
(mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. A.W.H. Vink en mr. A. Wigger, leden
en mr. D.P. van Strien, secretaris)

Klacht ontvangen op : 18 februari 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : ASR Levensverzekering N.V., gevestigd te Utrecht,
verder te noemen Verzekeraar
Datum uitspraak : 1 december 2016
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

De renteparticipatie is blijkens het polisblad van toepassing op het deel van de verzekering dat de uitkering bij leven betreft. Hieruit volgt dat het deel van de premies dat is gebruikt voor de aankoop van de verzekering bij leven, de spaarpremies, ook de grondslag vormen voor de berekening van de renteparticipatie. De systematiek van de verzekering verzet zich ertegen dat de bruto premies de grondslag vormen voor de renteparticipatie. De verzekering voorziet zowel in een uitkering bij leven, als in een uitkering bij overlijden. Voor de verzekerde uitkering bij overlijden, betaalt Consument een premie. Nu deze reeds is aangewend ter financiering van het overlijdensrisico, kan deze premie niet meer worden belegd voor het verkrijgen voor de uitkering bij leven. Ditzelfde geldt voor het deel van de bruto premie dat is aangewend ter dekking van de kosten van de verzekering. Eenmaal uitgegeven ter zake van de kosten, kan dit deel niet meer worden belegd voor het verkrijgen voor de uitkering bij leven.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift van Verzekeraar;
• de reactie van Consument op het verweerschrift van Verzekeraar; en
• de reactie van Verzekeraar.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 9 september 2016 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft in 15 december 1984 een gemengde kapitaalverzekering met winstdeling afgesloten. Bij overlijden voor einddatum van de verzekering zou
deze NLG 124.000 (€ 56.268,75) uitkeren. Bij leven zou het verzekerd
kapitaal NLG 62.000 (€ 28.134,37) bedragen, vermeerderd met het recht op renteparticipatie.

2.2 Op de verzekering zijn de voorwaarden KV 7 van toepassing. Op het recht van renteparticipatie zijn de voorwaarden op het aanhangsel RP van toepassing.

2.3 In juni 1997 heeft Consument een nieuw polisblad ontvangen, wijzigingsblad 004. Hierop is een verzekerd kapitaal van NLG 71.499 (€ 32.444,83) bij leven opgenomen.

2.4 Per 15 december 2014 heeft Consument een uitkering ontvangen van € 40.693. Dit bedrag bestaat uit het verzekerde bedrag van € 28.134 en een bedrag van € 12.559 aan renteparticipatie.

2.5 Tussen Consument en Verzekeraar is een discussie ontstaan over de grondslag van de berekening van de renteparticipatie.

2.6 In artikel 1 “Inleidende bepaling” van de voorwaarden RP is opgenomen:
“(…)
Netto wiskundige reserve: de netto premiereserve berekend op de grondslagen vermeld in het jaarverslag.”

2.7 In artikel 4 “Basis van de berekening van de renteparticipatie” is opgenomen:
“(…)
1. De basis van de eerste berekening van de rente participatie is de op het in artikel 3 bedoelde tijdstip aanwezige netto wiskundige reserve. Vervolgens is telkenjare de toeneming van de netto wiskundige reserve de basis van de berekening. Vanaf het 2e jaar is daarin meebegrepen de netto wiskundige reserve ontstaan door evt. verhogingen van het verzekerde kapitaal door renteparticipatie.
(…)”

2.8 Bij e-mail van 14 juli 2015 heeft Verzekeraar aan Consument bericht:
“(…)
Op woensdag 8 juli 2015 heb ik u gesproken over uw klacht. In mijn toelichting van 7 juli 2015 miste u het antwoord op uw vraag of wij meer inhouden van het rendement dan 3% rekenrente en 0,5% aan beheerkosten.

Ik heb dit voor u nagevraagd. Wij houden niet meer in dan 3,5%. (…) Het verschil tussen het rendement dat per jaar wordt vastgesteld en het overrendement is 3,5%.
(…)”

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert betaling van een aanvullend bedrag van € 26.500 uit hoofde van het recht op renteparticipatie.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Verzekeraar is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de verzekeringsovereenkomst, meer in het bijzonder de renteparticipatie regeling.
• Verzekeraar berekent de renteparticipatie niet conform de voorwaarden RP. Verzekeraar berekent de renteparticipatie op grond van de spaarpremie. Dit is de bruto premie (€ 916) minus de kosten die worden berekend voor de verzekering (€ 342), zoals de risicopremie, de verzekeringspremie en overige kosten. De renteparticipatie betreft het overrendement van de belegging, boven 3,5%. Deze 3,5% bestaat uit 3% rekenrente, bestemd en gebruikt voor de verzekerde uitkering bij leven en 0,5% beheervergoeding, conform de voorwaarden RP. De voorwaarden geven niet aan dat ook andere kosten dan de 0,5% in rekening worden gebracht, zodat de renteparticipatie op basis van de bruto-premie berekend moet worden. Verzekeraar heeft dit bevestigd bij e-mailbericht van 14 juli 2015. Ook zou dit blijken uit de door Verzekeraar aangehaalde uitspraak van de Geschillencommissie.
• De berekening van Verzekeraar van het overrendement op basis van de spaarpremie is evenmin in overeenstemming met de voorwaarden, omdat het overrendement niet tot het verzekerde deel van het product behoort. Er mogen dan ook geen andere kosten dan de 0,5% voor beheervergoeding in rekening worden gebracht.
• Het rendement van de belegging is gebaseerd op de rente van 10-jaars staatsobligaties. Dit rendement bedraagt over de gehele periode 5,69% per jaar. Indien van dit rendement 3,5% wordt afgetrokken, voor de rekenrente en de beheervergoeding, geldt een overrendement van 2,19% voor de renteparticipatie. Het overrendement kan dan worden berekend als de eindwaarde van € 916 maal 2,19% gedurende 30 jaren en komt dan uit op € 39.125 in plaats van € 12.559. Verzekeraar dient derhalve nog (ruim) € 26.500 bij te betalen.
• Ter zitting voert Consument nog aan dat hij een aantal keren een nieuw polisblad heeft verkregen met een hoger verzekerd bedrag. Hij verwijst daarbij naar het polisblad nummer 004 van 9 juni 1997. Dit hoger verzekerd bedrag ziet hij niet terug bij de berekening van zijn uitkering.

Verweer Verzekeraar
3.3 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Het expiratiekapitaal is op juiste wijze berekend. Nadat de kostenpremie van de bruto premie is afgehaald, blijft de netto premie over. Deze bestaat uit de risicopremie en de spaarpremie. De risicopremie wordt gebruikt om het overlijdensrisico te dekken en de spaarpremie wordt gebruikt om het verzekerd kapitaal bij leven op te bouwen. Over de spaarpremie wordt interest vergoed. De standaard vergoeding is 3%, de rekenrente. Met de rekenrente wordt het initieel verzekerd kapitaal opgebouwd. Het verzekerd kapitaal kan nog toenemen als gevolg van de renteparticipatie.
Deze komt boven op de standaard intrestvergoeding, indien het bruto rendement hoger is dan 3,5% (3% rekenrente en 0,5% beheervergoeding). De renteparticipatie wordt aldus berekend over de spaarpremie en niet over de bruto premie.
• In de voorwaarden RP staat in artikel 4 lid 1 de grondslag voor de renteparticipatie beschreven. Dit is de op dat tijdstip aanwezige netto wiskundige reserve. Consument kan derhalve niet uitgaan van de bruto-premie.
• Het rekenen met een gemiddeld overrendement van 2,19% gedurende de gehele looptijd is onjuist. Binnen de verzekering wordt het overrendement per jaar berekend. Weliswaar is achteraf, aan het einde van de looptijd een gemiddeld percentage te berekenen, maar in feite zegt dit niets over hoe het verzekerd kapitaal zich in de afzonderlijke jaren van de looptijd ontwikkeld heeft. Er was geen sprake van een constant, maar van een fluctuerend rendement. Ook is bij de toepassing van de rendementen telkens de resterende looptijd relevant.
• Met zijn stelling dat het overrendement niet tot het verzekerde deel behoort, gaat Consument eraan voorbij dat sprake is van één verzekering, met twee te onderscheiden, maar nauw samenhangende componenten. De verzekering keert ofwel uit bij leven van de verzekerde op de einddatum, ofwel bij overlijden van de verzekerde voor de einddatum.

De renteparticipatie vormt een aanvulling op de component basisuitkering bij leven, waarbij de rekenrente van toepassing is op de spaarpremies (de netto reserve) en niet op de bruto premie. Op die aanvulling is dan ook niet meer dan 3,5% in aftrek gebracht.
• Verzekeraar beroept zich op de volgende passages uit uitspraak GC 2015-157, later bevestigd door de Commissie van Beroep in CvB 2016-008:
“5.2 De Commissie stelt voorop dat de onderhavige verzekering een gemengde levensverzekering met overrentedeling is. Kenmerk van deze verzekering is dat de verzekering op de einddatum dan wel bij vroegtijdig overlijden van de verzekerde, voorziet in een gegarandeerd kapitaal. Het gegarandeerde kapitaal op de einddatum van de verzekering kan hoger uitvallen door het recht op overrentedeling. Dit hogere bedrag is echter afhankelijk van het behaalde rendement op een pakket staatsleningen en is derhalve niet gegarandeerd.”
“5.5 Verder overweegt de Commissie dat de kosten en de risicopremie bij een verzekering als de onderhavige geen rol spelen. Consument wist wat zou worden uitgekeerd bij overlijden of op de einddatum van de verzekering en hij wist wat de daarvoor te betalen premie zou zijn. Hij was kennelijk bereid deze premie te betalen met het oog op deze uitkering(en). Hetzelfde geldt voor het gegarandeerde deel van de overrentedeling. Het niet gegarandeerde deel van de overrentedeling was afhankelijk van het rendement op een pakket staatsleningen en dus onafhankelijk van de kosten en de risicopremie samenhangend met de onderhavige verzekering. Ook in dat opzicht doen de kosten en de risicopremie dus niet ter zake.”
• In 1997 is een nieuwe polis afgegeven omdat de overrentes dermate hoog waren dat deze zijn gebruikt om een hoger kapitaal bij leven (verzekerd kapitaal plus opgebouwde overrente) te garanderen.

4. Beoordeling

4.1 De Commissie heeft te oordelen over de vraag op welke grondslag de renteparticipatie moet worden vastgesteld.

4.2 Consument stelt dat de renteparticipatie niet tot het verzekerde deel van het product behoort, zodat op de premie die moet worden aangewend voor het berekenen van het overrendement, geen kosten en overlijdensrisicopremie in mindering mogen worden gebracht. De renteparticipatie moet derhalve worden berekend over de bruto premie, aldus Consument.

4.3 Verzekeraar stelt dat de renteparticipatie conform de toepasselijke voorwaarden is berekend. De grondslag voor de renteparticipatie vormt volgens de voorwaarden de netto wiskundige reserve en deze wordt opgebouwd uit de ingelegde spaarpremies. Bovendien stelt verzekeraar dat de renteparticipatie een aanvulling vormt op de basisuitkering bij leven, bestaande uit het verzekerde bedrag, waarbij de rekenrente van toepassing is op de spaarpremies en niet op de bruto premie.

4.4 De Commissie stelt vast dat volgens de voorwaarden RP de netto wiskundige reserve de grondslag vormt voor de berekening van de renteparticipatie. De netto wiskundige reserve wordt in de voorwaarden RP gedefinieerd als de netto premiereserve berekend op de grondslagen vermeld in het jaarverslag.

4.5 De wijze van berekening wordt niet in de voorwaarden uiteengezet. Het jaarverslag is niet aan Consument ter beschikking gesteld. De Commissie moet dan ook vaststellen dat de voorwaarden RP niet op duidelijke wijze uiteenzetten hoe de netto wiskundige reserve wordt vastgesteld.

4.6 Dit houdt evenwel niet in dat Consument de voorwaarden in redelijkheid zo kan uitleggen, dat de netto wiskundige reserve wordt samengesteld op basis van de bruto premies.

4.7 De renteparticipatie is blijkens het polisblad van toepassing op het deel van de verzekering dat de uitkering bij leven betreft. Hieruit volgt naar oordeel van de Commissie, dat het deel van de premies dat is gebruikt voor de aankoop van de verzekering bij leven, de spaarpremies, ook de grondslag vormen voor de berekening van de renteparticipatie.

4.8 De systematiek van de verzekering verzet zich ertegen dat de bruto premies de grondslag vormen voor de renteparticipatie. De verzekering voorziet zowel in een uitkering bij leven, als in een uitkering bij overlijden. Voor de verzekerde uitkering bij overlijden, betaalt Consument een premie. Nu deze reeds is aangewend ter financiering van het overlijdensrisico, kan deze premie niet meer worden belegd voor het verkrijgen voor de uitkering bij leven. Ditzelfde geldt voor het deel van de bruto premie dat is aangewend ter dekking van de kosten van de verzekering.

Eenmaal uitgegeven ter zake van de kosten, kan dit deel niet meer worden belegd voor het verkrijgen voor de uitkering bij leven. Ook de overige door Consument aangedragen argumenten maken dit niet anders.

4.9 Consument heeft ten slotte nog een vraag opgeworpen ten aanzien van het door hem ontvangen polisblad nummer 004 van 9 juni 1997, waarop een hoger verzekerd bedrag is opgenomen. De Commissie acht de uitleg van Verzekeraar, dat het nieuwe polisblad in 1997 is afgegeven omdat de overrentes dermate hoog waren dat deze zijn gebruikt om een hoger kapitaal te verzekeren, afdoende.

4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst. De Commissie wijst de vordering van Consument daarom af.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak