Mijn Kifid

Uitspraak 2016-631 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-631
(prof. mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen, mr. A.M.T. Wigger, leden
en mr. E.L. Ferdinandus, secretaris)

Klacht ontvangen op : 16 februari 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Rabobank Nederland, gevestigd te Utrecht, verder te noemen de bank
Datum uitspraak : 22 december 2016
Aard uitspraak : bindend advies

Samenvatting
Consument heeft zich bij de Bank gemeld als nieuwe penningmeester van een stichting die reeds een bankrekening bij de Bank aanhield. De Bank heeft Consument verzocht zich te identificeren door een kopie van zijn identiteitsbewijs over te leggen, die de Bank in haar administratie wilde opslaan. Consument heeft daartegen bezwaar gemaakt bij de Bank, maar heeft -onder protest- een kopie laten maken van zijn identiteitsbewijs, zodat hij door de Bank toch geaccepteerd is als vertegenwoordiger van de stichting. Consument vordert dat de Bank haar procedure voor het cliëntonderzoek wijzigt zodat dit uitgevoerd kan worden zonder dat daarbij een integrale kopie van pasfoto en bsn-nummer vereist is.
Artikel 8 sub c Wbp staat wel toe dat gegevens worden verwerkt indien dat noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan -in dit geval- de Bank onderworpen is. Op grond van artikel 3 jo. 5 Wwft is het een aan de Wwft onderworpen instelling, zoals de Bank, verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor een cliënt, tenzij de Bank onderzoek heeft verricht naar die cliënt door onder meer diens identiteit vast te stellen.
Consument heeft zich bij de Bank gemeld als vertegenwoordiger van een stichting. De stichting is de cliënt van de Bank waar het cliëntonderzoek zich tot richt.
Op grond van artikel 3 lid 2 onder g van de Wwft mocht de Bank in het kader van de identificatie vragen om een kopie van het legitimatiebewijs. De gegevens die van Consument moeten worden vastgelegd beperken zich vanwege de werking van artikel 8 Wbp echter tot de gegevens in artikel 33 sub b onder 2.
De Commissie oordeelt daarom dat de Bank in het onderhavige geval dus alleen de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum van Consument op opvraagbare wijze mocht vastleggen. Dat hierdoor een onderscheid ontstaat in het vastleggen van gegevens van natuurlijke personen die de directe cliënt van de Bank zijn en natuurlijke personen die als vertegenwoordiger van een rechtspersoon optreden en de Bank dat onwenselijk acht, is niet relevant. Dit onderscheid moet de Bank op grond van de Wbp en de Wwft maken.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier;
• de klachtbrief van Consument met bijlagen;
• het verweerschrift van de bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft zich bij de Bank gemeld als nieuwe penningmeester van een stichting die reeds een bankrekening bij de Bank aanhield.

2.2 De Bank heeft Consument verzocht zich te identificeren door een kopie van zijn identiteitsbewijs over te leggen, die de Bank in haar administratie wilde opslaan.

2.3 Consument heeft daartegen bezwaar gemaakt bij de Bank, maar heeft -onder protest- een kopie laten maken van zijn identiteitsbewijs, zodat hij door de Bank toch geaccepteerd is als vertegenwoordiger van de stichting.

2.4 Relevant is artikel 8 Wet bescherming persoonsgegevens (hiena: ‘Wbp’):
“ Artikel 8
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;
[…];
c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;
[…] ”

2.5 De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: ‘Wwft’) is van toepassing op de relatie tussen Consument en de Bank. De Wwft vermeldt, voor zover relevant:
“Artikel 3
1. Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.
2. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat
om:
a. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
[…]
e. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;
[…]
g. in voorkomend geval, de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel e, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
[…]
artikel 33
1. Een instelling die op grond van deze wet een persoon heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd ,(…), legt op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast:
a. van natuurlijke personen:
1°. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden;
2°. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;
3°. de aard van de dienstverlening;
b. van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen:
1°. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;
2°. van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;
3°. de aard van de dienstverlening;[…]”

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank haar procedure voor het cliëntonderzoek wijzigt zodat dit uitgevoerd kan worden zonder dat daarbij een integrale kopie van pasfoto en bsn-nummer vereist is.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
De Bank heeft geen wettelijke verplichting de pasfoto en het bsn-nummer van natuurlijke personen te registreren. Volgens artikel 33 lid 1 sub a onder 1 Wwft dient de Bank de NAW gegevens en de geboortedatum of een afschrift van het gebruikte identiteitsdocument te registreren. Een afschrift is niet hetzelfde als een scan of een kopie.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Rabobank heeft als beleid dat zij van al haar klanten een kopie van het document, aan de hand waarvan identificatie heeft plaatsgevonden, in haar bankadministratie vastlegt. Dit geldt voor nieuwe klanten, maar ook voor bestaande klanten.

De Bank maakt altijd een duidelijke (kleuren)kopie van het identificatiedocument aan de hand waarvan de identiteit van de natuurlijke persoon kan worden geverifieerd. De eisen rond het identificeren van klanten gelden ook voor het identificeren van vertegenwoordigers van rechtspersonen, zodat er geen onwenselijk onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte klanten van de Bank. Rabobank heeft deze keuze gemaakt om niet-integere klanten te kunnen weren.
• Op de overeenkomst aangaande de rekening van de stichting zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing. Artikel 7 van de voorwaarden luidt: “De cliënt en zijn vertegenwoordigers zijn verplicht aan de bank alle medewerking te verlenen en informatie te verstrekken voor het vaststellen en verifiëren van onder meer hun identiteit, burgerservicenummer, geboortedatum, burgerlijke staat, handelingsbekwaamheid en –bevoegdheid, huwelijks- of partnerschapsgoederenregime, rechtsvorm, woon- en/of (statutaire) vestigingsplaats, -voor zover van toepassing- hun inschrijvingsnummer in het handelsregister en/of andere registers en hun btw-nummer (…). De bank mag van documenten, waaruit deze gegevens blijken, kopieën maken, de gegevens registreren en bewaren. (…)”
Indien de klant zich niet houdt aan deze verplichting, dan zal de Bank de bancaire relatie niet met de persoon aangaan, of, wanneer de bancaire relatie reeds bestaat, de overeenkomst met de klant beëindigen conform artikel 35 Algemene Bankvoorwaarden en artikel 5 Wwft.
• De Bank handelt volgens de op haar rustende verplichting op grond van artikel 8 sub c jo. 33 lid 1 sub a Wwft. Uit de memorie van toelichting op de Wwft volgt dat de Bank een kopie van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd mag bewaren. Er zijn tevens antwoorden op gestelde Kamervragen waaruit volgt dat de Bank mag weigeren om de foto op een identiteitsbewijs van een cliënt bij een kopie af te dekken.
• De Geschillencommissie van Kifid heeft zich in een soortgelijke kwestie als de onderhavige reeds uitgesproken over de vraag of de bank een fotokopie van het document, dat dient ter identificatie van een klant, in haar administratie mag opslaan. Zij heeft die vraag bevestigend beantwoord. In dit kader wordt verwezen naar GC Financiële Dienstverlening
nr. 2012-294 d.d.11 oktober 2012.

4. Beoordeling

De Wet Bescherming Persoonsgegevens
4.1 De voorschriften van de Wbp gelden als dwingend recht. De verwerking van persoonsgegevens is ingevolge artikel 8 Wbp slechts toegestaan in de daarin voorgeschreven gevallen. De Memorie van Toelichting op de Wbp schrijft hierover het volgende:
“De kwalificatie van de Wbp als dwingend recht heeft tot gevolg dat een rechtshandeling waarbij afstand wordt gedaan van de door de Wbp toegekende rechten in beginsel wegens strijd met de openbare orde nietig is op grond van artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een en ander betekent dat contractuele afwijkingen van de wettelijke voorschriften niet toelaatbaar zijn, tenzij dat in de wet uitdrukkelijk wordt bepaald. In dit verband kan worden gewezen op artikel 8, onder a, van de Wbp waarin bepaald wordt dat gegevensverwerking geoorloofd is als de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend. Aan de gegeven toestemming worden wel zware eisen gesteld. Dit ligt in het verlengde van het BW. Op grond van het BW een dergelijke toestemming, indien deze rechtstreeks voortkomt uit een afhankelijkheidssituatie, nietig zijn wegens misbruik van omstandigheden.”
Nu Consument niet ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven voor het kopiëren en bewaren van de integrale kopie van zijn identiteitsbewijs – sterker nog Consument heeft dit onder protest toegestaan – leidt artikel 7 van de Algemene Bankvoorwaarden, dat ziet op de rechtsverhouding tussen de stichting en de Bank, niet tot een toegestane uitzondering waaronder het verwerken van persoonsgegevens is toegestaan op grond van
artikel 8 sub a Wbp.

De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
4.2 Artikel 8 sub c Wbp staat wel toe dat gegevens worden verwerkt indien dat noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan -in dit geval- de Bank onderworpen is. Op grond van artikel 3 jo. 5 Wwft is het een aan de Wwft onderworpen instelling, zoals de Bank, verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor een cliënt, tenzij de Bank onderzoek heeft verricht naar die cliënt door onder meer diens identiteit vast te stellen.
Consument heeft zich bij de Bank gemeld als vertegenwoordiger van een stichting. De stichting is de cliënt van de Bank waar het cliëntonderzoek zich tot richt.

4.3 Op grond van artikel 3 lid 2 onder g van de Wwft mocht de Bank in het kader van de identificatie vragen om een kopie van het legitimatiebewijs. De gegevens die van Consument moeten worden vastgelegd beperken zich vanwege de werking van artikel 8 Wbp echter tot de gegevens in artikel 33 sub b onder 2.
De Commissie oordeelt daarom dat de Bank in het onderhavige geval dus alleen de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum van Consument op opvraagbare wijze mocht vastleggen. Dat hierdoor een onderscheid ontstaat in het vastleggen van gegevens van natuurlijke personen die de directe cliënt van de Bank zijn en natuurlijke personen die als vertegenwoordiger van een rechtspersoon optreden en de Bank dat onwenselijk acht, is niet relevant. Dit onderscheid moet de Bank op grond van de Wbp en de Wwft maken.

4.4 Volledigheidshalve merkt de Commissie op dat haar uitspraak met nummer 2012-294 verschilt van de onderhavige casus. In die zaak speelde namelijk de vraag of de bank een kopie mocht maken en verwerken van het legitimatiebewijs van een natuurlijk persoon die de directe cliënt van de Bank was. Die casus laat zich derhalve niet met de onderhavige vergelijken.

Conclusie
4.5 De conclusie is dat is komen vast te staan dat het door de Bank gevoerde beleid in strijd is met de op haar rustende wettelijke verplichting. Zij wordt daarom veroordeeld om deze wettelijke verplichting jegens Consument na te komen en aldus uit haar administratie de kopie van het identiteitsbewijs te verwijderen of de persoonsgegevens die zij niet mag verwerken geheel onherkenbaar te maken zodat die gegevens niet meer kunnen worden geraadpleegd.

4.6 Nu de Commissie slechts in individuele gevallen kan oordelen, kan zij de Bank niet verplichten om haar beleid aan te passen, zoals verzocht door Consument. Zij geeft dit de Bank wel nadrukkelijk in overweging. Gezien de principiële aard van de rechtsvraag
stelt de Commissie hoger beroep open.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, handelt zoals hierboven in overweging 4.5 is beschreven.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak