Mijn Kifid

Uitspraak 2017-022 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-022 d.d. 19 juni 2017
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. J.B. Fleers, mr. J.B.M.M Wuisman, mr. A. Bus en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Belanghebbende heeft, met tussenkomst van Tussenpersoon, bij Aangeslotene een auto-verzekering afgesloten die dekking biedt voor schade wegens diefstal en ook wegens beschadiging van het voertuig. De toepasselijke Algemene Voorwaarden zijn niet bij het afsluiten van de verzekering ter hand gesteld. De verzekerde auto van Belanghebbende wordt gestolen en in Turkije teruggevonden. Na ruim 120 dagen komt de auto terug in Nederland met een beschadiging. In die periode heeft Belanghebbende kosten voor vervangend vervoer gemaakt. De auto wordt weer in handen van Belanghebbende gesteld. Hij laat eerst de beschadiging herstellen en verkoopt even daarna de auto.
Belanghebbende verlangt – in de zaak [nummer] – diverse uitkeringen onder de auto-verzekering. Verzekeraar acht zich daartoe niet gehouden. De belangrijkste strijdpunten zijn:
1. In hoeverre zijn enkele algemene voorwaarden, waarin dekking onder de verzekering wordt uitgesloten, op grond van artikel 6:233, aanhef en sub b jo. 234 aanhef en sub a BW voor vernietiging vatbaar wegens het niet ter hand gesteld van de Algemene Voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst? In hoeverre vormen de bedingen in de betrokken voorwaarden kernbedingen in de zin van artikel 6:231, aanhef en sub a BW en stuit daarop het beroep op vernietigbaarheid af? [Enkele algemene voorwaarden zijn vernietigbaar]
2. Heeft Belanghebbende geen recht op een uitkering onder de verzekering wegens te late melding van de diefstal en/of wegens het nalaten de normale voorzichtigheid ter voor¬ koming van diefstal te betrachten? [Dit verweer van Aangeslotene slaagt niet wegens vernietigbaar¬heid van de betrokken algemene voorwaarden]
3. Kan Belanghebbende aanspraak maken op een uitkering wegens diefstal ter grootte van de nieuwwaarde dan wel dagwaarde van de auto, nu hij het bezit van de auto weer heeft herkregen maar niet binnen de in polisvoorwaarden genoemde periode van 30 dagen? [Neen]
4. Heeft Belanghebbende recht op een uitkering voor de kosten tot herstel van de auto [Ja], de kosten van vervangend vervoer boven het daarvoor in de polisvoorwaarden vastgestelde bedrag [Neen] en voor de aanmerkelijke kosten van juridische bijstand [Neen]?
5. Kan Aangeslotenen op de te verstrekken uitkering in mindering brengen de extra- kosten die zijn veroorzaakt door de late melding van de diefstal? [Ja]
Belanghebbende spreekt – in de zaak [nummer 2] – Tussenpersoon aan tot schade¬- vergoeding wegens tekortschieten in de behartiging van diens belangen na de vast¬stelling van de diefstal. Dat tekortschieten komt niet vast te staan.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1 Met een op 20 augustus 2016 gedateerd beroepschrift, dat bij Kifid op 24 augustus 2016 binnenkwam, heeft Belanghebbende bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (hierna te noemen: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen de einduitspraak d.d. 11 juli 2016 van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna te noemen: Geschillencommissie) in de dossiers met de nummers [nummer 3] en [nummer 4]. Hoewel dat niet met zoveel woorden aan het begin van het beroep¬¬¬schrift wordt opgemerkt, gaat de Commissie van Beroep er van uit dat ook beroep wordt ingesteld tegen de tussenuitspraak d.d. 18 maart 2016 van de Geschillencommissie, althans tegen de overwegingen en beslissingen daarin, waar¬- op in de einduitspraak wordt voortgebouwd.

1.2 Verzekeraar heeft een op 25 november 2016 gedateerd verweerschrift ingediend en Tussenpersoon een op 19 december 2016 gedateerd verweerschrift.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep op 20 maart 2017 behandeld op een zitting, waar beide partijen aanwezig waren.
Door partijen is het door hen in beroep ingenomen standpunt nader toegelicht aan de hand van aan de Commissie van Beroep overgelegde pleitnotities. De Commissie van Beroep heeft verder aan partijen vragen gesteld die door hen zijn beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de tussen- en einduitspraak van de Geschillencommissie, die aan deze uitspraak zijn gehecht.

3. Inleiding op de beoordeling in beroep

feiten

3.1 De volgende feiten zijn door de Geschillencommissie onbestreden vastgesteld en/of zijn gesteld dan wel blijken uit de in het geding gebrachte stukken, terwijl betwisting van die feiten niet of niet voldoende gemotiveerd heeft plaatsgevonden:
(i) In maart 2013 heeft Belanghebbende van het Autobedrijf [naam 1] (hierna: Autobedrijf [naam 1]) een Audi A7 gekocht. Deze auto was voorzien van een voertuigvolgsysteem. In verband met dat systeem heeft Belanghebbende een contract gesloten met [naam 2], een particuliere alarmcentrale.
(ii) Mede door tussenkomst van Tussenpersoon is bij Verzekeraar een motor¬¬¬- rijtuig¬verzekering afgesloten met als ingangsdatum 19 maart 2013. In de verzekerings¬polis wordt als verzekerde waarde van het casco een bedrag van € 125.000,- vermeld en als eigen risico een bedrag van € 625,-.

(iii) In de verzekeringspolis worden als toepasselijke verzekeringsvoorwaarden genoemd Algemene voorwaarden [naam 3] (hierna: AV). In die AV zijn onder meer de volgende, te dezen van belang zijnde bepalingen opgenomen:

bepalingen betreffende de verzekerde risico’s en uit te keren vergoedingen

Par. 22 Omvang van de dekking
I Verzekerde sommen
………
II Verzekerde risico’s
A. Mini casco:
De verzekering biedt de verzekeringnemer dekking tegen schade aan of verlies van het motorrijtuig door:
1. …..
2. diefstal, ….
Recht op vergoeding wegens verlies bestaat eerst nadat aan de volgende voor-waarden is voldaan:
– er zijn dertig dagen verlopen nadat het verlies is gemeld bij ondertekenaars zonder dat verzekerde over het motorrijtuig kon beschikken,
– alle delen van het kentekenbewijs, het overschrijdingsbewijs en de autosleutels van het motorrijtuig aan de ondertekenaars of een van de ondertekenaars aan te wijzen partij zijn overhandigd.
Wanneer verzekerde binnen 30 dagen na melding van het verlies de beschikking kan verkrijgen over het motorrijtuig is hij verplicht dit terug te nemen. Ondertekenaars vergoeden in dat geval de schade die aan het motorrijtuig is ontstaan in de tijd dat dit niet ter beschikking stond als gevolg van het verlies.
Wanneer verzekerde na 30 dagen na de melding van het verlies de beschikking kan krijgen over het motorrijtuig kan hij dit terugnemen nadat hij het uitgekeerde schade¬¬¬bedrag, verminderd met het bedrag van de schade genoemd in lid 2 heeft terugbetaald.
Indien de verzekering betrekking heeft op een motorrijtuig, waarvoor het rijbewijs B is toegestaan, vergoeden ondertekenaars bij verlies van het gehele motorrijtuig vanaf datum van deze melding bij ondertekenaars voor iedere dag, waarop de verzekering¬nemer niet over het motorrijtuig kan beschikken – tot maximaal
30 dagen – een bedrag van € 25,-.

Par. 25. Schadevergoeding
1. In geval van schade aan het motorrijtuig vergoeden ondertekenaars uitsluitend de reparatiekosten.
2. …
3. Bij verlies van het motorrijtuig vergoeden ondertekenaars de waarde hiervan onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.

Par. 26 Waarde voor het ongeval
In aansluiting op par. 25 sub 2 en 3 geldt met betrekking tot het begrip waarde voor het ontstaan van de schade het volgende:

Nieuwwaarderegeling:
…….
Indien het motorrijtuig niet ouder is dan 36 maanden zal onder de waarde voor het ontstaan van de schade worden verstaan de op de ongevalsdatum laatst bekende prijs van een nieuw vergelijkbaar motorrijtuig van hetzelfde merk, type en meer-uitvoering. ……

Aanschafwaarderegeling:
……
Onder de waarde voor het ontstaan van de schade zal worden verstaan:
De aanschafwaarde tot maximaal 36 maanden na de aanschafdatum van het verzekerde motorrijtuig;

bepalingen betreffende uitsluitingen

Par. 9 Uitsluitingen
Van de verzekering is uitgesloten schade
…..
4. veroorzaakt door opzet of met goedvinden van verzekerde.

Par. 10A. Verplichtingen bij schade
1. Schademeldingsplicht
Zodra verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde op de hoogte is of behoort te zijn van een gebeurtenis die voor ondertekenaars tot een uitkeringsplicht kan leiden, is hij verplicht die gebeurtenis zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is aan onder¬tekenaars te melden.
…….
4. Sanctie bij niet nagekomen verplichtingen
Aan deze verzekering kunnen geen rechten worden ontleend indien verzekering¬nemer of de tot uitkering gerechtigde een of meer van bovenstaande polis¬verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van ondertekenaars heeft benadeeld. Van een benadeling is geen sprake bij een terechte erkenning van aansprakelijkheid of bij een erkenning van louter feiten.
……
Bij constatering van vermissing van een tegen diefstal verzekerd voertuig dient verzekerde ondertekenaars onverwijld van dit feit op de hoogte stellen.

Par. 23. Uitsluiting
1. Onverminderd het gestelde in Par. 9 is van de verzekering uitgesloten:
……..
2. Schade door een gebeurtenis als omschreven in Par. 22 II sub A2 indien verzekerde niet de normale voorzichtigheid in acht heeft genomen.
(iv) In april en mei 2014 hebben zich de volgende gebeurtenissen voorgedaan:
– Op 23 april heeft Belanghebbende de Audi A7 geparkeerd op een openbare parkeerplaats nabij een sportschool, waaraan hij als interim-directeur verbonden was en waarin hij een eigen kantoorruimte had. In die ruimte liet hij de sleutel van zijn auto achter. Hij is met een andere auto weggereden.
– Op 28 april heeft Belanghebbende waargenomen dat zijn Audi A7 niet meer op de plaats stond waar hij deze had achtergelaten. Hij schonk hieraan geen verdere aandacht, omdat hij veronderstelde dat een andere werknemer van de sportschool de auto had gebruikt en op een andere plaats had geparkeerd.
– Toen Belanghebbende op 29 april opnieuw vaststelde dat de Audi A7 niet op het parkeerterrein stond, heeft hij na overleg met het Autobedrijf
[naam 1] contact opgenomen met [naam 2], dat hem meedeelde dat door middel van signalen van het voertuigvolgsysteem was vastgesteld dat de Audi A7 zich te Istanboel, Turkije, bevond.
– Op 30 april heeft Belanghebbende aangifte van de vermissing van de Audi A7 bij de politie gedaan. Hij heeft toen niet gemeld dat de auto zich al in Istanboel bevond.
– Gedurende de periode van 1 mei tot en met 4 mei verbleef Belanghebbende in verband met werk in [land]. Op 5 mei was het Bevrijdingsdag.
– Op 6 mei is Verzekeraar benaderd door [naam 4], een door [naam 2] benaderde bergingsonderneming, voor het verkrijgen van de opdracht tot terug¬¬halen van de Audi A7 uit Turkije. Op die dag zochten in verband met de vermissing van de auto Belanghebbende en Tussenpersoon ook contact met Verzekeraar. Deze laatste heeft op 6 mei aan een schade- en onderzoek¬ bureau (hierna: SOB) opdracht gegeven een onderzoek naar de diefstal van de Audi A7 te doen. SOB heeft op 8 mei met Belanghebbende gesproken.
– Inmiddels was vastgesteld dat de Audi A7 zich bij een klein vliegveld te Igdir in het oosten van Turkije nabij de Armeense grens bevond. Daar is de auto door de politie op 13 mei veiliggesteld.
(v) Nadat de Audi A7 eerst van Igdir naar Istanboel was teruggebracht en daar door de politie was vrijgegeven, is deze vervolgens in augustus 2014 naar Nederland vervoerd. Op 26 augustus 2014 is hij in [plaatsnaam] afgeleverd, waar schade aan de auto is vastgesteld. Op 15 september 2014 is de auto voor reparatie naar een door Belanghebbende opgegeven reparateur gebracht.
(vi) Belanghebbende heeft de Audi A7 blijkens een factuur van 7 november 2014 verkocht aan Autobedrijf [naam 1] voor een bedrag van € 37.500,-.

het geschil tussen Belanghebbende en Verzekeraar

3.2 Belanghebbende heeft na diverse eiswijzigingen uiteindelijk in eerste aanleg in primair dan wel subsidiair verband van Verzekeraar wegens verlies van het bezit van de Audi A7 gedurende meer dan 30 dagen een uitkering onder de verzekering gevorderd ten bedrage van € 125.000, (nieuwwaarde) minus de opbrengst van de auto van
€ 37.500,- en het eigen risico van € 625,- en verder een uitkering voor kosten van vervangend vervoer (€ 10.311,33), een daggeld vergoeding voor 30 dagen (€ 2.250,-), kosten van reparatie van de auto (€ 5.448,-), vervanging van banden (€ 2.595,-) en reiniging (€ 300,-), kosten van consulaat, tolk/vertaler en notaris (€ 500,-) alsmede kosten in verband met juridische bijstand (€ 16.258,77).

3.3 Verzekeraar heeft de vorderingen van Belanghebbende bestreden op de volgende, hier kort weergegeven gronden:
a. Belanghebbende heeft de vermissing van de Audi A7, waarvan hij al op 28 april 2014 op de hoogte had kunnen zijn en in ieder geval op 29 april 2014 op de hoogte was, te laat bij Verzekeraar en de politie gemeld. Bovendien heeft Belanghebbende met het achterlaten van de sleutels van de auto in zijn kantoorruimte van het sportcomplex niet de normale voorzichtigheid betracht.
b. Op 29 april 2014 wist Belanghebbende uit het contact op die dag met [naam 2] dat de auto zich al in Istanboel bevond, en was hij daardoor ermee bekend dat de auto gestolen was. Had hij op die dag meteen bij de politie aangifte van de diefstal gedaan of bij de aangifte op 30 april 2014 melding van de diefstal gemaakt dan had via tussenkomst van Interpol er voor gezorgd kunnen worden dat de auto nog in Istanboel veilig was gesteld en had de verplaatsing van de auto naar Igdir kunnen worden voorkomen.
c. Als gevolg van de te late aangifte bij de politie heeft Verzekeraar extra kosten moeten maken. Die kosten betreffen overwerk van twee medewerkers (€ 250,-) en extra onderzoekkosten (€ 5.101,45) en extra bergingskosten (€ 1.500,-). Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
d. Als gevolg van het nalatig handelen van Belanghebbende is Verzekeraar in zijn belangen geschaad en kan Belanghebbende, gelet op het in par. 10.A. lid 4 en par. 23 lid 2 AV bepaalde geen recht meer doen gelden op een uitkering onder de verzekerings¬¬overeenkomst.
e. Met de door Belanghebbende opgevoerde schadeposten wordt niet ingestemd, zij het onder de volgende twee aantekeningen. Zou de diefstal als een schadepost worden erkend waarvoor Belanghebbende een uitkering onder de verzekering toekomt, dan zouden de kosten van reparatie van de auto voor vergoeding in aanmerking komen alsmede de kosten van vervanging van de auto, maar deze laatste kosten slechts voor een bedrag van € 75,- per dag tot een maximum van dertig dagen.

3.4 Tegen het door Verzekeraar ingenomen standpunt heeft Belanghebbende op zijn beurt, ook weer kort weergegeven en voor zover nog van belang, het volgende aangevoerd:
a. Aan Belanghebbende is niet een redelijke mogelijkheid geboden om bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst van de AV kennis te nemen, zodat zij voor vernietiging in aanmerking komen. Verzekeraar kan zich bijgevolg niet beroepen op het bepaalde in par. 9 lid 4, par. 10.A. lid 1 en lid 4, par. 22.II.A en par. 23 lid 2 AV. De bepalingen in par. 10.A. leden 1 t/m 4 en par. 22. I en II sub A zijn bovendien onredelijk bezwarend en komen (ook) om die reden voor vernietiging in aanmerking.

b. Belanghebbende heeft de diefstal van de auto tijdig gemeld. Op 29 april 2014 heeft Belanghebbende, na de vermissing van de auto geconstateerd te hebben, contact met Auto [naam 1] opgenomen en met [naam 2]. Auto [naam 1] heeft de diefstal dezelfde dag aan Tussenpersoon gemeld. Belanghebbende verkeerde in de veronderstelling dat na de melding aan [naam 2] een aangifte bij de politie niet meer nodig was. Dat heeft hij de volgende dag alsnog gedaan, toen hem bleek dat het doen van aangifte bij de politie toch nog nodig was.
c. Indien kan worden vastgesteld dat Belanghebbende zijn (meldings)verplichtingen jegens Verzekeraar niet tijdig is nagekomen, dan is Verzekeraar daardoor niet in een redelijk belang geschaad en bestaat er geen grond om geen dekking onder de verzekerings¬overeenkomst te bieden. Verzekeraar kan hooguit de door haar als gevolg van de te late melding geleden schade op de uitkering in mindering brengen.
d. Verzekeraar is ten onrechte uitgegaan van fraude bij Belanghebbende. Voor een uitgebreid onderzoek naar de diefstal bestond geen noodzaak, zodat de daaraan verbonden kosten voor rekening van Verzekeraar dienen te blijven.

het geschil tussen Belanghebbende en Tussenpersoon

3.5 Het hoofdverwijt dat Belanghebbende aan Tussenpersoon maakt, houdt in dat Tussenpersoon, na op 29 april 2014 door het Autobedrijf [naam 1] van de diefstal van de Audi A7 in kennis te zijn gesteld, niet meteen in verband hiermee contact met Verzekeraar heeft opgenomen. Zij heeft daarmee niet de zorg betracht die van een redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon mag worden verwacht. De afwijzing door Verzekeraar van dekking onder de verzekerings¬- overeenkomst stoelt mede op het niet melden aan haar van de diefstal op 29 april 2014. Tussenpersoon is bijgevolg aansprakelijk te houden voor de schade die Belanghebbende als gevolg van de afwijzing lijdt.

3.6 Het op het hoofdverwijt betrekking hebbend verweer van Tussenpersoon houdt het volgende in. Zij betwist dat Autobedrijf [naam 1] haar reeds op 29 april 2014 van de diefstal in kennis heeft gesteld. Dat is volgens Tussenpersoon pas op 6 mei 2014 gebeurd. Op die dag heeft zij meteen contact met Verzekeraar opgenomen. Zij is dan ook niet in zorg tegenover Belanghebbende tekortgeschoten.

de tussenuitspraak d.d. 18 maart 2014 van de Geschillencommissie

3.7 Inzake het geschil tussen Belanghebbende en Verzekeraar overweegt de Geschillencommissie, kort samengevat, het volgende.

3.7.1 Na vastgesteld te hebben dat Belanghebbende geen mogelijkheid heeft gehad om bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst van de AV kennis te nemen, concludeert de Geschillencommissie dat par. 9 lid 4, par. 10.A. lid 1 en lid 4, par. 22II.A en par. 23 lid 2 AV krachtens artikel 6:233, aanhef en sub b, BW voor vernietiging in aanmerking komen. Nu Belanghebbende die vernietiging heeft ingeroepen, kan Verzekeraar zich tegen de vordering van Belanghebbende niet verweren met een beroep op de bepalingen in die paragrafen van de AV.

3.7.2 De vraag of Belanghebbende tijdig bij Verzekeraar melding van de diefstal heeft gemaakt en wat de gevolgen van een niet-tijdige melding zijn, is te beantwoorden aan de hand van artikel 7:941 leden 1 en 2 BW. Belanghebbende heeft niet kunnen vol¬- staan met het melden van de diefstal op 29 april 2014 aan [naam 2]. Voor zover hij in de veronderstelling heeft geleefd dat die melding volstond, komt dat voor zijn risico. Dat Autobedrijf [naam 1] Tussenpersoon op 29 april 2014 in kennis heeft gesteld van de diefstal, acht de Geschillencommissie niet voldoende aangetoond. De diefstal is, zo concludeert de Geschillencommissie, te laat bij Verzekeraar gemeld. Krachtens lid 3 van artikel 7:941 BW mag Verzekeraar de schade die zij als gevolg van de te late melding heeft geleden, in mindering brengen op een uitkering onder de verzekering.

3.7.3 Omdat partijen onvoldoende hebben aangevoerd om een oordeel te kunnen geven omtrent de hoogte van de uitkering onder de verzekering, besluit de Geschillencommissie hen in de gelegenheid te stellen om zich daarover nader uit te laten.

3.7.4 Na verwerping van het verweer van Belanghebbende dat Verzekeraar de extra- werkzaamheden, waarvoor zij een schadevergoeding verlangt, onnodig heeft verricht, stelt de Geschillencommissie de kosten van de extra-werkzaamheden vast op een bedrag van € 6.851,45.

3.7.5 Wegens onvoldoende onderbouwing van de door Belanghebbende gestelde kosten van consulaat, tolk en notaris beslist de Geschillencommissie tot afwijzing van de op die kosten betrekking hebbende vordering van Belanghebbende. De beslissing over de door Belanghebbende gevorderde vergoeding voor kosten van juridische bijstand houdt zij aan.

3.8 Ook de beslissing omtrent de vordering van Belanghebbende op Tussenpersoon houdt de Commissie aan.

de einduitspraak d.d. 11 juli 2016 van de Geschillencommissie

3.9 Partijen hebben zich na de tussenuitspraak nader uitgelaten over de uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst.

3.10 Voortbouwend op de tussenuitspraak en met in achtneming van wat partijen nadien nog hebben aangevoerd overweegt en beslist de Geschillencommissie in haar uitspraak in verband met het geschil tussen Belanghebbende en Verzekerde, kort weergegeven, het volgende.

3.10.1 De Geschillencommissie neemt als vaststaand aan dat de Audi A7 na de diefstal weer in het bezit van Belanghebbende is gekomen en dat hij vervolgens de auto heeft verkocht voor een bedrag van € 37.500,-. Aan deze omstandigheden verbindt de Geschillencommissie het gevolg dat aan Belanghebbende geen recht toekomt op een aan nieuw- of dagwaarde gerelateerde uitkering wegens diefstal van de auto.

3.10.2 Als vaststaand neemt de Geschillencommissie ook aan dat tijdens de diefstal aan de Audi A7 schade is ontstaan en dat de reparatie daarvan € 5.448,- heeft gekost. Belanghebbende heeft onder de verzekering recht op vergoeding van die reparatie¬¬- kosten, terwijl Verzekeraar bereid is hem voor kosten van vervangend vervoer¬middel een vergoeding van € 2.250,- te verstrekken. Aan Belanghebbende komt derhalve, na aftrek van het eigen risico van € 625,-, toe een bedrag van € 7.073,-. Hierop is in mindering te brengen de aan Verzekeraar wegens te late melding toekomende schade¬ vergoeding van € 6.851,45, zodat Verzekeraar per saldo heeft uit te keren een bedrag van € 221,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2014.

3.10.3 Voor zover Belanghebbende als schade heeft opgevoerd kosten voor vervanging van banden en reiniging van de auto, acht de Geschillencommissie die schade onvoldoende aangetoond. Voor zover Belanghebbende een hogere vergoeding voor kosten in verband met vervangend vervoer vordert dan door de Verzekeraar aangeboden, oordeelt de Geschillencommissie die vordering niet toewijsbaar. De gevorderde vergoeding voor juridische bijstand ten bedrage van € 16.258,77 wijst de Geschillencommissie ook niet toe, omdat de daadwerkelijke verschuldigdheid niet is aan¬¬getoond.

3.11 Inzake het geschil tussen Belanghebbende en Tussenpersoon overweegt en beslist de Geschillencommissie, kort weergegeven, het volgende.

3.11.1 De Geschillencommissie stelt onder verwijzing naar zijn tussenuitspraak vast dat van enige tekortkoming van Tussenpersoon ter zake van de melding van de diefstal aan Verzekeraar geen sprake is. Verder oordeelt de Geschillencommissie dat de omstandigheid dat de Audi A7 pas op 26 augustus 2014 en niet begin mei 2014 terug was in Nederland en pas op 15 september 2014 werd vrijgegeven, niet aan Tussenpersoon kan worden toegerekend en daarmee ook niet de schade die Belanghebbende in verband hiermee heeft geleden. De vordering van Belanghebbende tegen Tussenpersoon wijst de Geschillencommissie af.

4. Beoordeling van het beroep in het geschil tussen Belanghebbende en Verzekeraar

4.1 In het beroepschrift zijn geen genummerde en nauwkeurig omschreven bezwaren op¬- genomen. Dit brengt mee dat de Commissie van Beroep zelf uit het betoog in het beroepschrift moet afleiden welke bezwaren Belanghebbende in beroep heeft willen aanvoeren.

4.2 In haar verweerschrift heeft Verzekeraar op haar beurt twee bezwaren tegen de uitspraken van de Geschillencommissie aangevoerd. Zij maakt bezwaar tegen de aan¬- vaarding door de Geschillencommissie van het beroep van Belanghebbende op vernietiging van de AV en ook tegen het oordeel van de Geschillencommissie dat er dekking onder de verzekeringsovereenkomst bestaat.

4.3 De aangevoerde bezwaren zullen hierna besproken worden binnen het verband van de hierna vermelde thema’s.

1. Vernietigbaarheid van de AV

4.4 Tegen de aanvaarding door de Geschillencommissie van het beroep van Belanghebbende op vernietiging van de AV maakt Verzekeraar bezwaar, met name in de paragrafen 25 en 26 van haar verweerschrift. Zij wijst erop dat blijkens artikel 6:231 sub a BW ‘kernbedingen’ – bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd – niet als voor vernietiging vatbare algemene voorwaarden zijn te beschouwen. Verzekeraar merkt als kernbedingen aan de bepalingen in de paragrafen 9 aanhef en lid 4, 10.A. lid 1 en lid 4, 22.II.A. en 23.2 AV.

4.5 Binnen het verband van een verzekeringsovereenkomst worden die bedingen in algemene voorwaarden als kernbeding opgevat die de omvang van de dekking onder de verzekering nader bepalen en zo van invloed zijn op de premiestelling. Zo gelden als kernbedingen bedingen waarin de aard en omvang van het verzekerde risico en de hoogte van de uitkering nader worden bepaald. Daarentegen vormen geen kern¬¬- bedingen bedingen die betrekking hebben op de termijn waarbinnen melding moet worden gemaakt van een zich gerealiseerd hebbend risico en op de gevolgen van het niet in acht nemen van een dergelijke termijn. Gelet hierop zijn de bepalingen in de paragraaf 10.A. leden 1 en 4 niet als een kernbeding te beschouwen. In lid 1 is immers een schademeldingsplicht opgenomen en in lid 4 de sanctie op het niet nakomen van de schademeldingsplicht. De bepalingen in de paragrafen 9 aanhef en lid 4, 22.II.A. en 23.2 AV bepalen mede de aard en omvang van het verzekerde risico en vormen daarmee wel kernbedingen. Een en ander betekent dat door Verzekeraar terecht bezwaar wordt gemaakt tegen de aanvaarding door de Geschillencommissie van de door Belanghebbende ingeroepen vernietiging van de AV, voor zover de Geschillencommissie de vernietiging ook laat gelden voor de bepalingen in de paragrafen 9 aanhef en lid 4, 22.II.A. en 23.2 AV.

2. Verval van het recht op een uitkering onder de verzekering

4.6. Verzekeraar voert als bezwaar aan dat de Geschillencommissie ten onrechte niet heeft beslist dat aan Belanghebbende in het geheel geen recht op een uitkering uit de verzekering toekomt. In die zin had de Geschillencommissie, aldus de Verzekeraar, wel moeten beslissen en wel om de volgende twee redenen:
1. Belanghebbende heeft de diefstal te laat bij Verzekeraar gemeld door deze niet al op 28 of 29 april 2014 aan Verzekeraar mee te delen en bij de politie aan te geven en ook door bij de aangifte bij de politie op 30 april 2014 geen melding van de diefstal te doen. Daarmee is Belanghebbende tekortgeschoten in de naleving van zijn verplichtingen uit par. 10.A. lid 1 AV en artikel 7:941 lid 1 BW. Door deze nalatigheid is Verzekeraar benadeeld. Bij tijdige melding had het doorreizen van de auto van Istanboel naar de Armeense grens kunnen worden voorkomen. Bovendien heeft Verzekeraar door de gang van zaken niet kunnen beoordelen of de schade aan de Audi A7 er al op 28 of 29 april 2014 was dan wel dat deze is ontstaan tijdens de doorreis naar de Armeense grens.
2. Belanghebbende heeft op 23 april 2014, nadat hij de Audi A7 op de voor een ieder toegankelijke parkeerplaats bij de sportschool had geparkeerd, een sleutel van de Audi A7 in diens voor anderen toegankelijke kantoorruimte in de sportschool achtergelaten zichtbaar op de werktafel of in een tasje op de grond, in ieder geval niet in een afsluitbaar kastje, en met de wetenschap dat anderen de sleutel tot zich zouden kunnen nemen. Hiermee heeft hij niet alleen niet de normale voorzichtigheid als bedoeld in par. 23 lid 2 Av in acht genomen, maar heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan roekeloos gedrag in de zin van artikel 7:952 BW.
Zowel de onder 1 als de onder 2 genoemde nalatigheid brengt, aldus Verzekeraar, verval van het recht op een uitkering onder de verzekering mee.

4.7 Belanghebbende bestrijdt in de van zijn zijde bij de mondelinge behandeling over¬- gelegde pleitnota gemotiveerd het in 4.6 vermelde bezwaar.

4.8 De eerste aangevoerde reden voor verval van het recht op een uitkering, te weten de te late melding van de schade, geeft aanleiding om eerst het volgende op te merken. De Geschillencommissie is in haar tussenuitspraak tot het oordeel gekomen dat de uit artikel 7:941 lid 1 BW voortvloeiende meldingsplicht jegens Verzekeraar niet tijdig is nagekomen. Dit oordeel heeft Belanghebbende in zijn beroepschrift niet bestreden. In de van zijn zijde bij de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota wordt wel betoogd dat de Geschillencommissie ten onrechte heeft geoordeeld dat de meldings¬plicht niet tijdig is nagekomen. Dit bij de mondelinge behandeling alsnog op¬gevoerde bezwaar kan echter niet in aanmerking worden genomen. Uit artikel 6.2 van het Reglement Commissie van Beroep financiële dienstverlening volgt dat bezwaren tegen de in beroep bestreden uitspraak in het beroepschrift dienen te worden vermeld. In het Reglement is niet bepaald dat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nog nieuwe bezwaren kunnen worden aangevoerd. Geschiedt dat toch dan kan een nieuw bezwaar slechts in aanmerking worden genomen, indien de verwerende partij ermee instemt dat een nieuw bezwaar tijdens de mondelinge behandeling wordt aangevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat Verzekeraar ermee heeft ingestemd dat Belanghebbende alsnog bezwaar maakte tegen het oordeel van de Geschillencommissie dat de uit artikel 7:941 lid 1 BW voortvloeiende meldingsplicht jegens Verzekeraar niet is nagekomen. Dit betekent dat de Commissie van Beroep van dit oordeel dient uit te gaan.

4.9 Voor haar bezwaar dat het recht op uitkering is vervallen omdat Belanghebbende de schade te laat heeft gemeld, beroept Verzekeraar zich tevergeefs op par. 10.A. lid 4 AV. Zoals hierboven uiteengezet, valt par. 10.A. lid 4 AV onder de bedingen in de AV, waarvan Belanghebbende de vernietiging heeft kunnen inroepen. Voor zover Verzekeraar een beroep doet op verval van het recht op een uitkering ingevolge artikel 7:941 BW, geschiedt dat eveneens tevergeefs. Uit lid 1 van dit artikel volgt een meldingsplicht bij verwezenlijking van het verzekerde risico, maar ingevolge lid 5 van

dat artikel leidt het niet-nakomen van die plicht pas tot verval van het recht op een uitkering indien dat niet-nakomen geschiedt met het opzet om de verzekeraar te mis¬- leiden. Van die opzet bij Belanghebbende is niet gebleken.

4.10 In verband met de tweede aangevoerde reden voor verval van het recht op een uitkering onder de verzekering, rijst de vraag of Belanghebbende met het op 23 april 2014 achterlaten van een sleutel van de Audi A7 in zijn kantoorruimte in de sportschool niet de normale voorzichtigheid als bedoeld in par. 23 lid 2 AV heeft betracht. In het onderhavige geval gaat het om de normale voorzichtigheid met het oog op een eventuele diefstal van de sleutel en vervolgens van de Audi A7. Nu Verzekeraar zich erop beroept dat Belanghebbende niet de normale voorzichtigheid heeft betracht en Belanghebbende dat gemotiveerd heeft betwist, is het aan Verzekeraar de juistheid van haar stelling aan te tonen. In haar verweerschrift in beroep stelt Verzekeraar daartoe dat Belanghebbende de sleutel in zijn kantoor¬- ruimte heeft achtergelaten maar niet in een afsluitbaar kastje, dat de kantoorruimte voor eenieder te betreden was en dat Belanghebbende zich ervan bewust was dat iemand van de sportschool de sleutel kon meenemen. Belanghebbende weerspreekt deze stellingen in de van zijn zijde bij de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota. Hij voert onder meer aan dat de sleutel was opgeborgen in een van buiten uit niet zichtbare tas, dat slechts enkele personen over de sleutel konden beschikken, dat de kantoorruimte niet voor een ieder toegankelijk was, overdag door receptionisten in de gaten werd gehouden en bij afwezigheid werd afgesloten en dat de sportschool met een alarmsysteem beveiligd was. In het licht van deze betwisting kan niet worden gezegd dat Verzekeraar erin geslaagd is aan te tonen dat Belanghebbende niet de normale voorzichtigheid heeft betracht met het oog op diefstal van de autosleutel.

4.11 Het hiervoor in 4.9 en 4.10 overwogene voert tot de slotsom dat niet om de twee daartoe door Verzekeraar aangevoerde redenen geconcludeerd kan worden dat voor Belanghebbende het recht op een uitkering onder de verzekering is vervallen.

3. Uitkering voor verlies wegens diefstal van de Audi A7

4.12 Belanghebbende maakt bezwaar tegen de beslissing van de Geschillencommissie dat hem geen uitkering wegens diefstal van de Audi A7 toekomt, omdat hij het bezit van de auto weer heeft herkregen en deze voor een bedrag van € 37.500,- heeft verkocht. Met een beroep op par. 22.II.A AV stelt hij recht op een uitkering te hebben, aangezien hij meer dan 30 dagen na de melding van de diefstal niet over de auto heeft kunnen beschikken.

4.13 Het bezwaar is niet gegrond. Het feit dat na de melding van de diefstal meer dan
30 dagen zijn verstreken zonder dat Belanghebbende over de auto heeft kunnen beschikken, is niet zonder meer beslissend voor zijn recht op uitkering. De eigendom van de auto verloor Belanghebbende niet reeds door de diefstal. Van een overdracht daarvan aan Verzekeraar is niet gebleken. Tot overhandiging van alle delen van het bij de auto horende kentekenbewijs, het overschrijvingsbewijs en alle autosleutels na de melding van de diefstal is het niet gekomen, terwijl dit wel krachtens par. 22 AV een voorwaarde is voor het kunnen verkrijgen van een vergoeding wegens het verlies van het motorrijtuig. Ten slotte heeft Belanghebbende de auto na terugkeer in Nederland weer in zijn bezit genomen en deze, daartoe als eigenaar gerechtigd, ten eigen behoeve verkocht. Onder deze omstandigheden heeft hij geen recht op een uitkering. Dit valt mede af te leiden uit de laatste alinea van lid 2 van par. 22.II.A. Zou hij al een uitkering hebben ontvangen dan zou hij deze ingevolge het in die alinea bepaalde deze uitkering aan Verzekeraar hebben moeten terugbetalen, omdat hij de auto weer in zijn bezit heeft genomen.

4. De extra-kosten aan de zijde van Verzekeraar

4.14 De toewijzing door de Geschillencommissie van het bedrag van € 6.851,45 aan Verzekeraar wegens extra-kosten had, zo voert Belanghebbende in zijn beroepschrift aan, achterwege behoren te blijven. Deze extra-kosten stelt Verzekeraar geleden te hebben als gevolg van de te late melding van de diefstal aan haar. Belanghebbende betwist dit laatste. De Audi A7 was op 29 april 2014 al in Istanboel aangekomen en niet is gebleken dat de gestelde overuren en extra-transportkosten niet zouden zijn gemaakt bij melding op 29 april 2014 van de vermissing van de auto. Hetzelfde geldt voor de kosten van het door SOB uitgevoerde onderzoek.

4.15 In haar verweerschrift in beroep volstaat Verzekeraar in paragraaf 44 met een verwijzing naar haar stellingen in eerste aanleg. Verzekeraar geeft in haar brief van
18 februari 2015, waarin zij verweer tegen de door Belanghebbende tegen haar bij KIFID ingediende klacht voert, enige toelichting op de extra-kosten. Op blz. 4 van de brief wordt aangevoerd:

“[Verzekeraar] heeft extra kosten gemaakt die direct het gevolg zijn van de te late aangifte bij de politie. Op 7 mei 2014 hebben twee medewerkers een aantal uren extra gewerkt om ervoor te zorgen dat de gendarme in Turkije actie zouden ondernemen ter preventie van een verdere doorreis. Wij willen deze extra kosten waarderen op € 250,-. Het onderzoeks¬- bureau heeft extra kosten gemaakt in vergelijking tot een “normaal” diefstalonderzoek. Voor een normaal uitgebreid onderzoek brengt [SOB] gemiddeld € 2.200,- in rekening. De onderzoekskosten in dit dossier bedragen € 7.301,45 exclusief btw. Ook zijn de bergings¬ kosten van de auto hoger. De extra kosten die in rekening gebracht zijn voor het vervoeren van de auto van Igdir naar Istanboel bedragen € 1.500,-.”

In de brief van 18 februari 2015 wordt voorafgaand aan bovenstaand citaat op¬- gemerkt dat, indien Belanghebbende bij de aangifte van de diefstal bij de politie op
29 april 2014 ook gemeld had dat de Audi A7 al in Istanboel was, dan door tussen¬- komst van Interpol een doorreis naar Igdir had kunnen worden voorkomen.

4.16 Met een en ander maakt Verzekeraar niet voldoende duidelijk waarom vanwege de te late melding van de diefstal er door het onderzoeksbureau extra-kosten ter grootte van € 5.101,45 zijn gemaakt. Deze kosten komen dan ook niet in aanmerking voor vermindering op een uitkering aan Belanghebbende als vergoeding voor de vanwege de te late melding van de diefstal. Voor de andere extra-kosten verklaren de stellingen van Verzekeraar naar het oordeel van de Commissie van Beroep in vol¬- doende mate dat zij verband houden met de te late melding van de diefstal. Daarbij is nog in aanmerking te nemen dat het altijd in zekere mate ongewis zal blijven of bij tijdige melding een door¬ reis van de Audi A7 naar Igdir zou zijn voor¬ komen, maar die ongewisheid komt voor rekening van Belanghebbende, nu hem het verwijt van een te late melding is te maken.

4.17 Volledigheidshalve wordt nog het volgende opgemerkt. In de van de zijde van Belanghebbende ter mondelinge behandeling overgelegde pleitnota wordt op blz. 6 onder het hoofd ‘Kosten [verzekeraar] nog nader ingegaan op de door Verzekeraar op¬gevoerde extra-kosten. Met name wordt stilgestaan bij de kosten van repatriëring van de Audi A7 uit Turkije. In twijfel wordt getrokken of er extra-kosten zijn gemaakt in verband met het transport van de auto van Igdir naar Istanboel. In dat verband wordt uit e-mails geciteerd die niet in het geding zijn gebracht. Een en ander betreft nieuwe stellingen, die in een zo laat stadium van de procedure worden op¬- gevoerd dat Verzekeraar zich hiertegen niet naar behoren heeft kunnen verweren. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat de beschouwingen over de extra-kosten op blz. 6 van de Pleitnota buiten aanmerking moeten worden gelaten.

5. De overige schadeposten ter zake van de Audi A7 aan de zijde van Belanghebbende

4.18 De Geschillencommissie heeft de vordering van Belanghebbende jegens Verzekeraar, voor zover deze betrekking heeft op de kosten van vervanging van de banden van de Audi A7 (€ 2.595,-) en reiniging van de auto (€ 300,-) en op de kosten van tolk/ vertaler (€ 500,-) afgewezen op de grond dat niet voldoende is aangetoond dat de betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, althans dat de kosten daad¬- werkelijk zijn voldaan. In het beroepschrift worden genoemde kosten weer als door Verzekeraar te vergoeden posten opgevoerd. Daarbij wordt in ieder geval niet voldoende duidelijk gemaakt dat de zojuist genoemde kosten daadwerkelijk door Belanghebbende zijn voldaan. Een goede reden voor het achterwegen laten van die duidelijkheid wordt niet gegeven. Voor zover beoogd is die duidelijkheid bij gelegenheid van de mondelinge behandeling alsnog te verschaffen, gebeurt dat te laat. Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor had de vereiste duidelijkheid in het beroepschrift moeten worden verschaft. Verzekeraar heeft ook niet ermee in¬- gestemd dat Belanghebbende bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nieuwe stukken in het geding bracht. De Commissie van Beroep ziet onder deze omstandigheden geen reden om over de betrokken kosten anders te oordelen dan de Geschillencommissie.

4.19 Ook voert Belanghebbende in beroep als een door de Verzekeraar te vergoeden post op de kosten van vervangend vervoer ten bedrage van € 10.311,33. Naar het oordeel van de Geschillencommissie komt deze post niet voor vergoeding in aanmerking, omdat zij geen aanleiding ziet voor kosten van vervangend vervoer een andere of hogere vergoeding toe te kennen dan de door Verzekeraar aangeboden dagvergoeding van € 2.250,-. Belanghebbende voert in beroep aan dat de kosten van vervangend vervoer vermogensschade in de zin van artikel 6:96 BW vormen en vergoed moet worden door de voor die schade aansprakelijk te houden persoon, als hoedanig hij Verzekeraar lijkt te beschouwen. De aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis is volgens Belanghebbende de weigering van Verzekeraar om de verplichting tot het doen van een uitkering ter zake van verlies door diefstal van de Audi A7 na te komen, waardoor hij geen andere auto kon aanschaffen en gedwongen werd een auto te huren.
Op deze grond komt Belanghebbende evenwel geen vergoeding voor de kosten van vervangend vervoer toe. Zoals hierboven uiteengezet, heeft er voor Verzekeraar geen plicht bestaan tot het doen van een uitkering in verband met het verlies van het bezit van de Audi A7 wegens diefstal. Bovendien zouden in het onderhavige geval de artikelen 6:119 of 6:119a BW meebrengen dat in geval van vertraging in de voldoening van een geldsom de schadevergoeding alleen bestaat uit de wettelijke rente.

slotsom

4.20 De beoordeling van het beroep in het geschil tussen Belanghebbende en Verzekeraar voert tot de volgende slotsom. Van de door Belanghebbende in beroep aangevoerde bezwaren treft alleen doel het bezwaar dat Verzekeraar wegens de te late melding door Belanghebbende van de diefstal ten onrechte een vergoeding verlangt voor de extra kosten van het SOB-onderzoek ten bedrage van € 5.101,45. Dit bedrag kan dan ook niet in mindering worden gebracht op de uitkering, waarop Belanghebbende onder de verzekering aanspraak kan maken. Het hem door Verzekeraar uit te betalen bedrag komt daarmee neer niet op € 221,55 zoals door de Geschillencommissie vast¬ gesteld, maar op € 5.323,-.

5. Beoordeling van het beroep in het geschil tussen Belanghebbende en Tussenpersoon

5.1 Uit hetgeen op blz. 7 onderaan en blz. 8 bovenaan van het beroepschrift wordt op¬- gemerkt valt af te leiden dat Belanghebbende beoogt als bezwaar tegen de tussen- uitspraak van de Geschillencommissie aan te voeren, dat de Geschillencommissie daar¬in niet heeft aangenomen dat, zoals door Belanghebbende gesteld, Autobedrijf [naam 1] op 29 april 2014 de diefstal aan Tussenpersoon heeft gemeld en dat zij ervan is uit¬gegaan dat de melding van de diefstal aan Tussenpersoon pas op 6 mei 2014 heeft plaats¬gevonden.

5.2 De stelling van Belanghebbende dat Tussenpersoon op 29 april 2014 telefonisch door de heer [naam 5] van het Autobedrijf [naam 1] in kennis is gesteld, is door Tussenpersoon nadrukkelijk betwist. Het is dan ook aan Belanghebbende de juistheid van zijn stelling aan te tonen. In het licht van de betwisting van Tussenpersoon acht de Commissie van Beroep met de in het geding gebrachte verklaring d.d.
29 december 2014 de juistheid van de stelling nog niet aangetoond. Daar komt nog bij dat Belanghebbende ook gerept heeft van een telefonisch contact van de heer
[naam 5] op 30 april 2014. Op blz. 8 bovenaan van het beroepschrift gebeurt dat weder¬om. Er is door Belanghebbende niet aangeboden nader bewijs te leveren. Een en ander brengt mee dat niet er van kan worden uitgegaan, zoals door Belanghebbende gesteld, dat Tussenpersoon heeft verzuimd om Verzekeraar op
29 april 2014 van de diefstal in kennis te stellen en daar¬mee in de jegens Belanghebbende te betrachten zorg is tekortgeschoten.

slotsom

5.3 Het in beroep aangevoerde bezwaar tegen de afwijzing door de Geschillencommissie in de einduitspraak van de door Belanghebbende tegen Tussenpersoon ingestelde vordering treft geen doel.

6. Kosten van juridische bijstand

6.1 [Belanghebbende] vordert in beroep een vergoeding ten bedrage van € 16.258,77 voor juridische bijstand die, naar hij stelt, zijn vader, rechtskundig adviseur, hem beroepsmatig op ‘no cure no pay’-basis heeft verleend.

6.2 In artikel 13.4 van het Reglement Commissie van Beroep financiële dienstverlening (Kifid) is bepaald dat, wanneer de Commissie van Beroep de Consument geheel of gedeeltelijk in het gelijk stelt, zij in de uitspraak bepaalt dat de Aangeslotenen aan de Consument de door deze in verband met het aanhangig maken en de behandeling van het beroep gemaakte kosten zal vergoeden tot een door de Commissie te bepalen bedrag, maar maximaal tot een bedrag van € 5.000,-.

6.3 In het geschil met Tussenpersoon is Belanghebbende geheel in het ongelijk gesteld. Tegenover Tussenpersoon kan Belanghebbende dan ook geen aanspraak maken op een vergoeding voor juridische bijstand in verband met de beroepsprocedure.

6.4 Ook in beroep wordt Belanghebbende slechts in beperkte mate in het gelijk gesteld. De Commissie van Beroep stelt de aan Belanghebbende toekomende vergoeding voor kosten van juridische bijstand met inachtneming van de bij Kifid geldende liquidatie¬tarieven vast op een bedrag van € 100,- voor de eerste aanleg en van € 400 voor het beroep. Ook dienen aan Belanghebbende te worden vergoed zijn eigen bijdrage in eerste aanleg van 50,- en zijn eigen bijdrage in beroep van € 500,-.

7. Beslissing

In het door Belanghebbende tegen Verzekeraar ingestelde beroep beslist de Commissie van Beroep tot ter zijde stelling van de beslissing van de Geschillencommissie in de einduitspraak d.d. 11 juli 2016. De Commissie van Beroep beslist verder dat Verzekeraar gehouden is aan Belanghebbende te voldoen, binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak aan partijen is verstuurd, als een hem onder de verzekering toekomende vergoeding een bedrag van
€ 5.323,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, en als vergoeding voor de kosten van de eerste aanleg en het beroep een bedrag van in totaal € 1.050,-. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

In het door Belanghebbende tegen Tussenpersoon ingestelde beroep beslist de Commissie van beroep tot handhaving van de beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak