Mijn Kifid

Uitspraak 2017-023B (bindend)

Einduitspraak Commissie van Beroep 2017-023B d.d. 21 november 2017
(mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. A. Smeeing-van Hees en mr. J.B.M.M. Wuisman, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Doordat Belanghebbende ervoor heeft gekozen geen incidenteel beroep in te stellen, is de rechtsstrijd in beroep in die zin beperkt dat de vorderingen van Belanghebbende niet tot een hoger bedrag kunnen worden toegewezen dan de Geschillencommissie heeft gedaan. Die beperking geldt ook indien de Commissie van Beroep zou toetsen aan richtlijn 93/13 (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten). Na de tussenuitspraak heeft Verzekeraar zich bereid verklaard om aan Belanghebbende de bedragen te voldoen waarop hij volgens de bestreden beslissing van de Geschillencommissie recht heeft en daarbij uit te gaan van de berekeningen van Belanghebbende. In het licht van dit aanbod en de aankondiging van betaling door Verzekeraar heeft Belanghebbende onvoldoende belang bij voortzetting van de procedure ten einde alsnog een beoordeling te krijgen van de door hem nader ingenomen standpunten.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. Het verdere verloop van de procedure in beroep

1.1 Op 22 juni 2017 heeft de Commissie van Beroep een tussenuitspraak gedaan, waarbij onder meer is overwogen:

“4.38 De Commissie van Beroep ziet aanleiding om Belanghebbende in de gelegenheid te stellen zich binnen zes weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk uit te laten over de vraag of en, zo ja, hoeveel schade hij heeft geleden doordat Verzekeraar hem bij het sluiten van de verzekering niet heeft gewezen op het in 4.22 bedoelde bijzondere risico. Vervolgens zal ook Verzekeraar in de gelegenheid worden gesteld om zich naar aanleiding daarvan uit te laten, eveneens binnen zes weken. Op gemotiveerd verzoek kan de Voorzitter verlenging toestaan van deze termijnen. Daarna zal de Commissie van Beroep wederom een beslissing nemen.

4.39 Gelet op het feit dat geen incidenteel beroep is ingesteld, waardoor de Commissie van Beroep geen voor Belanghebbende gunstiger beslissing kan nemen dan die van de Geschillencommissie, geeft de Commissie van Beroep partijen in overweging om te bezien of zij een minnelijke regeling kunnen bereiken.”

1.2 Belanghebbende heeft bij brief van 31 juli 2017, met twee bijlagen, gereageerd op de tussen¬uitspraak. Verzekeraar heeft op 15 september 2017 een schriftelijke reactie in-gezonden, als¬mede een kopie van een e-mailbericht van gelijke datum aan de gemachtigden van Belanghebbende. Vervolgens zijn nog een brief van 21 september 2017 van Belanghebbende en een brief van 26 september 2017 van Verzekeraar ontvangen.
2. De verdere beoordeling van het beroep

2.1 Uit de naar aanleiding van de tussenuitspraak ontvangen reacties blijkt dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.

2.2 Verzekeraar heeft zich bereid verklaard om aan Belanghebbende de bedragen te voldoen waarop hij volgens de bestreden beslissing van de Geschillencommissie recht heeft en daarbij uit te gaan van de berekeningen van Belanghebbende in zijn brief van 31 juli 2017. Het gaat daarbij om € 6.079,34 in verband met de eerste kosten en € 1.379,- voor de gevolgen van de overlijdensrisicopremie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2012 tot aan de dag van voldoening. Voorts is Verzekeraar bereid om aan proceskosten voor beide instanties een vergoeding van in totaal € 10.050,- te voldoen, eveneens overeenkomstig de berekeningen van Belanghebbende. Verzekeraar heeft aangekondigd deze bedragen daad¬werkelijk aan Belanghebbende te betalen zodra Belanghebbende zal hebben laten weten op welke bankrekening hij de bedragen wenst te ontvangen. Nu de Commissie van Beroep geen voor Belanghebbende gunstiger beslissing kan nemen dan die van de Geschillencommissie, heeft Belanghebbende volgens Verzekeraar verder geen (te respecteren) belang bij voort¬zetting van de procedure. In de brief van 26 september 2017 heeft Verzekeraar in aanvulling daarop laten weten het beroep in te trekken.

2.3 Belanghebbende betwist – terecht – niet dat de door Verzekeraar genoemde bedragen overeen¬komen met die in zijn brief van 31 juli 2017. Hij bestrijdt evenwel dat hij gelet op de door Verzekeraar gedane aankondiging van betaling geen belang heeft bij voortzetting van de procedure. In verband daarmee wijst hij in het bijzonder op het belang bij een nadere beoordeling door de Commissie van Beroep in verband met de mogelijkheid om zijn schade, voor zover niet vergoed door Verzekeraar, te verhalen op door hem voor die schade even¬eens aansprakelijk gehouden assurantie-tussenpersoon en op het belang daarbij met het oog op procedures van andere consumenten. In zijn brief van 21 september 2017 maakt Belanghebbende voorts alsnog aanspraak op een hogere kostenvergoeding dan door hem was genoemd in zijn brief van 31 juli 2017 en bepleit hij dat de Commissie van Beroep in de einduitspraak alsnog overgaat tot (ambtshalve) toetsing van de verzekeringsvoorwaarden aan de richtlijn oneerlijke bedingen (richtlijn 93/13).

2.4 De Commissie van Beroep is van oordeel dat Belanghebbende in het licht van het aanbod en de aankondiging van betaling door Verzekeraar inderdaad onvoldoende belang heeft bij voortzetting van de procedure ten einde alsnog een beoordeling te krijgen van de door hem nader ingenomen standpunten. Doordat Belanghebbende ervoor heeft gekozen geen incidenteel beroep in te stellen, is de rechtsstrijd in beroep in die zin beperkt dat de vorderingen van Belanghebbende niet tot een hoger bedrag kunnen worden toegewezen dan de Geschillencommissie heeft gedaan. Die beperking geldt ook indien de Commissie van Beroep zou toetsen aan richtlijn 93/13, naar volgt uit HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR: 2013:691 (Heesakker/Voets).

Ook de gestelde belangen in verband met mogelijk verhaal op de assurantie-tussenpersoon en eventuele andere procedures leveren onvoldoende grond op om te komen tot de door Belanghebbende verzochte voortzetting van de procedure.

2.5 Op praktische gronden zal de Commissie van Beroep voor de bestreden beslissing de navolgende beslissing in de plaats stellen, waarbij de vorderingen van Belanghebbende tot de hiervoor onder 2.2 genoemde bedragen zullen worden toegewezen.

3. Beslissing

De Commissie van Beroep stelt de volgende beslissing voor die van de Geschillencommissie in de plaats:

– bepaalt dat Verzekeraar aan Belanghebbende € 6.079,34 in verband met de eerste kosten en € 1.379,- voor de gevolgen van de overlijdensrisicopremie zal voldoen, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2012 tot aan de dag van voldoening, alsmede € 10.050,- voor de gemaakte kosten van de procedure bij de Geschillencommissie en de Commissie van Beroep;

– wijst af het meer of anders gevorderde.

Bekijk de volledige uitspraak