Mijn Kifid

Uitspraak 2017-025 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-025 d.d. 3 juli 2017
(mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. A. Smeeïng-van Hees, mr. R.J.F. Thiessen en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Privacyklacht over gegevens die bij de fiscus zijn terechtgekomen, naar Belanghebbende aanneemt door toedoen van de Bank. Klacht niet behandelbaar, omdat voor behandeling een feitelijk onderzoek nodig is dat zo tijdrovend of complex is, dat de klacht zich niet leent voor behandeling in de procedure bij Kifid.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Belanghebbende heeft bij een op 7 maart 2017 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift met bijlagen een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 3 februari 2017 (dossiernummer [nummer]) ter toetsing voor¬gelegd.

1.2 Bij aangetekend schrijven van 20 maart 2017 heeft Belanghebbende enige aanvullende opmerkingen over de uitspraak van de Geschillencommissie gemaakt.

1.3 De Bank heeft een op 11 april 2017 ontvangen verweerschrift ingediend.

1.4 Belanghebbende heeft vervolgens de secretaris van de Commissie van Beroep verzocht om gegevens betreffende de aansluiting van de Bank en haar dochtervennootschappen bij Kifid. De secretaris heeft hierop geantwoord bij
e-mail¬bericht van 6 juni 2017, dat zich in het dossier bevindt.

1.5 Belanghebbende heeft op 23 mei 2017 nog een aantal stukken ingezonden.

1.6 De Commissie van Beroep heeft de zaak mondeling behandeld op 12 juni 2017. De behandeling was beperkt tot de behandelbaarheid van de klacht. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, Belanghebbende aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Verder hebben zij vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.
3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 Kort weergegeven gaat het in deze zaak om de volgende feiten.

– De vader van Belanghebbende is tientallen jaren cliënt geweest bij de afdeling private banking van de Bank. Op enig moment, in elk geval enige jaren voor 2005, heeft hij de Bank om advies gevraagd over het oprichten van een familietrust. In vervolg op dit advies is deze trust opgericht door een dochtervennootschap van de Bank te [plaatsnaam buitenland]. Deze dochtervennootschap is vervolgens opgetreden als trustee. De trust is enkele jaren na oprichting gesplitst in een aantal afzonderlijke trusts; van één van die trusts was Belanghebbende de beneficiary.
– In 2005 heeft de Bank de dochtervennootschap te [plaatsnaam buitenland] overgedragen aan
[naam 1], die inmiddels deel uitmaakt van de [naam 2]-groep. De werkzaamheden voor de familietrust zijn vanaf 2005 uitgevoerd door [naam 1].
– Op 18 juni 2015 heeft Belanghebbende aan de Bank geschreven dat de Nederlandse Belastingdienst de beschikking blijkt te hebben over interne besprekingsverslagen van de trustee en heeft zij de Bank verzocht hieromtrent uitsluitsel te geven en haar kopie van een en ander toe te zenden. Voorts heeft zij daarbij onder meer geschreven:
“Mochten de Nederlandse besprekingsverslagen c.s. aan de, door de [Bank] (Trustee) uitgezochte en bepaalde, Trustee zijn overgedragen ([naam 2] Netherlands BV / [naam 2] Bewaar B.V.) dan verzoek ik U – in overeenstemming met Uw zorg¬plicht – een en ander bij hen na te gaan en mij te berichten”.
– Op 11 augustus 2015 heeft de Bank aan Belanghebbende geschreven:
“(…) U geeft (…) aan dat de Belastingdienst de beschikking heeft over gespreks-verslagen betreffende een door uw vader middels tussenkomst van [Bank] [plaatsnaam buitenland] opgericht familietrust en wilt uitsluitsel over hoe deze verslagen bij de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Ik heb navraag binnen de bank gedaan. Het is niet bekend hoe deze informatie bij de Belastingdienst terecht is gekomen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit vanuit [Bank] Nederland aan de Belastingdienst is verstrekt. Simpelweg omdat [Bank] Nederland niet over interne gespreksverslagen van buitenlandse dochter-maatschappijen beschikt. Een dergelijk verzoek om informatie door de Belastingdienst wordt in de regel gedaan via het Nederlandse Ministerie van Financiën aan het Ministerie van Financiën van het land van vestiging van de betreffende dochter¬maatschappij. (…)”

3.2 Belanghebbende heeft in eerste aanleg gevorderd dat de Bank wordt veroordeeld tot het overleggen van de hiervoor bedoelde besprekingsverslagen en overige vertrouwelijke stukken van de familietrust die ter beschikking van de Belastingdienst zijn gekomen, alsmede tot schadevergoeding. Aan haar vordering legt Belanghebbende kort gezegd het volgende ten grondslag. De Bank is jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten doordat zij de privacy van Belanghebbende heeft geschonden ten aanzien van de bij de Belastingdienst terechtgekomen stukken. De Bank heeft haar dochtervennootschap in [plaatsnaam buitenland] in 2005 verkocht zonder enig overleg met Belanghebbende als beneficiary. De Bank heeft nagelaten de vereiste zorg te betrachten ten aanzien van de stukken in het dossier en geen uitsluitsel aan Belanghebbende gegeven over de vraag hoe de stukken bij de Belastingdienst zijn terechtgekomen.

3.3 De Geschillencommissie heeft overwogen dat Belanghebbende onvoldoende specifieke omstandigheden heeft gesteld of stukken overgelegd waaruit volgt dat zij ook de Bank – dat wil zeggen de Nederlandse moedervennootschap – als haar contractspartij heeft mogen beschouwen. Op grond daarvan heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat niet is gebleken dat de klacht betrekking heeft op een financiële dienst, verleend door een bij Kifid aangesloten partij, en beslist dat de klacht daarom niet-behandelbaar is.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende heeft in beroep onder meer geconcludeerd dat de Geschillencommissie ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de artikelen 38 en 41.2 van het Reglement Ombudsman en Geschillencommissie financiële dienstverlening, zoals dit gold tot 1 april 2017, (hierna: Reglement Geschillencommissie) toe te passen. In deze bepalingen is geregeld dat de Geschillencommissie een partij kan verplichten bepaalde bescheiden over te leggen en informatie te geven waar de Geschillencommissie om vraagt. Verder heeft Belanghebbende aangevoerd dat haar klacht moet worden beschouwd als een privacy¬klacht in de zin van het Reglement Geschillencommissie en benadrukt dat het zwaartepunt van haar klacht betrekking heeft op 2014.

4.2 Ter zitting heeft de Commissie van Beroep met Belanghebbende besproken wat zij, gelet op het feit dat de Bank ervan uitgaat dat de door Belanghebbende bedoelde gegevens niet vanuit de Bank aan de Belastingdienst zijn verstrekt, nu precies van de Commissie van Beroep verlangt, indien haar klacht behandelbaar zou worden verklaard. Belanghebbende heeft hierop geantwoord dat de Commissie van Beroep de Bank zou moeten verplichten te antwoorden op nader aan de Bank te stellen vragen en om alsnog de door haar verlangde gegevens te verschaffen.

4.3 Nu de door Belanghebbende bedoelde gegevens volgens de Bank niet vanuit de Bank aan de Belastingdienst zijn verstrekt, zou de behandeling van de klacht een nader onderzoek vergen naar de juistheid van de kennelijke veronderstelling van Belanghebbende dat medewerkers van de Bank informatie hebben achtergehouden. De Commissie van Beroep is van oordeel dat daarvoor in de gegeven omstandigheden, waaronder gebeurtenissen die zich meer dan tien jaar geleden bij een dochtervennootschap in het buitenland hebben afgespeeld, een feitelijk onder-zoek nodig is dat zo tijdrovend of complex is, dat de klacht zich niet leent voor behandeling in de procedure bij Kifid (artikel 9.2 onder k van het Reglement Geschillencommissie). Daarbij neemt de Commissie van Beroep in aanmerking dat zij niet, zoals de civiele rechter in een voorlopig getuigenverhoor, de mogelijkheid heeft om getuigen onder ede te horen en ook niet om tegen een weigerachtige getuige dwangmiddelen in te zetten.

4.4 Het voorgaande brengt mee dat de klacht ook naar het oordeel van de Commissie van Beroep niet voor behandeling in aanmerking komt. Derhalve zal de bestreden beslissing gehandhaafd worden.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing.

Bekijk de volledige uitspraak