Mijn Kifid

Uitspraak 2017-028 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-028 d.d. 21 augustus 2017
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Smeeïng-van Hees en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Ontvankelijkheid in beroep. Vordering tot wijziging van BKR-registratie vertegenwoordigt in dit geval geen geldswaarde. Belanghebbende niet-ontvankelijk in beroep.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. Procedure in beroep

1.1 Bij een op 16 december 2016 ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een bindend advies van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 8 november 2016 (dossiernummer [nummer]).

1.2 Van de Bank is op 3 februari 2017 een verweerschrift ontvangen, dat is gedateerd op 1 februari 2017.

1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2017. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, Belanghebbende aan de hand van een pleitnota, en zij hebben vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. Procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Ontvankelijkheid in beroep

3.1 Ingevolge art. 5.1 van het Reglement Commissie van Beroep financiële dienstverlening (hierna: het Reglement) oordeelt de Commissie van Beroep over beroepen tegen uitspraken van de Geschillencommissie waarbij het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde, ten minste € 25.000,- beloopt. Indien een beroep geen vordering tot een bepaald bedrag bevat, kan de Commissie van Beroep op grond van art. 5.5 van het Reglement de partij die het beroep heeft ingesteld, vragen dit alsnog op te geven, bij gebreke waarvan de Commissie van Beroep het gevorderde bedrag zelf kan begroten. Indien de vordering geheel of gedeeltelijk strekt tot een prestatie anders dan de betaling van een geldsom, kan de Commissie van Beroep de geldswaarde van de prestatie begroten. Uit deze bepalingen volgt dat, behoudens het geval van art. 5.4,

beroep tegen de uitspraak van de Geschillencommissie alleen is toegelaten indien Belanghebbende een prestatie van de Bank verlangt die een financiële waarde heeft van ten minste € 25.000,-.

3.2 De vordering waarover de Geschillencommissie in deze zaak heeft geoordeeld, betreft het verwijderen of aanpassen van een BKR-registratie, met betaling van € 2.120,- aan proceskosten. Volgens Belanghebbende verhindert de BKR-registratie dat hij een hypothecaire geldlening kan afsluiten.

3.3 De prestatie die Belanghebbende van de Bank verlangt, strekt dus tot een andere prestatie dan de betaling van een geldsom, namelijk tot het verwijderen of aanpassen van de BKR-registratie. De Commissie van Beroep moet de geldswaarde daarvan begroten. Het verwijderen of aanpassen van de BKR-registratie vertegenwoordigt niet een waarde gelijk aan het bedrag van de beoogde hypothecaire geldlening, nog daar¬gelaten dat dit een negatieve waarde zou zijn. Er zijn in dit geval geen, althans onvoldoende, objectieve aanknopings¬punten om het verwijderen of aanpassen van een BKR-registratie op geld te waarderen. Het komt erop neer dat de prestatie geen geldswaarde heeft en dat de geldswaarde dus nihil is. Dat brengt mee dat Belanghebbende niet in het beroep kan worden ontvangen.

Slotsom

3.4 Uit het voorgaande volgt dat de Commissie van Beroep Belanghebbende niet-ontvankelijk moet verklaren in het beroep.

4. Beslissing

De Commissie van Beroep verklaart Belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep.

Bekijk de volledige uitspraak