Mijn Kifid

Uitspraak 2017-029 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-029 d.d. 12 september 2017
(mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. A. Smeeing-van Hees, mr. R.J.F. Thiessen en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Bank hanteert als onderdeel van de door haar in rekening gebrachte hypotheekrente cfm haar tevoren bekend gemaakte voorwaarden een risico-opslag (0,4%). Deze risico-opslag is bepaald aan de hand van een objectieve indeling in tariefklassen en niet aan de hand van een meer individuele beoordeling. Daartegen gerichte klacht is ongegrond. Deze keuze van de Bank behoort tot haar beleidsvrijheid en is niet in strijd met enige verplichting. Eveneens faalt de klacht dat de Bank na een renteherziening een rentepercentage van 2,6 en niet van 2,4 heeft gehanteerd. Het gehanteerde percentage is in overeenstemming met het door Belanghebbende aanvaarde aanbod van de Bank en daarbij is niet van belang dat op een bank-afschrift een rentepercentage van 2,4 was vermeld.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1. Bij een op 6 december 2016 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 16 november 2016 (dossiernummers [nummer 1] en [nummer 2]) ter toetsing voorgelegd.

1.2. De Bank heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend dat op 16 januari 2017 door de Commissie van Beroep is ontvangen.

1.3. Op 23 mei 2017 is nog een brief (met bijlagen) van Belanghebbende ingekomen.

1.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 12 juni 2017. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Beoordeling van het beroep

3.1. De Commissie van Beroep gaat uit van de door de Geschillencommissie onder 2.1 tot en met 2.8 van haar uitspraak vermelde feiten. Kort gezegd gaat het om het volgende. De Bank heeft vijf hypothecaire geldleningen aan Belanghebbende verstrekt. Ten aanzien van twee leningdelen (met nummers [nummer 3] en [nummer 4]) heeft de Bank in verband met het aflopen van de rentevastperiode op 31 maart 2016 bij brieven van 24 december 2015 een renteherzieningsvoorstel gedaan. Aan Belanghebbende is de keuze gegeven uit zes mogelijkheden, waaronder de keuze-mogelijkheid voor een rentevastperiode van tien jaar met een rente van 2,7% inclusief opslagen en kortingen. Indien Belanghebbende geen keuze zou maken, zou de Bank op 1 april 2016 automatisch de rente vastzetten voor een periode van vijf jaar. In de begeleidende brieven bij het renteherzieningsvoorstel ten aanzien van de genoemde twee leningdelen is onder meer het volgende opgenomen:

Hebben wij uw keuze vóór 31 maart 2016 verwerkt? Dan ontvangt u hiervan een bevestiging in uw Berichten. U vindt uw Berichten in [Bank] Internetbankieren en in de [Bank] Bankieren App. Uw nieuwe percentage staat ook op het rekeningafschrift dat u ontvangt in de eerste maand na de wijziging.
Uw nieuwe rentevastperiode gaat in op 1 april 2016.

Als we geen keuze ontvangen
Als we het formulier vóór 31 maart 2016 niet van u hebben ontvangen, dan zetten we de rente voor 5 jaar vast zonder rentebedenktijd.

Wat als de rente lager is op 1 april 2016
De rente kan gestegen of gedaald zijn op 1 april 2016. Als de rente die we op 1 april 2016 aanbieden voor de door u gekozen rentevastperiode lager is dan de rente in de bijlage bij deze brief, dan geldt voor u die lagere rente. Als de rente op dat moment hoger is, geldt de rente uit de bijlage.

Belanghebbende heeft voor de genoemde twee leningdelen gekozen voor een rente¬vast¬periode van tien jaar met een rente van 2,7%. Op de beide door Belanghebbende ingevulde formulieren heeft Belanghebbende de volgende aantekening gemaakt:

NB. Met de opslag van 0,400% zijn wij het niet eens. Hierover zijn wij nog in discussie met de [Bank] en het Kifid

Belanghebbende heeft de beide formulieren aan de Bank gezonden en de Bank heeft deze ontvangen. Vanwege de door Belanghebbende gemaakte aantekening op de beide formulieren zijn deze door de Bank niet tijdig verwerkt. Als gevolg daarvan heeft de Bank de rente ten aanzien van de genoemde twee leningdelen automatisch vastgezet voor een periode van vijf jaar met de bijbehorende rente. Op het eerste rekening¬afschrift van Belanghebbende is daarom een rentepercentage van 2,4% vermeld, behorende bij een rentevastperiode van vijf jaar. Op 1 april 2016 is de rente voor de rente¬vastperiode van tien jaar gedaald naar 2,6%. Nadat de Bank de rentekeuze¬formulieren had verwerkt, is op het rekeningafschrift ten aanzien van de beide genoemde leningdelen alsnog het rentepercentage van 2,6 behorende bij een rentevastperiode van tien jaar vermeld.

3.2. In dit geding zijn twee klachten van Belanghebbende aan de orde. De eerste klacht is dat de Bank (ten aanzien van alle vijf leningdelen) ten onrechte een risico-opslag van 0,4% heeft toegepast. De tweede klacht is dat de Bank ten aanzien van de twee eerdergenoemde leningdelen ten onrechte een rentetarief van 2,6% en niet van 2,4% hanteert.

3.3. De Geschillencommissie heeft de beide klachten verworpen en de daarmee verband houdende vorderingen afgewezen.

3.4. Naar aanleiding van de bezwaren van Belanghebbende tegen deze beslissing van de Geschillencommissie oordeelt de Commissie van Beroep als volgt.

3.5. De door de Bank ten aanzien van Belanghebbende gehanteerde risico-opslag van 0,4% als onderdeel van de in rekening gebrachte rente is, naar niet in geschil is, gebaseerd op de verhouding tussen het totale leningbedrag en de marktwaarde van de woning van Belanghebbende. De Bank heeft uiteengezet dat zij vier tariefklassen kent en dat de (totale) lening van Belanghebbende in tariefklasse “Midden” valt (“Lening boven 67,5% maar lager dan of gelijk aan 90% van de marktwaarde van de woning”), waarbij een opslagpercentage behoort van 0,4. Over de juistheid van deze indeling bestaat op zichzelf geen verschil van mening. Evenmin is in geschil dat deze indeling en het gehanteerde opslagpercentage in overeenstemming zijn met de overgelegde brochure “Klantinformatie Rentevormen” van de Bank. De klacht van Belanghebbende houdt in dat de bank een risico-opslag hanteert die uitsluitend is gebaseerd op de markt¬waarde van de woning en niet (ook) op een individuele beoordeling en weging. Belanghebbende heeft gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden: hij heeft gedurende 41 jaar nimmer betalingsachterstand of betalings¬problemen gehad, de Bank kent en beheert al zijn verzekeringen, door Belanghebbende kan nog gebruik worden gemaakt van een extra financiering, de Bank draagt kennis van zijn vermogen bestaande uit onder andere een tweede woning ter waarde van minimaal € 200.000,-
(vrij van hypotheek), zijn maandelijkse inkomen is meer dan voldoende voor toekomstige betalingsverplichtingen, er zijn geen andere schulden, zijn betalings-rekening is ondergebracht bij de Bank en de Bank draagt derhalve kennis van zijn bestedingen. Er is daarom geen enkele aanleiding bij hem een risico-opslag toe te passen, aldus Belanghebbende. Belanghebbende vindt het daarnaast opmerkelijk dat hij wordt geacht een verzekeringspremie (de risico-opslag) te betalen voor een verondersteld risico van de Bank. De zorgplicht van de Bank vereist in zijn visie een individuele benadering. Ook uit een door de Bank onderschreven ‘Position Paper’ van de Nederlandse Vereniging van Banken volgt dat de Bank rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van de klant. Belanghebbende verwijst ook naar de inhoud van de bankierseed.

3.6. Voornoemde klacht van Belanghebbende is ongegrond. Het stond de Bank vrij om op de wijze zoals zij heeft gedaan – derhalve: op basis van de door haar vooraf aan Belanghebbende kenbaar gemaakte voorwaarden – een aanbod te doen aan Belanghebbende met betrekking tot de hoogte en samenstelling van de rente voor de nieuwe rentevast¬periode. Het feit dat de Bank ervoor heeft gekozen de risico-opslag te bepalen aan de hand van een objectieve indeling in tariefklassen en niet aan de hand van een meer individuele beoordeling behoort tot haar beleidsvrijheid en is niet in strijd met enige op de Bank rustende verplichting.

3.7. De klacht van Belanghebbende betreffende het rentepercentage ten aanzien van de lening¬delen [nummer 3] en [nummer 4] houdt in dat de Bank ten onrechte heeft vast-gehouden aan een rentepercentage van 2,6 omdat “met het eerste bericht van de Bank dat ik een 10 jarige renteperiode was aangegaan met een rente van 2,4% een formele verbintenis was aangegaan door beide partijen”. Ook deze klacht is ongegrond. Het aanbod van de Bank hield in, kort gezegd en voor zover hier van belang, een rentepercentage van 2,7 dan wel een lagere rente als de rente voor de gekozen rentevastperiode op 1 april 2016 lager zou blijken te zijn. Belanghebbende heeft dit aanbod (behoudens zijn bezwaar tegen de risico-opslag) aanvaard. Gebleken is dat de rente voor een rentevastperiode van tien jaar op 1 april 2016 2,6% bedroeg (zie hiervoor onder 2.7 in de uitspraak van de Geschillencommissie en hiervóór onder 3.1 onder het kopje: ‘Wat als de rente lager is op 1 april 2016?’). Belanghebbende heeft dit laatste ook in beroep niet, althans niet voldoende duidelijk, betwist. Een en ander voert tot de conclusie dat tussen partijen (alweer: behoudens het bezwaar van Belanghebbende tegen de risico-opslag) een rentepercentage van 2,6% is overeengekomen. Het is hierbij niet van belang dat op een bankafschrift van Belanghebbende een rentepercentage van 2,4 was vermeld. Met zijn verwijzing hier-naar verliest Belanghebbende uit het oog dat de wilsovereenstemming tussen partijen op dat moment reeds een feit was en dat die wilsovereenstemming het op 1 april 2016 voor de gekozen rentevastperiode geldende rentepercentage betrof, namelijk 2,6.

3.8. Nu de klachten van Belanghebbende geen doel treffen, zal de bestreden beslissing van de Geschillencommissie worden gehandhaafd.

4. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak