Mijn Kifid

Uitspraak 2017-050 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-050
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en leden mr. dr. S.O.H. Bakkerus en mr. J.S.W. Holtrop en mr. M.B. Beunders, secretaris)

Klacht ontvangen op : 29 maart 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd te Apeldoorn, verder
te noemen Verzekeraar
Datum uitspraak : 18 januari 2017
Aard uitspraak : bindend advies

Samenvatting

Woonhuisverzekering. Opzet tot misleiding. Registratie Incidentenregister en EVR voor vijf jaar. Consument heeft een beroep op zijn woonhuisverzekering gedaan voor twee stormschades aan de overkapping in zijn tuin. De Commissie oordeelt dat Consument opzettelijk onware informatie heeft verstrekt ten aanzien van de eerste stormschade met het doel Verzekeraar te misleiden.
Ter zitting is vastgesteld dat Verzekeraar niet betwist dat de tweede stormschade heeft plaatsgevonden. Verzekeraar heeft toegezegd voor deze schade uitkering onder de verzekering te doen. De Commissie oordeelt dat de registratieduur in het Incidentenregister en het EVR wordt bijgesteld naar drie jaar. Voorts oordeelt de Commissie dat Consument ter zake de eerste stormschade op grond van 7:941 lid 5 BW aan Verzekeraar een bedrag van € 500,00 dient te vergoeden.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ingediende klachtformulier;
• de klachtbrief van Consument;
• het verweerschrift van Verzekeraar;
• de geluidsopnames van de in opdracht van Verzekeraar afgenomen interviews;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van Verzekeraar;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
Partijen zijn opgeroepen voor een enkelvoudige hoorzitting op 16 november 2016 en zijn aldaar verschenen. Na afloop van de behandeling is het nodig geoordeeld dat op de zaak meervoudig wordt beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft bij Verzekeraar een verzekering met de naam ‘Interpolis Alles in één Polis’, waarvan de woonhuisverzekering (hierna: de Verzekering) deel uitmaakt. De ingangsdatum is 31 maart 2015 en de Verzekering wordt ieder jaar automatisch met een jaar verlengd.

2.2 Van toepassing zijn de Algemene voorwaarden 20203 (hierna: Algemene Voorwaarden) en de Bijzondere voorwaarden Woonhuisverzekering model 202W3 (hierna: Bijzondere Voorwaarden). Op het polisblad staat vermeld dat in geval van schade door storm een eigen risico van € 200,00 geldt. Voor zover relevant luidt artikel 4 van de Algemene Voorwaarden het volgende:

‘Artikel 4 Wat is uitgesloten?
(…)
2 Als bij schade een onvolledige of onware opgave wordt gedaan over het ontstaan,
de aard of de omvang van de schade met het opzet ons te misleiden, kan de
verzekerde geen enkel recht aan de verzekering ontlenen.’

2.3 Op 1 april 2015 meldt Consument een stormschade aan de overkapping in zijn tuin (hierna: Schadevoorval 1) Consument verklaart telefonisch aan Verzekeraar dat de aanschaf en de montage van de overkapping €700,00 heeft gekost.

2.4 Verzekeraar keert uit hoofde van de Verzekering een bedrag van € 500,00 uit aan Consument. Verzekeraar heeft ter zake het schadebedrag het eigen risico van een stormschade (€ 200,00) verrekend.

2.5 Op 18 november 2015 meldt Consument opnieuw een stormschade aan de overkapping (hierna: Schadevoorval 2). Verzekeraar keert uit hoofde van de Verzekering een bedrag van €399,00 uit.

2.6 De schademelding van 18 november 2015 valt in een steekproef, in het kader waarvan een kwaliteitsadviseur Consument op 14 december 2015 bezoekt.

2.7 De kwaliteitsadviseur ontdekt dat Consument ook op 1 april 2015 een schade aan de overkapping heeft gemeld bij Verzekeraar. De kwaliteitsadviseur meent dat Consument voor dezelfde schade twee keer een beroep op zijn verzekering doet en schakelt de afdeling Speciale Zaken van Verzekeraar in.

2.8 Op 18 december 2015 vindt een telefoongesprek plaats tussen Consument en een medewerker van Verzekeraar om de schademeldingen te bespreken. Na dit gesprek verstuurt de medewerker per e-mail een voorlopig standpunt. In de e-mail verzoekt de medewerker aan Consument om uiterlijk vóór 31 december 2015 informatie toe te sturen waaruit blijkt dat de stormschade van 1 april 2015 is hersteld. Er ontstaat een uitgebreide correspondentie via de e-mail tussen Consument en Verzekeraar.

2.9 Consument stuurt op 11 januari 2016 de volgende e-mail aan Verzekeraar:

“Goedemiddag,

Ik heb u een paar keer gebeld maar u geeft geen gehoor.
Ik heb 1 nota gevonden. (Vervangende spullen). De andere kan ik niet meer vinden.
(Reparatie)

Tijdens het telefoongesprek zeggen jullie altijd dat ik de bonnetjes 3 mnd moet bewaren. En we zijn nu 9 mnd verder.

Dus?

Gr. (Consument)”

2.10 Consument stuurt op 15 januari 2016 een nota van [winkel] aan Verzekeraar onder begeleiding van de volgende e-mail:

“Goedemiddag,
Dit is het laatste wat ik hierover meld, want ik krijg weer een argwanende vraag gesteld. De overkapping was beschadigd na een zware storm wat vele Nederlanders heeft getroffen. Wij hadden een schade die onherstelbaar eruit zag. Maar omdat wij niet zo maar een goede vaste overkapping kunnen plaatsen (3500 Euro) ongeveer en de zomer kwam eraan, hebben wij zelf materialen gekocht en heeft een kennis van ons die een constructiebedrijf heeft de schade gemaakt zover het mogelijk was.
Ik kan u vertellen dat wij diverse keren ook materialen hebben gekocht, zoals een beschermdoek, meerdere doeken zelfs die wij niet hebben gemeld bij jullie!
Jullie mogen van geluk spreken dat ik toch nog een bon heb gevonden, want zoals ik eerder vermelde zeggen jullie altijd door de telefoon dat bonnetjes 3 mnd. Bewaard moeten blijven.
Mvg (Consument)”

2.11 Op de door Consument toegestuurde nota staat geen datum, maar wel het tijdstip 17.01:01 vermeld. Verzekeraar neemt op 15 januari 2016 telefonisch contact op met Consument om hem te confronteren met het ontbreken van de datum op de nota.

2.12 Verzekeraar voert een notacontrole uit bij [winkel]. [Winkel] stuurt op 18 januari 2016 een nota naar Verzekeraar met datum van 17 juni 2011. Het tijdstip, het transactienummer en de gekochte goederen komen overeen met de door Consument ingediende nota. Voorts heeft [winkel] desgevraagd toegelicht dat de goederen op de nota niet gebruikt kunnen worden voor het herstellen van een overkapping.

2.13 Op basis van de door Consument en de door [winkel] toegestuurde nota’s concludeert Verzekeraar dat Consument de datum van de nota die hij heeft ingediend heeft verwijderd. Op 18 januari 2016 verzoekt Verzekeraar Consument een verklaring te geven voor het ontbreken van de datum op de door hem ingediende nota.
2.14 Bij brief van 28 januari 2016 deelt Verzekeraar Consument mee dat hij op grond van zijn bevindingen tot de conclusie komt dat Schadevoorval 1 niet heeft plaatsgevonden en Consument daarvoor ten onrechte en met het opzet Verzekeraar te misleiden, een beroep op zijn verzekering heeft gedaan. Verder heeft Verzekeraar Consument bericht welke consequenties hij hieraan heeft verbonden. Verzekeraar heeft de persoonsgegevens van Consument voor de duur van vijf jaar opgenomen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR). Verzekeraar zal de ‘Alles in één polis’ per 21 januari 2017 beëindigen. Voorts vordert Verzekeraar de door hem gedane uitkering van € 899,00 terug.

2.15 Verzekeraar heeft in de door hem gebruikte proportionaliteitsmatrix voor de registratie in het EVR de volgende verzwarende omstandigheden meegenomen 1) vervalsing bewijs (nota’s) om meer schade vergoed te krijgen (2 punten), 2) na confrontatie met bewijs blijft verzekerde ontkennen (2 punten) en 3) er is sprake van herhaald frauderen of een vermoeden daarvan (4). Als verlichtende omstandigheden heeft Verzekeraar meegenomen 1)totaal belang kleiner dan € 500,00 (-2 punten), 2) totaalrelatie (-1 punt), 3) meer dan 2 jaar bij één merk verzekerd (-1). Tot slot wordt voor de omstandigheid dat sprake is van aantoonbare fraude dan wel gerechtvaardigde overtuiging van fraude 9 punten toegekend.

2.16 In het toepasselijke Protocol Incidentenwaarschuwings- systeem Financiële Instellingen van 23 oktober 2013 (hierna: Protocol) is, voor zover van belang het volgende opgenomen:

“2 Begripsbepalingen

In dit protocol wordt verstaan onder:

Incident een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
(…)

4 Incidentenregister

4.1 Doel Incidentenregister

4.1.1 Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:

Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenrister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van
gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de
financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep)
waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf,
alsmede van haar cliënten en medewerkers;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van
oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of
(pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van
(wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële
instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de
financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar
cliënten en medewerkers;
• op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.

(…)

5 Extern Verwijzingsregister

5.1 Functie van het Extern Verwijzingsregister

5.1.1 Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een
Deelnemer door de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor
gekozen aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te
koppelen. In het Extern Verwijzingsregister zijn uitsluitend
Verwijzingsgegevens opgenomen. Het extern Verwijzingsregister is
raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers. Nadat door een
Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen in het
Externe Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol
gegevens uit het Incidentenregister voor de Deelnemer beschikbaar. Op deze
wijze worden gegevens uit het Incidentenregister op een zorgvuldige en
gecontroleerde wijze beschikbaar voor de (Organisatie van de) Deelnemers.

(…)

5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister

5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.

a) De gedraging(en van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (1) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (11) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opnamen van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dekking onder de verzekering voor door hem gemelde schades aan de overkapping, zodat hij het aan hem uitgekeerde bedrag van € 899,00 niet hoeft terug te betalen.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
• Op 31 maart 2015 en 18 november 2015 is stormschade aan de overkapping in de tuin van Consument ontstaan. Voor stormschade bestaat dekking onder de Verzekering.
• Onterecht meent Verzekeraar dat Consument fraude gepleegd. Beide stormschades aan de overkapping hebben plaatsgevonden. Consument heeft in de gesprekken met de medewerker van Verzekeraar abusievelijk het Schadevoorval 1 niet gemeld.
Door privé- omstandigheden van Consument was hij Schadevoorval 1 vergeten. Consument wordt onterecht neergezet als fraudeur en leugenaar. Een registratie in het EVR is onterecht, omdat Consument de waarheid heeft verteld.
• De kwaliteitsadviseur heeft Consument op 26 november 2015 onaangekondigd bezocht. Consument had geen tijd om hem de overkapping te laten zien. Daarom is een vervolgafspraak gepland op 14 december 2015. Consument heeft de kwaliteitsadviseur een e-mail gestuurd met de vraag of een bezoek wel zinvol zou zijn. Er zouden immers nog veel meer mensen zijn met schademeldingen na deze storm.
• Consument voelde zich door Verzekeraar onder druk gezet en heeft een nota op 15 januari 2016 overlegd zonder daarbij expliciet te benoemen dat de nota betrekking zou hebben op herstelwerkzaamheden voortvloeiend uit Schadevoorval 1.
Uit de voorwaarden en het beleid van Verzekeraar volgt dat Consument nota’s slechts drie maanden zou hoeven te bewaren. Verzekeraar wilde in januari 2016 dat Consument bewijs zou overleggen van een schade uit april 2015, terwijl Verzekeraar een termijn van drie maanden hanteert.
• Consument heeft nog veel meer kosten gemaakt voor herstel van de overkapping voortvloeiend uit Schadevoorval 1 dan hij bij Verzekeraar kenbaar heeft gemaakt.

Verweer Verzekeraar
3.2 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Consument heeft opzettelijk onwaar verklaard met het doel een uitkering te verkrijgen waarop geen recht bestaat.
• Uit onderzoek van Verzekeraar is komen vast te staan dat Consument op 1 april 2015 een stormschade aan de overkapping heeft gemeld. Deze schade is door Verzekeraar uitgekeerd. Op 18 november 2015 heeft Consument opnieuw een stormschade aan de overkapping gemeld. Deze overkapping zou door Consument in het najaar van 2014 zijn gekocht. De melding van 18 november 2015 kan niet juist zijn. Zeven maanden eerder had Consument immers ook al een stormschade aan de overkapping gemeld. Toen Consument werd geconfronteerd met de onregelmatigheden en het vermoeden van Verzekeraar dat hij een oude schade nogmaals meldde, beweerde Consument dat hij de eerste schade van 1 april 2015 toch had hersteld.
• Op het herhaald schriftelijk verzoek van Verzekeraar aan Consument om te bewijzen dat de schade van 1 april 2015 was hersteld, stuurde Consument uiteindelijk een nota zonder datum toe. Uit de notacontrole blijkt dat deze nota dateert uit 2011 en dus niet betrekking kan hebben op het herstel van de stormschade van 1 april 2015. Bovendien leert de notacontrole bij [winkel] dat de vermelde goederen niet geschikt zijn voor herstel van een overkapping.
• Een misverstand acht Verzekeraar uitgesloten nu het voor Consument duidelijk was dat hij zijn eigen verklaring over het herstel van de schade van 1 april 2015 diende te bewijzen. Op grond van artikel 4 lid 2 van de Algemene Voorwaarden heeft Consument geen recht op dekking, zodat hij gerechtigd is het reeds uitgekeerde bedrag van € 899,00 uit onverschuldigde betaling van Consument terug te vorderen.
• Verzekeraar heeft terecht en proportioneel, en met inachtneming van de
proportionaliteitsmatrix, de persoonsgegevens van Consument opgenomen voor de
duur van 5 jaar in het Incidentenregister en in het EVR.

4. Beoordeling

4.1 In de eerste plaats beoordeelt de Commissie of Verzekeraar terecht de persoonsgegevens van Consument heeft opgenomen in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister. Als uitgangspunt hierbij geldt dat Verzekeraar zich heeft verplicht bij de verwerking van persoonsgegevens te handelen overeenkomstig het Protocol.

Registratie Extern Verwijzingsregister
4.2 Gelet op de mogelijke verstrekkende gevolgen voor een betrokkene van een registratie in het EVR, moeten hoge eisen worden gesteld aan de gronden van Verzekeraar voor opname van de persoonsgegevens van Consument in het EVR. De vereisten die het Protocol in art. 5.2.1 sub a en b stelt, houden in dat in voldoende mate moet vaststaan dat de gedraging van de betreffende persoon een bedreiging voor de continuïteit en integriteit van de financiële sector vormt. Dit houdt in dat de gestelde feiten op grond waarvan de gegevens zijn geregistreerd, een gegronde verdenking van fraude moeten vormen (‘opzet te misleiden’). Vgl. Hof Amsterdam 30 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO7581, r.o. 3.5 en GC Kifid 2016-302, onder 4.6 en de daar genoemde uitspraken.

4.3 Verzekeraar heeft zich op het standpunt gesteld dat Consument het opzet heeft gehad om Verzekeraar te misleiden door één stormschade aan de overkapping in zijn tuin tweemaal te claimen. Bij de beoordeling of de feiten een gegronde verdenking van fraude door Consument opleveren acht de Commissie het volgende van belang. Consument heeft ten tijde van Schadevoorval 1 aan Verzekeraar kenbaar gemaakt dat de overkapping onherstelbaar was beschadigd. Verzekeraar heeft op basis van totaalverlies een bedrag van € 500,00 uitgekeerd uit hoofde van de Verzekering. Na Schadevoorval 2 heeft Consument op 14 december 2015 aan de kwaliteitsadviseur verklaard dat hij niet eerder een stormschade op het adres in Maastricht heeft gehad. In het gesprek dat op
18 december 2015 plaatsvond met de medewerker van Verzekeraar heeft Consument verklaard dat hij de overkapping in het najaar van 2014 had aangeschaft en dat de overkapping voor de storm van november 2015 in perfecte staat verkeerde. In de loop van datzelfde telefoongesprek heeft de medewerker Consument geconfronteerd met de melding van Schadevoorval 1.
De verklaring van Consument dat hij Schadevoorval 1 zou zijn vergeten acht de Commissie niet aannemelijk nu beide schademeldingen slechts enkele maanden na elkaar zich hebben voorgedaan. De toelichting van Consument dat hij vergeetachtig was doordat hij een moeilijke periode meemaakte kan hem niet baten aangezien hij niet heeft gesteld laat staan aannemelijk heeft gemaakt dat die moeilijke periode (wat de aard en ernst ervan was is overigens niet gebleken) het absoluut onmogelijk heeft gemaakt om de Verzekeraar volledig in te lichten.

Daarnaast acht de Commissie van belang dat Consument, toen hem in december 2015 en januari 2016 werd verzocht bewijs over te leggen van het herstellen Schadevoorval 1, hij pas ná herhaald verzoek de nota van [winkel] heeft overgelegd.

Desgevraagd heeft [winkel] de nota met hetzelfde transactienummer overgelegd waarop wel een datum staat vermeld. De Commissie volgt Verzekeraar in zijn standpunt dat Consument met het indienen van de nota bewijs heeft willen leveren van herstel van Schadevoorval 1 terwijl is gebleken dat de nota geen betrekking kan hebben op herstel van dit schadevoorval nu de datum van de nota is gelegen voor de schadedatum en de op de nota vermelde goederen niet geschikt zijn voor herstel van de overkapping. Het argument van Consument dat hij nooit heeft gesteld dat de door hem ingestuurde nota betrekking zou hebben op het herstel van Schadevoorval 1 kan hem niet baten.

Aan Consument is immers uitdrukkelijk en in niet mis verstane bewoordingen herhaaldelijk verzocht om bewijs van herstel na Schadevoorval 1 en in reactie daarop heeft Consument de betreffende nota overgelegd. De Commissie komt tot de conclusie dat Verzekeraar terecht en op juiste gronden het standpunt heeft ingenomen dat Consument niet heeft kunnen aantonen dat Schadevoorval 1 heeft plaatsgevonden.

4.4 Ten aanzien van Schadevoorval 2 geldt het volgende. Ter zitting is vastgesteld dat Verzekeraar niet betwist dat Schadevoorval 2 heeft plaatsgevonden. Dit wordt ook ondersteund door de bevindingen van de kwaliteitsadviseur die op 14 december 2015 ter plaatse de schade aan de overkapping heeft onderzocht. Verzekeraar heeft toegezegd voor Schadevoorval 2 een schade-uitkering onder de verzekering te doen.
4.5 Hieruit volgt dat Consument het opzet had om Verzekeraar te misleiden tot het doen van een (hogere)uitkering dan waar hij recht op had. Gelet op het overwogene in 4.3 is de Commissie van oordeel dat voldaan is aan de vereisten voor registratie in het EVR overeenkomstig artikel 5.2.1 onder a en b van het Protocol. Vervolgens dient Verzekeraar conform artikel 5.2.1 onder c van het Protocol bij de registratie van persoonsgegevens een proportionaliteitsafweging te maken en bij de beoordeling van de vraag of hij persoonsgegevens in het EVR registreert en voor welke duur, de belangen van de betrokkene mee te wegen. Zie in gelijke zin GC 2016-302, r.o. 4.9. De betrokkene die verwijdering van een registratie wenst, zal moeten onderbouwen op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang prevaleert boven dat van Verzekeraar.

4.6 Verzekeraar heeft gemotiveerd aangevoerd waarom het belang van de financiële sector bij registratie zwaarder weegt dan het belang van Consument bij het niet-registreren van zijn persoonsgegevens. Verzekeraar heeft aangevoerd dat de door hem meegenomen verzwarende en verlichtende omstandigheden volgens de door hem gehanteerde proportionaliteitsmatrix leidt tot een registratieduur van 5 jaar. De Commissie stelt vast dat Verzekeraar ten onrechte ook de verzwarende omstandigheid ‘herhaald frauderen of een vermoeden daarvan’ heeft meegewogen. Volgens de matrix leidt dit tot een registratie voor de duur van drie jaar in het EVR.

Registratie Incidentenregister
4.7 Gelet op het hierboven overwogene dient ook de registratie in het Incidentenregister te worden gehandhaafd. Het EVR is gekoppeld aan het Incidentenregister (artikel 5.1.1 van het Protocol) zodat de duur van de Incidentenregistratie in ieder geval voor de duur van registratie in het EVR terecht is. Verzekeraar heeft kennelijk bedoeld de duur van de registratie in het Incidentenregister gelijk te laten zijn aan de duur van de registratie in het EVR en ook overigens is de Commissie niet gebleken van omstandigheden die een langere duur in het Incidentenregister dan die van de EVR rechtvaardigen. De Commissie oordeelt derhalve dat de gegevens van Consument voor een duur van 3 jaar in het Incidentenregister worden opgenomen.

4.8 De Commissie komt tot de slotsom dat de vordering van Consument deels wordt toegewezen in die zin dat de duur van de registratie in zowel het EVR als het daaraan gekoppelde Incidentenregister wordt teruggebracht naar drie jaar.

4.9 Met inachtneming van het oordeel, zoals hierboven onder 4.3 en 4.4 is overwogen, dat Consument het opzet heeft gehad om Verzekeraar te misleiden ter zake Schadevoorval 1 heeft Verzekeraar zich terecht op het standpunt gesteld dat deze schade niet gedekt is. Op grond van artikel 7:941 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek dient Consument een bedrag van € 500,00 aan Verzekeraar te betalen.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering gedeeltelijk toe zoals hiervoor onder 4.8 en 4.9 is omschreven.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak