Mijn Kifid

Uitspraak 2017-181 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-181
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, J.C. Buiter, drs. L.B. Lauwaars RA, leden
en mr. A. Kanhai, secretaris)

Klacht ontvangen op : 20 augustus 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : Regio Bank N.V., gevestigd te Utrecht, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 16 maart 2017
Aard uitspraak : bindend advies

Samenvatting

Consument heeft in 1988 een spaarhypotheek ad € 58.083,- afgesloten bij de rechtsvoorganger van de Bank. Het verzekerd kapitaal was gelijk aan de lening.
In 1989 heeft Consument een aanzienlijk deel van de lening afgelost als gevolg waarvan het doelkapitaal van de verzekering is verlaagd naar circa € 28.199,-. De Bank heeft verzuimd hem hierover te informeren. Ook heeft zij nagelaten de premie aan het nieuwe doelkapitaal aan te passen.
In 1998 is het rentecontract herzien. Consument heeft echter jaarlijks extra premie ingelegd zodat de premie weer gelijk was aan de rentevastperiode daarvoor.
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden stelt Consument zich op het standpunt dat hij is overeengekomen dat hij mocht sparen tot het bedrag van € 58.083,- en vordert daarom het verschil tussen het voormalig doelkapitaal en het huidige doelkapitaal. De vraag die dient te worden gesteld is of de Bank dit verschil aan Consument dient te vergoeden. De Commissie is van oordeel dat de Bank niet gehouden is om het gevorderde bedrag aan Consument te vergoeden. Hoewel is komen vast te staan dat sprake is van een tekortkoming zijdens de Bank, is er naar het oordeel geen sprake van directe schade aan de zijde van Consument. Consument heeft weliswaar extra premie ingelegd, echter dit heeft er niet toe geleid dat het door hem ingelegde bedrag uit zijn vermogen is verdwenen. Mogelijk zal in de toekomst wel indirecte schade optreden als gevolg van de handelwijze van de Bank omdat de opgebouwde waarde van de spaarverzekering de hoogte van de uitstaande schuld inmiddels overstijgt. Denkbaar is dat Consument bij de fiscus zal moeten afrekenen over het surplus. In dit kader ziet de Commissie aanleiding om billijkheidshalve een bedrag toe te wijzen ad € 2.500,-.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument ingediende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 29 juni 2016 en zijn aldaar verschenen.
Na de hoorzitting van 29 juni 2016 is de klacht voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van de Geschillencommissie. Op 17 augustus 2016 is de klacht op stukken behandeld.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 In 1988 heeft Consument bij (de voorganger van) de Bank een hypothecaire geldlening (spaarhypotheek) ad ƒ128.000,- (€58.083) afgesloten. Een aanzienlijk deel van de geleende gelden werd aangehouden in een bouwdepot.

2.2 Aan de lening is een spaarverzekering gekoppeld. Op de spaarpolis van
5 oktober 1988 is aangetekend dat het verzekerd kapitaal destijds ƒ128.000,- (€58.083) bedroeg. Dit bedrag zou in beginsel worden uitgekeerd op de einddatum van de verzekering of bij eerder overlijden van de verzekerde.

2.3 In artikel 7 van de van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden is het volgende vermeld:
“Artikel 7 Premievaststelling
a. De hoogte van de verschuldigde premie wordt op zodanige wijze vastgesteld, dat het totaal van de spaarpremies met de daarmee verkregen opbrengsten […] op de overeengekomen einddatum van de hypothecaire geldlening gelijk is aan de hoofdsom van de overeenkomst van geldlening […].
b. Bij wijziging van de looptijd en/of hoogte van de met de verzekering verbonden hypothecaire geldlening en/of bij wijziging van het interestpercentage op de belegde spaarpremie(s) zal de premie zodanig gewijzigd worden, dat opnieuw wordt voldaan aan het in dit artikel onder ‘a’ bepaalde.
c. Uitsluitend met schriftelijke toestemming van de instelling waarmee de overeenkomst van geldlening is afgesloten kan van voorgaande leden van dit artikel afgeweken worden.
[…]”

2.4 Bij brief van 2 november 1989 heeft Consument van de Bank het bericht ontvangen dat het bouwdepot volledig was opgenomen:

2.5 Uit een andere schriftelijk bericht van de Bank van dezelfde datum blijkt dat het bedrag uit het bouwdepot is afgelost op de hypothecaire geldlening. Na aflossing resteert een schuld van ƒ 64.144,28.

2.6 Per 1 oktober 1998 is een nieuwe rentevastperiode ingegaan. Consument heeft de rente voor 5 jaar vastgezet tegen een percentage van 5,3%.

2.7 Op 8 oktober 1998 heeft de adviseur Consument het volgende bericht:

Conform bovengenoemd bericht heeft Consument jaarlijks een extra premiestorting
ad € 431,09 gedaan.

2.8 Bij brief van 20 november 1998 heeft de Bank de verzekeraar ervan in kennis gesteld dat het verzekerd kapitaal is gewijzigd naar ƒ 62.145,-.

2.9 Bij brief van 26 november 1998 heeft de Bank Consument een polisaanhangsel doen toekomen waarop het volgende is aangetekend:

2.10 Uit een afschrift van de verzekeringspolis d.d. 28 oktober 2013 (blad 3) is het volgende gebleken:

2.11 Op de hoorzitting van 29 juni 2016 heeft de Bank Consument een bedrag van
€ 2.500 aangeboden. Dit voorstel is door hem niet geaccepteerd.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert € 29.884,- zijnde het verschil tussen voormalig doelkapitaal ad €58.083,- en €28.199,- het huidige doelkapitaal.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. De Bank is tekortgeschoten in de nakoming van op haar rustende verbintenissen van de overeenkomst.

3.3 Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• Tussen partijen is overeengekomen dat door middel een opbouwproduct zou worden gespaard tot een bedrag van € 58.083,-.
• In 1998 is de premie als gevolg van de wijziging van het rentecontract verlaagd. Er is echter jaarlijks extra premie ingelegd zodat de inleg weer gelijk was aan de rentevastperiode daarvoor. Consument mocht er om die reden vanuit gaan dat werd gespaard voor een bedrag van € 58.083,-.

Verweer van de Bank
3.4 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• De opbouw van de spaarverzekering is, zo blijkt uit de voorwaarden, altijd gekoppeld (geweest) aan de hoofdsom van de hypothecaire geldlening. Een aflossing op de lening leidt tot een verlaging van het doelkapitaal. In het onderhavige geval is het doelkapitaal aangepast. Verzuimd is echter de premie vervolgens aan te passen.
• De stelling van Consument, dat aan hem niet is gecommuniceerd dat het doelkapitaal is verlaagd is onjuist. Uit diverse berichten had hij kunnen opmaken dat het doelkapitaal was verlaagd.

4. Beoordeling

4.1 Ter beoordeling van het geschil ligt de vraag voor of de Bank gehouden is het bedrag ad €29.884,- aan Consument te vergoeden. De Commissie is van oordeel dat dit niet het geval is en licht dit hieronder toe.

Werking spaarhypotheek
4.2 Vaststaat dat Consument in 1988 een spaarhypotheek heeft afgesloten. Alvorens de klacht inhoudelijk te behandelen zal de Commissie hierna de kenmerken van de spaarhypotheek benoemen. Bij deze hypotheekvorm is er een lening afgesloten die in beheer is bij de geldverstrekker. De spaarverzekering wordt beheerd door de verzekeraar. De lening en de verzekering zijn aan elkaar gekoppeld. Dit heeft tot gevolg dat het verzekerd bedrag in beginsel gelijk is aan de som van de lening. Het verzekerd bedrag behoort, gelet op de aard van het product, in ieder geval niet hoger te zijn dan de som van de lening. Een extra aflossing op de lening, zou in beginsel moeten leiden tot een daling van het doelkapitaal van de verzekering en zou eveneens moeten resulteren in een verlaging van de premie. Daarnaast is de rentevergoeding die men ontvangt over de ingelegde premie altijd gelijk aan de rente die men verschuldigd is aan de geldverstrekker.

Gerechtvaardigd vertrouwen
4.3 Ten aanzien van het standpunt van Consument, dat hij het recht heeft om tot
1 september 2018 te mogen sparen tot het doelkapitaal ad 58.083,- is bereikt, overweegt de Commissie als volgt. Allereerst is de Commissie – net als Consument – van oordeel dat het op zijn plaats was geweest als de Bank hem reeds in november 1989 had geïnformeerd over het verlaagde doelkapitaal. Gelet op de aard en de werking van het product ‘spaarhypotheek’ kan naar het oordeel van de Commissie evenwel niet worden gesteld dat Consument er in de gegeven omstandigheden op mocht vertrouwen dat kon worden doorgespaard tot het door hem gewenste eindbedrag. De brief van de adviseur van de Bank d.d. 8 oktober 1998 die ging over de mogelijkheid om extra in te leggen en de instructie daaromtrent, kan niet worden gezien als een toezegging van de Bank dat zal worden afgeweken van hetgeen in de voorwaarden is bepaald.
Bovendien blijkt uit de stukken dat Consument in november 1998 en oktober 2013 berichten heeft ontvangen waaruit kon worden opgemaakt dat het doelkapitaal was gewijzigd.

Tekortkoming en schadevergoeding
4.4 Voor de verdere beoordeling is artikel 74, eerste lid van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: 6:74 BW) van belang. Dat artikel bepaalt het volgende:
“Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de
schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden
toegerekend.”
Uit dit wetsartikel blijkt dat eventuele schade alleen voor vergoeding in aanmerking
komt indien er sprake is van 1)een tekortkoming (fout) die 2) aan de wederpartij kan
worden toegerekend en 3) dat die tekortkoming tot schade heeft geleid.
Niet ter discussie staat dat de Bank een fout heeft gemaakt en dat deze aan haar kan worden toegerekend. Gebleken is immers dat verzuimd is de verzekeringspremie aan te passen na de extra aflossing. In haar verweer heeft de Bank erkend dat dit had moeten gebeuren.

Directe en indirecte schade
4.5 Nu hiervoor is geconstateerd dat sprake is van een tekortkoming zijdens de Bank, resteert de vraag of Consument als gevolg hiervan schade heeft geleden. Daarbij maakt de Commissie onderscheid tussen directe en indirecte schade.
Naar het oordeel van de Commissie is geen sprake van directe schade.
Ter zitting heeft Consument toegelicht dat de maandelijkse hypotheektermijnen in de aanvangsjaren een zware last voor hem en zijn (jonge) gezin waren. De Commissie begrijpt deze opmerking aldus dat hierdoor minder geld beschikbaar was om aan andere dingen te besteden. De Commissie wil zonder meer aannemen dat dit het geval is geweest maar deze omstandigheid maakt niet dat er sprake is van directe schade aan de zijde van Consument. Consument gaat er aan voorbij dat de premie-inleg altijd ten goede komt aan de begunstigde(n) van de verzekering. In dit geval is Consument de eerste begunstigde en ingeval van zijn overlijden, zijn echtgenote. Dit heeft als gevolg dat het totale vermogen van Consument er niet op achteruit is gegaan zodat geen sprake kan zijn van directe schade ten gevolge van de fout.

4.6 Hoewel hiervoor is uiteengezet dat van directe schade geen sprake is, zal in de toekomst mogelijk wel indirecte schade optreden als gevolg van de handelwijze van de Bank. De Commissie licht dit toe. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat de opgebouwde waarde van de spaarverzekering de hoogte van de uitstaande schuld inmiddels overstijgt. Denkbaar is dat Consument bij de fiscus zal moeten afrekenen over het surplus. In dit kader ziet de Commissie aanleiding om billijkheidshalve een bedrag toe te wijzen ad €2.500,-, hetgeen overeenkomt met het bedrag dat tijdens de hoorzitting door de Bank is aangeboden.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument vergoedt een bedrag van € 2.500,-.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak