Mijn Kifid

Uitspraak 2017-202

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-202
(mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. T. Boerman, secretaris)

Klacht ontvangen op : 19 februari 2016
Ingediend door : “Consument”
Tegen : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen “de Bank”
Datum uitspraak : 23 maart 2017
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

De Bank heeft bij het BKR een melding gedaan van een achterstand op een kredietovereenkomst van Consument. Consument betwist bij uitblijven van bewijs zijdens de Bank het bestaan van de kredietovereenkomst en de vordering uit hoofde van die overeenkomst, zodat de BKR-codering volgens haar onterecht is. Daarnaast voert Consument aan dat mocht geoordeeld worden dat de overeenkomst en de vordering bestaan, de vordering inmiddels is verjaard. De Bank voert hiertegen aan dat Consument ten aanzien van de kredietovereenkomst in 2001 en 2002 maandelijkse betalingen heeft verricht, zodat zij het bestaan van de overeenkomst niet kan ontkennen. Ook zou Consument onder meer ten aanzien van de vordering in 2007 een betalingsregeling hebben getroffen, zodat de verjaring van de vordering in ieder geval in 2007 is gestuit. Ook zou er daarna nog over de vordering gecorrespondeerd zijn met Consument, zodat van verjaring geen sprake zou zijn. De Commissie is van oordeel dat de Bank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kredietovereenkomst bestaat. Aangaande het verjaringsargument van Consument oordeelt de Commissie dat de Bank niet heeft aangetoond dat zij Consument vanaf 2007 binnen 5 jaar heeft aangesproken op de vordering om de verjaring te stuiten, zodat deze op 12 juni 2012 (5 jaar na het voorstel ter finale kwijting) is verjaard. De Commissie beslist dat de Bank de vordering doorhaalt, verdere incassomaatregelen staakt en de BKR-codering wijzigt door 12 juni 2012 als einddatum van de lening door te geven aan het BKR.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank welke ter kennisgeving naar Consument is doorgestuurd.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 9 maart 2017 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft in 2001 en 2002 maandelijkse betalingen aan de Bank gedaan ten aanzien van een aflopende lening met rekeningnummer eindigend op .[001]. De Bank heeft de lening in 2001 aangemeld bij het Bureau kredietregistratie (BKR).

2.2 De Bank heeft in 2003 met Consument gecorrespondeerd over openstaande vorderingen bij de Bank. Het betreft een vordering van thans € 12.540,28 ten aanzien van rekeningnummer eindigend op .[002] (hierna: “Vordering 1”) en een vordering van € 625,55 ten aanzien van rekeningnummer eindigend op .[003] (hierna: “Vordering 2”). Bij uitblijven van betalingen door Consument zijn de vorderingen door de Bank overgedragen aan een incassobureau.

2.3 Op 3 februari 2005 heeft een deurwaarder namens de Bank ten aanzien van Vordering
1 vonnis bij de rechtbank gehaald waarin Consument veroordeeld is tot betaling aan de Bank van een bedrag van € 5.000,00 met rente en kosten. Consument heeft dit bedrag niet voldaan.

2.4 Consument heeft op 12 juni 2007 een voorstel ter finale kwijting tot betaling van een bedrag van € 5.000,00 aan het incassobureau gedaan, welke op advies van de deurwaarder door het incassobureau is geaccepteerd. Consument heeft ook voornoemd bedrag niet voldaan.

2.5 Consument is onder meer ter oplossing van de schuld uit Vordering 1 en Vordering 2 in 2014 bijgestaan door schuldhulpverlening Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam. Dit heeft niet tot een oplossing tussen Consument en de Bank geleid.

2.6 De deurwaarder is voornemens met de invordering van de openstaande schuld verder te gaan.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank Vordering 2 schrapt en afziet van verdere invorderingsmaatregelen. Daarnaast vordert Consument dat de Bank de registratie bij het BKR verwijdert.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de grondslag dat Vordering 2 niet bestaat, dan wel is verjaard. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• Consument kan zich niet herinneren dat zij in 2001 een kredietovereenkomst met de Bank heeft gesloten. Consument heeft Vordering 2 altijd betwist. De Bank kan ook niet aantonen dat Consument een lening is aangegaan.
• Mocht de Bank al een vordering op Consument hebben dan is Vordering 2 inmiddels verjaard.
• Het vonnis dat in 2005 is gewezen heeft geen betrekking op Vordering 2.
• Consument heeft in 2007 een betalingsregeling getroffen voor Vordering 1. Vordering 2 was daarvan geen onderdeel. Ook al zou de vordering in 2007 zijn gestuit dan was deze 5 jaar later in 2012 alsnog verjaard.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Vordering 2 betreft een aflopend krediet uit 2001 met een limiet van € 1.323,00. Hierop is in 2003 een achterstand ontstaan.
• Hoewel de Bank geen schriftelijk bewijs heeft van de kredietovereenkomst, betekent dit niet dat de vordering niet bestaat. Uit de correspondentie en contactmomenten blijkt dat Consument de vordering heeft erkend en geaccepteerd.
• Consument is tijdig aangesproken op Vordering 2, zodat van verjaring geen sprake is.
• Consument heeft de maandelijkse betalingen ten behoeve van de kredietovereenkomst nooit betwist.
• Het komt de Bank niet geloofwaardig voor dat het kwijtingsvoorstel uit 2007 niet van toepassing is op Vordering 2. Uit de stukken van de deurwaarder blijkt duidelijk dat het om twee vorderingen gaat, waaronder Vordering 2.

4. Beoordeling

4.1 De centrale vraag in dit geschil is of er in 2001 een kredietovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en zo ja of Vordering 2 (welke voortvloeit uit de kredietovereenkomst uit 2001) thans is verjaard.

4.2 Hoewel ter zitting zowel Vordering 1 als Vordering 2 ter sprake zijn gekomen, zal de Commissie zich in deze uitspraak beperken tot de klacht van Consument ten aanzien van Vordering 2.

4.3 Ter zitting heeft de Commissie reeds geoordeeld dat niet betwist kan worden dat Consument in 2001 een kredietovereenkomst met de Bank heeft afgesloten. Immers, er zijn in 2001 en 2002 meerdere maandelijkse betalingen gedaan vanaf een betaalrekening van Consument. Ook blijkt uit de stukken van de deurwaarder dat het voorstel ter finale kwijting uit 2007 betrekking had op zowel Vordering 1 als Vordering 2. De omstandigheid dat de Bank geen overeenkomst heeft kunnen overleggen, is spijtig, maar maakt het voorgaande niet anders.

4.4 Consument stelt zich op het standpunt dat Vordering 2 is verjaard, omdat zij nooit heeft afgelost op de lening en de vordering dateert uit 2001. De Bank voert hiertegen aan dat Consument tijdig is aangesproken op Vordering 2 en dat Consument in 2007 een betalingsregeling met de Bank heeft getroffen ten aanzien van Vordering 1 en Vordering 2. Volgens Consument zou Vordering 2 in dat geval alsnog verjaard zijn in 2012. De Commissie oordeelt dienaangaande als volgt.

4.5 Op grond van artikel 3:307 Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis (in dit geval de kredietovereenkomst) na 5 jaar vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is geworden. Echter, de verjaring van een vordering kan op grond van artikel 3:319 BW binnen een termijn van 5 jaar gestuit worden, zodat een nieuwe termijn van 5 jaar ingaat. De Bank stelt, maar laat na te bewijzen dat zij dan wel het door haar ingeschakelde incassobureau, Consument steeds tijdig heeft aangesproken op Vordering 2. De Bank legt weliswaar correspondentie over waaruit blijkt dat Vordering 2 wordt genoemd, maar niet is gebleken dat zij dan wel het incassobureau, Consument na het voorstel ter finale kwijting in 2007 binnen 5 jaar heeft aangesproken op Vordering 2 om de verjaring van de vordering te stuiten. De correspondentie die de Bank bij haar verweer overlegt, gaat immers over de periode van 2007 tot 2014. De Commissie concludeert daarom dat Vordering 2 op 12 juni 2012 (5 jaar na het voorstel ter finale kwijting) is verjaard. De BKR-codering ten aanzien van Vordering 2 is dan ook vanaf deze datum onterecht.

4.6 Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat er in 2001 een kredietovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en dat de daarop betrekking hebbende Vordering 2 in 2012 is verjaard. De Bank is gehouden Vordering 2 door te halen, verdere incassomaatregelen te staken en de BKR-codering te wijzigen door 12 juni 2012 als einddatum van de lening door te geven aan het BKR.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, Consument bevestigt dat zij Vordering 2 heeft geschrapt, de incassomaatregelen staakt en bij het BKR heeft gemeld dat de einddatum van de lening uit 2001 wordt vastgesteld op 12 juni 2012.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die dis van aarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak