Mijn Kifid

Uitspraak 2017-208

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-208
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars RA en mr. A.M.T. Wigger en
mr. S.W.A. Kelterman, secretaris)

Klacht ontvangen op : 27 juli 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : National Academic Verzekeringsmaatschappij N.V., handelende onder de naam
Promovendum, gevestigd te Dordrecht, verder te noemen Verzekeraar
Datum uitspraak : 27 maart 2017
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

Inboedelverzekering – opzegging na schade.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of Verzekeraar de verzekeringen tussentijds, na schade, heeft mogen opzeggen. De Commissie neemt daarbij als uitgangspunt dat het Verzekeraar op grond van de voorwaarden na afwikkeling van een schade vrij staat om de voortzetting van de verzekeringen tegen de bestaande voorwaarden te heroverwegen. Daarbij is Verzekeraar wel gebonden aan het bepaalde in artikel 7:940 lid 3 BW, in die zin dat Verzekeraar slechts tussentijds kan opzeggen op de in de overeenkomst vermelde gronden, welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van hem kan worden gevergd. Bij de aldus te maken afweging is tevens de proportionaliteit van de door Verzekeraar gekozen maatregel van belang. De opzegging van een verzekering door een verzekeraar kan voor de verzekerde immers zwaarwegende consequenties hebben en de verzekeraar moet bij de keuze voor een opzegging dan ook grote zorgvuldigheid in acht nemen. (vgl. Raad van Toezicht Verzekeringen, nr. 2004/83 WA en GC 2009-13 en GC 2013-327). Verzekeraar heeft een drietal redenen genoemd die aanleiding hebben gegeven om tot opzegging van de verzekeringen over te gaan.
1. De verhuur van een kamer aan een student(e)/stagiair(e)
Verzekeraar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de tijdelijke verhuur van een kamer een zodanige risicoverzwaring oplevert dat tussentijdse opzegging van de verzekeringen gerechtvaardigd is. Een causaal verband met de geclaimde schade is ook niet aangetoond.
2. De waarde van de bijzondere bezittingen
Consument heeft gemotiveerd gesteld, hetgeen door Verzekeraar niet – althans onvoldoende – is betwist, dat de waarde van de bijzondere bezittingen in verband met onder andere verkoop van enkele schilderijen inmiddels aanzienlijk is verlaagd.
3. De werking van de alarminstallatie
De aanwezigheid van bijzondere bezittingen was destijds voor Verzekeraar geen aanleiding om nadere vragen te stellen met betrekking tot de werking van de alarminstallatie of een certificaat te vragen waaruit zou blijken dat de installatie voldoet aan bepaalde daaraan te stellen eisen. Consument heeft gemotiveerd gesteld dat de installatie inmiddels op eigen initiatief is uitgebreid. Ook dit is door Verzekeraar niet betwist. De Commissie is van oordeel dat de hiervoor genoemde risico’s onvoldoende grond opleveren om een onmiddellijke beëindiging van de verzekeringen te rechtvaardigen. Daarbij is van belang dat de genoemde risico’s ten tijde van de opzegging deels al niet meer bestonden of zouden worden opgeheven. Het had op de weg van Verzekeraar gelegen om over de redenen voor de opzegging met Consument in overleg te treden en te onderzoeken of er wellicht ook minder ingrijpende en verstrekkende maatregelen mogelijk waren, zoals aanpassing van het alarmsysteem en/of een wijziging van de dekking en/of de premie. Verzekeraar heeft dat niet gedaan en bovendien verzuimd de wettelijke opzegtermijn van twee maanden in acht te nemen. De schade van Consument bestaat uit het verschil tussen de premies die zij thans betaalt en de premies die zij zou hebben betaald tot het moment dat de verzekeringen op reguliere wijze zouden zijn beëindigd. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:940, lid 2 BW moet ervan worden uitgegaan dat de verzekeringen pas na ommekomst van een termijn van 5 jaren opzegbaar waren. In dit geval betekent dit dat de verzekeringen nog 33 maanden in stand zouden zijn gebleven. Nu Verzekeraar niet heeft bestreden dat de nieuwe verzekering van Consument
€ 30,00 per maand duurder is, wordt de door Consument geleden schade begroot op € 990,00 (33 x € 30,00). De door Consument gemaakte kosten in verband met dit geschil zijn grotendeels gemaakt in het kader van de behandeling van de onderhavige door Consument tegen Verzekeraar ingediende klacht en worden conform het Liquidatietarief Kifid vergoed tot een bedrag van
€ 50,00 (Tarief I). De Commissie beslist dat Verzekeraar binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument een kennisgeving zendt dat de eenzijdige tussentijdse opzegging van de woonhuis- en inboedelverzekering is ingetrokken en dat de beide verzekeringen per 11 september 2016 met wederzijds goedvinden zijn beëindigd. Daarnaast dient Verzekeraar binnen genoemde termijn een bedrag van € 990,00 aan Consument te vergoeden als compensatie van het premieverschil, alsmede een bedrag voor buitengerechtelijke kosten van € 50,00.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
• Het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier;
• De klachtbrief van Consument d.d. 3 augustus 2016 met bijlagen;
• Het verweerschrift van Verzekeraar d.d. 26 september 2016;
• De repliek van Consument d.d. 13 oktober 2016;
• De dupliek van Verzekeraar d.d. 21 oktober 2016;
• De reactie daarop van Consument d.d. 31 oktober 2016;
• Het e-mailbericht van Verzekeraar d.d. 25 november 2016;
• Het e-mailbericht van Verzekeraar d.d. 5 december 2016 met de mededeling dat de uitspraak van de Geschillencommissie als niet-bindend zal worden aanvaard.

De Commissie stelt vast dat Verzekeraar heeft gekozen voor een niet-bindend advies.
De uitspraak is daardoor niet-bindend. Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op
27 januari 2017 aldaar is Consument verschenen. Verzekeraar heeft ondanks een dringend verzoek daartoe geen gehoor gegeven aan de oproep voor de hoorzitting.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft met ingang van 14 juni 2014 bij Verzekeraar een woonhuis- en een inboedelverzekering afgesloten (hierna ook: de verzekeringen).

2.2 Artikel 10 van de Algemene Verzekeringsvoorwaarden luidt, voor zover van belang, als volgt:
De verzekering eindigt:
a. […]
d. Indien Promovendum de verzekering schriftelijk beëindigt in verband met schade. Promovendum heeft dit recht tot 30 dagen na de afwikkeling van de schade.
Daarbij wordt de verzekering na twee maanden beëindigd, zodat u de mogelijkheid heeft om het risico elders te verzekeren.

2.3 Op 15 mei 2016 is schade ontstaan door diefstal van inboedel uit de woning van Consument na inbraak. Consument heeft de schade bij Verzekeraar geclaimd.

2.4 Verzekeraar heeft de schadeclaims op de woonhuis- en de inboedelverzekering van Consument op 11 juli 2016 afgewezen omdat Consument niet zou hebben voldaan aan de wettelijke mededelingsplicht bij het aanvragen van de verzekeringen in mei 2014. De vraag op het aanvraagformulier ‘Gebruikt u de woning, inclusief de bijbehorende gebouwen, uitsluitend als particulier (geen zakelijke doeleinden of verhuur)?’ zou ten onrechte met ‘Ja’ zijn beantwoord, omdat op dat moment één kamer was verhuurd aan een buitenlandse studente/stagiaire. De verzekeringen zijn hierop door Verzekeraar met onmiddellijke ingang, per 11 juli 2016, beëindigd.

2.5 Nadat Consument hiertegen op 15 juli 2016 gemotiveerd bezwaar had aangetekend, is het besluit herzien en is de schademelding alsnog in behandeling genomen. Verzekeraar heeft de verzekeringen vervolgens bij brief van e-mail van 20 juli 2016 op grond van artikel 10 onder d van de Algemene Verzekeringsvoorwaarden opgezegd per 11 september 2016. De reden om na de herbeoordeling over te gaan tot opzegging was gelegen in de verhuur van een kamer in de woning van Consument, de aanzienlijke waarde van de bijzondere bezittingen en de omstandigheid dat de alarminstallatie alleen werd ingeschakeld bij afwezigheid van de bewoners. Dit alles levert een risico op dat Verzekeraar niet wil dragen.

2.6 Op 21 juli 2016 heeft Verzekeraar uitkering bevestigd van een bedrag van €150,00 voor een geclaimde prullenbak. De schade met betrekking tot de ontvreemde waardevolle zaken werd niet vergoed, omdat deze volgens Verzekeraar niet waren meeverzekerd. Nadat Consument er op had gewezen dat bij de aanvraag van de inboedelverzekering was verzocht om verzekering van inboedel en bijzondere bezittingen op standaardvoorwaarden, dat wil zeggen met een maximumdekking voor bijzondere bezittingen tot een bedrag van €15.000,00, heeft Verzekeraar lopende de behandeling van de klacht van Consument bij Kifid alsnog een aanvullende vergoeding voor het geclaimde zilverwerk toegekend, waarmee alle geclaimde schade was vergoed.

2.7 Consument heeft per 11 september 2016 elders een nieuwe woonhuis- en
inboedelverzekering afgesloten.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert thans nog dat de opzegging van de woonhuis- en inboedelverzekeringen ongedaan wordt gemaakt en vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, alsmede van het premieverschil tussen de oude verzekeringen en de nieuwe verzekering van € 30,00 per maand over een periode van vijf jaar.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
Verzekeraar is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenissen uit de verzekeringsovereenkomsten. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• Verzekeraar is ten onrechte overgegaan tot tussentijdse opzegging van de verzekeringen. Aan het criterium voor tussentijdse opzegging van artikel 7:940 lid 3 BW is niet voldaan. De voor de opzegging genoemde omstandigheden waren ten tijde van de aanvraag van de verzekering al bekend en zijn uit risicotechnisch oogpunt juist minder zwaarwegend geworden: de waarde van de bijzondere bezittingen is door verkoop van enkele stukken aanzienlijk verminderd en deze zaken zijn slechts verzekerd tot een maximumbedrag van €15.000,00. De alarminstallatie is uitgebreid met onder andere intern alarm bij aanwezigheid van de bewoners, camera’s en lampen met bewegingssensor.
• Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW bestaat recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, ook in geval betrokkene zelf al het werk heeft gedaan. Het gaat om een bedrag van €625,00: 15% van de eerste gevorderde €2.500,00 en 10% van de €2.500,00 die daarboven gevorderd wordt. Het uiteindelijke schadebedrag was ruim €5.000,00.
• Met ingang van 11 september 2016 zijn noodgedwongen elders nieuwe verzekeringen gesloten, maar tegen hogere premie.

Verweer Verzekeraar
3.3 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Na de schademelding heeft een herbeoordeling van het risico plaatsgevonden.
Op basis daarvan zijn de verzekeringen opgezegd, aanvankelijk per direct, dat was
11 juli 2016, later per 11 september 2016.
• Er bestaat geen recht op vergoeding van kosten voor werkzaamheden die Consument op eigen initiatief en zonder toestemming van Verzekeraar heeft uitgevoerd. De regeling die geldt voor buitengerechtelijke incassokosten is hier niet van toepassing omdat geen sprake is van een incassovordering.

4. Beoordeling

4.1 Verzekeraar heeft de geclaimde schade met betrekking tot de gestolen zaken en de inbraakschade aan de woning alsnog volledig vergoed, zodat dit klachtaspect geen behandeling meer behoeft.

4.2 Het geschil spitst zich dan toe op de vraag of Verzekeraar de verzekeringen tussentijds heeft mogen opzeggen.

Artikel 7:940 Burgerlijk Wetboek (BW) luidt, voor zover van belang, als volgt:

1. Bij opzegging tegen het einde van een verzekeringsperiode teneinde verlenging van de overeenkomst te verhinderen, wordt een termijn van twee maanden in acht genomen.
2. De verzekeringnemer en (…) de verzekeraar kunnen een overeenkomst die is aangegaan voor een periode van meer dan vijf jaar, of die voor zulk een periode is verlengd, opzeggen tegen het einde van elk vijfde jaar binnen die periode. Daarbij geldt de in lid 1 genoemde termijn.
3. Indien de verzekeraar de bevoegdheid heeft bedongen de overeenkomst tussentijds op te zeggen, komt de verzekeringnemer een gelijke bevoegdheid toe. Tenzij jegens hem is gehandeld met het opzet tot misleiding neemt de verzekeraar onderscheidenlijk de verzekeringnemer daarbij een termijn van twee maanden in acht. (…) De verzekeraar kan slechts tussentijds opzeggen op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd.

4.3 De Commissie stelt vast dat in artikel 10 onder d van de Algemene Verzekeringsvoorwaarden is opgenomen dat Verzekeraar het recht heeft de verzekeringen binnen 30 dagen na afwikkeling van een schade schriftelijk te beëindigen, waarbij een opzegtermijn van twee maanden in acht wordt genomen.

4.4 De Commissie neemt daarbij als uitgangspunt dat het Verzekeraar op grond van de voorwaarden na afwikkeling van een schade vrij staat om de voortzetting van de verzekeringen tegen de bestaande voorwaarden te heroverwegen. Daarbij is Verzekeraar wel gebonden aan het bepaalde in artikel 7:940 lid 3 BW, in die zin dat Verzekeraar slechts tussentijds kan opzeggen op de in de overeenkomst vermelde gronden, welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van hem kan worden gevergd. Bij de aldus te maken afweging is tevens de proportionaliteit van de door Verzekeraar gekozen maatregel van belang. De opzegging van een verzekering door een verzekeraar kan voor de verzekerde immers zwaarwegende consequenties hebben en de verzekeraar moet bij de keuze voor een opzegging dan ook grote zorgvuldigheid in acht nemen. (vgl. Raad van Toezicht Verzekeringen, nr. 2004/83 WA en GC 2009-13 en GC 2013-327).

4.5 Verzekeraar heeft een drietal redenen genoemd die aanleiding hebben gegeven om tot opzegging van de verzekeringen over te gaan.

De verhuur van een kamer aan een student(e)/stagiair(e)
Op het aanvraagformulier was gevraagd of sprake was van uitsluitend particulier gebruik van de woning (geen zakelijke doeleinden of verhuur). Die vraag was door Consument bevestigend beantwoord.
Consument heeft daartegenover aangevoerd dat zij meende dat bij tijdelijke verhuur aan een student(e)/stagiair(e) van één kamer van de woning, die verder uitsluitend in gebruik is bij Consument en haar echtgenoot, geen sprake is van verhuur (van de woning) en evenmin van zakelijke doeleinden. Verhuur van het woonhuis kan ook niet worden gelijkgesteld met de verhuur van één kamer.
Verzekeraar heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de tijdelijke verhuur van een kamer een zodanige risico-verzwaring oplevert dat tussentijdse opzegging van de verzekeringen gerechtvaardigd is. Een causaal verband met de geclaimde schade is ook niet aangetoond. Er zijn geen omstandigheden die daarop wijzen.

De waarde van de bijzondere bezittingen
Consument had bij de aanvraag van de inboedelverzekering de vraag ‘Heeft u voor meer dan €15.000,00 aan bijzondere bezittingen?’ beantwoord met ‘Ja’ met vermelding van een bedrag van €200.000,00 zijnde de waarde van schilderijen, beelden en zilverwerk. Daaraan toegevoegd was de mededeling dat deze zaken niet gedekt behoefden te worden.
Consument heeft gemotiveerd gesteld, hetgeen door Verzekeraar niet – althans onvoldoende – is betwist, dat de waarde van de bijzondere bezittingen in verband met onder andere verkoop van enkele schilderijen inmiddels aanzienlijk is verlaagd.

De werking van de alarminstallatie
De vraag op het aanvraagformulier ‘Is uw woning voorzien van een alarmsysteem met doormelding naar een meldkamer?’ was met ‘Ja’ beantwoord. De aanwezigheid van het opgegeven bedrag als waarde van bijzondere bezittingen was destijds voor Verzekeraar geen aanleiding om nadere vragen te stellen met betrekking tot de werking van de alarminstallatie of een certificaat te vragen waaruit zou blijken dat de installatie voldoet aan bepaalde daaraan te stellen eisen. Consument heeft gemotiveerd gesteld dat de installatie inmiddels op eigen initiatief is uitgebreid met onder andere intern alarm, camera’s en lampen met bewegingssensor. Ook dit is door Verzekeraar niet betwist.

4.6 De Commissie is van oordeel dat de hiervoor genoemde risico’s, ook samen genomen, onvoldoende grond opleveren om een onmiddellijke beëindiging van de verzekeringen te rechtvaardigen. Daarbij is enerzijds van belang dat de genoemde risico’s ten tijde van de opzegging deels al niet meer bestonden of zouden worden opgeheven; de waarde van de bijzondere zaken was afgenomen, er werd een nieuw alarmsysteem aangelegd en de kamerhuur werd beëindigd.
Anderzijds is van belang dat het op de weg van Verzekeraar had gelegen om over de redenen voor de opzegging met Consument in overleg te treden en te onderzoeken of er wellicht ook minder ingrijpende en verstrekkende maatregelen mogelijk waren, zoals aanpassing van het alarmsysteem en/of een wijziging van de dekking en/of de premie. Verzekeraar heeft dat niet gedaan, maar in plaats daarvan de verzekeringen op 20 juli 2016 per 11 september 2016 opgezegd. Daarbij heeft Verzekeraar bovendien verzuimd de wettelijke opzegtermijn van twee maanden in acht te nemen.

4.7 Gelet op het vorenstaande is de Commissie van oordeel dat Verzekeraar ten onrechte is overgegaan tot tussentijdse opzegging van de woonhuis- en inboedel-verzekeringen van Consument. Nu Consument echter vanaf 11 september 2016 elders een nieuwe verzekering heeft afgesloten heeft zij thans geen belang meer bij voortzetting van de bij Verzekeraar gesloten verzekeringen. De Commissie zal dan ook verstaan dat de verzekeringen per 11 september 2016 met wederzijds goedvinden zijn beëindigd. Dat laat onverlet dat Verzekeraar met de onterechte opzegging van de verzekeringen jegens Consument toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen en om die reden gehouden is de dientengevolge door Consument geleden schade te vergoeden.

4.8 De door Consument gevorderde schade bestaat enerzijds uit het feit dat zij per
11 september 2016 elders tegen een hogere premie een nieuwe verzekering heeft moeten afsluiten en anderzijds uit de door haar ter zake van dit geschil met Verzekeraar gemaakte kosten.

4.9 Met betrekking tot de hogere premie geldt als uitgangspunt dat de verzekeringen ten onrechte tussentijds zijn opgezegd en dat het dus aan Verzekeraar te wijten is dat Consument thans elders een duurdere verzekering heeft moeten afsluiten. De door Consument geleden en te lijden schade bestaat dan uit het verschil tussen de premies die zij thans betaalt en de premies die zij zou hebben betaald tot het moment dat de verzekeringen op reguliere wijze zouden zijn beëindigd. Naar Consument onbetwist heeft gesteld is niet overeengekomen dat de verzekeringen slechts voor een bepaalde periode zijn aangegaan en voorzien de verzekeringsvoorwaarden niet in de mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging door de Verzekeraar, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 7:940, lid 2 BW er van moet worden uitgegaan dat de verzekeringen pas na ommekomst van een termijn van 5 jaren opzegbaar waren. In dit geval betekent dit dat de verzekeringen pas per 14 juni 2019 door Verzekeraar beëindigd hadden kunnen worden en dus nog 33 maanden in stand zouden zijn gebleven. Nu Verzekeraar niet heeft bestreden dat de nieuwe verzekering van Consument € 30,00 per maand duurder is, wordt de door Consument geleden schade begroot op € 990,00 (33 x € 30,00).

4.10 De door Consument gemaakte kosten in verband met dit geschil zijn grotendeels gemaakt in het kader van de behandeling van de onderhavige door Consument tegen Verzekeraar ingediende klacht.
Om die reden worden deze kosten conform het Liquidatietarief Kifid (zie www.kifid.nl onder ‘over Kifid’ – ‘Statuten en Reglementen’) vergoed tot een bedrag van € 50,00 (Tarief I). Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

4.11 Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een
ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat Verzekeraar binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument een kennisgeving zendt dat de eenzijdige tussentijdse opzegging van de woonhuis- en inboedelverzekering is ingetrokken en dat de beide verzekeringen per 11 september 2016 met wederzijds goedvinden zijn beëindigd. Daarnaast dient Verzekeraar binnen genoemde termijn een bedrag van € 990,00 aan Consument te vergoeden als compensatie van het premieverschil, alsmede een bedrag voor buitengerechtelijke kosten van
€ 50,00.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak